Leesfragment: Geluksvogels

15 februari 2022 , door Luigi Pirandello
| |

18 februari in onze boekhandels: Luigi Pirandello’s Geluksvogels. Verzamelde verhalen, vertaald door Yond Boeke en Patty Krone. Lees bij ons een fragment.

Geluksvogels bevat een keuze uit Luigi Pirandello’s Novellen voor een jaar, in een blinkend nieuwe vertaling van Yond Boeke en Patty Krone. Pirandello schreef deze opmerkelijk hoogwaardige verzameling verhalen tussen 1894 en 1936. Zijn dood belette hem het project – één novelle voor elke dag van het jaar – te voltooien.

De diversiteit van zijn verhalen, die getuigen van groot psychologisch inzicht, een buitengewoon scherp gevoel voor humor en immens mededogen, is exemplarisch voor Pirandello’s enorme veelzijdigheid als schrijver. Hij voert een breed scala aan markante personages ten tonele: van arme Siciliaanse boeren die tevergeefs strijden tegen de clerus tot wufte stedelingen die verstrikt raken in hun eigen overspel, van een wanhopige pati nt die in een New Yorks ziekenhuis uit het raam springt tot een geëxalteerde actrice die het moet opnemen tegen een vleermuis. Pirandello laveert virtuoos tussen vlotte dialogen, van weemoed doortrokken landschapsbeschrijvingen en filosofische bespiegelingen over het aardse bestaan. Sommige verhalen blijken ook nu nog verrassend actueel.

N.B. Lees ook Karlijn de Winters bespreking van Iemand, niemand en honderdduizend.

 

De tragedie van een personage

Het is een oude gewoonte van me om de personages van mijn toekomstige verhalen elke zondagochtend audiëntie te verlenen. Vijf uur lang, van acht tot een.
En ik bevind me dan meestal in onaangenaam gezelschap.
Ik weet niet waarom, maar in de regel komen er de meest ontevreden mensen op af, of lui die bezocht worden door vreemde kwalen of verwikkeld zijn in de meest bizarre zaken, met wie het bepaald lastig omgaan is.
Ik hoor ze allemaal lankmoedig aan, ondervraag ze welwillend, noteer hun naam en hun omstandigheden, houd rekening met hun gevoelens en hun wensen. Maar ik moet er wel bij zeggen dat ik tot mijn schande niet makkelijk tevreden te stellen ben. Lankmoedig, welwillend, ja: maar ik word liever niet voor de gek gehouden. Bovendien hecht ik eraan door middel van een uitgebreid, geraffineerd onderzoek diep in hun ziel door te dringen.
Nu komt het geregeld voor dat iemand wantrouwend wordt van bepaalde vragen, gaat dwarsliggen en zich heftig verzet – wellicht omdat hij het gevoel heeft dat ik er genoegen in schep de ernst waarmee hij zich aan mij presenteert te ondergraven.
Geduldig en welwillend doe ik alle mogelijke moeite om ze aan te tonen en ervan te doordringen dat mijn vraag niet overbodig is, want zus of zo te willen zijn is makkelijk zat, maar het gaat er natuurlijk om of we kunnen zijn wie we wíllen zijn. Als dat niet mogelijk is, zal dat verlangen onherroepelijk belachelijk en ijdel blijken.
Maar ze willen er niet aan.
En dan voel ik, daar ik in wezen goedhartig ben, met ze mee. Maar is het wel mogelijk met iemands ellende mee te voelen als je er niet ook om mag lachen?
En zo komt het dat de personages in mijn verhalen overal rondbazuinen dat ik een uiterst wrede en meedogenloze schrijver ben. Er zou een criticus van goede wil voor nodig zijn om aan te tonen hoeveel mededogen er in mijn lach schuilt.
Maar waar vind je heden ten dage critici van goede wil?

Ik moet wel zeggen dat sommige personages bij die audiënties anderen opzijduwen en zich dermate onbeschoft en onbeschaamd opdringen dat ik me soms gedwongen zie me stante pede van hen te ontdoen.
Heel wat hebben later bittere spijt van hun heetgebakerdheid en verzoeken me dan dringend hun respectievelijke tekortkomingen recht te breien. Maar dan glimlach ik en vertel hun kalmpjes dat ze nu moeten boeten voor hun erfzonde en dienen te wachten tot ik weer in de gelegenheid ben tijd aan ze te besteden.
De wachtenden die dan nog over zijn staan er verslagen bij, sommigen zuchten, anderen kijken somber, en weer anderen krijgen er genoeg van en kloppen aan bij een andere schrijver.
Het is me meer dan eens overkomen dat ik in verhalen van collega-schrijvers personages tegenkwam die zich eerst bij mij hadden aangediend – zoals het me ook is overkomen dat ik er personages in herkende die hadden geprobeerd elders beter tot hun recht te komen omdat ze niet tevreden waren over de manier waarop ik ze had behandeld.
Ik beklaag me daar niet over, want in de regel komen er elke week wel weer twee à drie nieuwe aanzetten. En vaak is het zo’n gedrang dat ik er gelijktijdig meer dan één moet aanhoren. Maar op een gegeven moment raakt mijn geest dermate gefragmenteerd en confuus dat die weigert er nog langer twee of drie tegelijk onder zijn hoede te nemen en wanhopig uitroept: óf één tegelijk, en dan rustig en bedaard, óf alle drie opgehoepeld naar het voorgeborchte!
Ik herinner me nog altijd hoe onderdanig een arm, oud mannetje dat van heel ver was gekomen op zijn beurt wachtte, een zekere maestro Icilio Saporini die in 1849, na de val van de Romeinse Republiek, naar Amerika had moeten uitwijken omdat hij een of andere patriottische hymne ten gehore had gebracht, en die nu na vijfenveertig jaar, bijna tachtig jaar oud, naar Italië was teruggekeerd om er te sterven. Vormelijk verleende hij iedereen met een zacht piepstemmetje voorrang. Maar op een dag, toen ik herstellende was van een lang ziekbed, zag ik hem met een verlegen lachje om de lippen heel nederig eindelijk mijn kamer binnenkomen:
‘Mag ik zo vrij zijn... Als ik u niet ontrief...’
Maar natuurlijk, m’n beste oudje! Hij had het juiste moment uitgekozen. En ik liet hem onverwijld sterven in een kort verhaal, getiteld ‘Oude muziek’.

Afgelopen zondag betrad ik wat later dan gebruikelijk mijn studeerkamer voor de audiëntie.
Een dikke roman die mij ten geschenke was opgestuurd en die al ruim een maand op me lag te wachten had me tot drie uur in de ochtend uit de slaap gehouden vanwege de vele bespiegelingen die me door een erin voorkomend personage waren ingegeven – het enige van vlees en bloed tussen allerlei vage schimmen.
Het was een arme man, een zekere doctor Fileno, die vond dat hij de meest afdoende remedie had gevonden tegen alle mogelijke kwalen, een onfeilbaar recept om hemzelf en de hele mensheid verlichting te schenken bij elke collectieve dan wel persoonlijke rampspoed.
Welbeschouwd was de remedie of het recept van doctor Fileno meer een methode, die eruit bestond dat je van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat geschiedenisboeken las en dat je ook het héden in de geschiedenis plaatste, dus als het ware heel ver terug in de tijd, al bijgeschreven in de archieven van het verleden.
Met deze methode had hij zichzelf van al zijn kommer en kwel verlost en had hij – zonder dat hij daarvoor had hoeven sterven – rust gevonden: een sobere en serene, van droefheid zonder weemoed doortrokken rust, die zelfs als iedereen op aarde dood zou zijn nog over alle begraafplaatsen zou hangen. Doctor Fileno piekerde er niet over uit het verleden lessen te trekken voor het heden. Hij wist dat dat tijdverspilling zou zijn, iets voor de dommen: de geschiedenis was immers een virtueel samenstel van elementen die waren gerangschikt op grond van het karakter, de voor– en afkeuren, de aspiraties en de meningen van historici, en dat virtuele samenstel kon dus onmogelijk van nut zijn in het veranderlijke, echte leven waarin alle elementen nog wanordelijk en warrig zijn. Zoals hij er ook niet over piekerde aan het heden normen en voorspellingen voor de toekomst te ontlenen — sterker nog, hij deed precies het tegenovergestelde: hij positioneerde zich virtueel gesproken in de toekomst om van daaruit naar het heden te kijken, en bezag dat dan als iets dat voorbij was.
Zo was bijvoorbeeld een paar dagen daarvoor zijn dochtertje gestorven. Een vriend die hem was gaan opzoeken om hem zijn deelneming te betuigen, had hem evenwel volkomen getroost aangetroffen, alsof zijn dochtertje al meer dan honderd jaar dood was: hij had zijn nog rauwe verdriet gewoon terug in de tijd geplaatst, weggeduwd en bijgezet in het verleden. Je had moeten zien hoe beheerst en waardig hij erover sprak!
Doctor Fileno had van zijn methode kortom een soort omgekeerde verrekijker gemaakt. Hij schoof hem uit, maar niet om ermee naar de toekomst te kijken, want hij wist dat daar niets te zien viel, nee, hij overtuigde zichzelf ervan dat het volstond om door de grote lens te kijken en de kleine op het heden te richten, zodat alles meteen klein en ver weg leek. En hij was al verscheidene jaren bezig met het schrijven van een boek, dat zeker opzien zou baren: De filosofie van de verte.
Bij het lezen van de roman was me duidelijk gebleken dat de auteur alles op alles had gezet om op kunstige wijze een overbekende verhaallijn te construeren, maar dat hij niet helemaal vat had kunnen krijgen op zijn personage, dat als enige de kiem van een heuse creatie in zich borg en er op zeker moment in was geslaagd zich aan de controle van de auteur te onttrekken en geruime tijd sterk af te steken bij de buitengewoon banale gebeurtenissen die erin werden beschreven en weergegeven, maar dat zich ten slotte onverwachts, vormeloos en krachteloos geworden, had laten knechten en kneden naar de eisen van een onwerkelijke, dwaze plot.
In de stilte van de nacht had ik, met het beeld van dat personage voor ogen, nog lange tijd liggen mijmeren. Wat zonde! Er zat meer dan genoeg stof in voor een meesterwerk! Als de auteur het personage niet zo schandelijk had ondergewaardeerd en veronachtzaamd, als hij er de kern van zijn vertelling van had gemaakt, dan zouden al die kunstige elementen waarvan hij zich had bediend wellicht meeveranderd zijn en in één moeite door óók tot leven zijn gekomen. Waarna ik werd bevangen door hevig medelijden en al even hevige woede om dat hopeloos gemankeerde leven.

Toen ik die ochtend dus laat mijn werkkamer betrad, trof ik daar een ongebruikelijke chaos aan, want voornoemde doctor Fileno had zich naar voren gedrongen tussen mijn wachtende personages, die zich boos en verontwaardigd op hem hadden gestort en probeerden hem weg te jagen, naar achteren te trekken.

[...]

 

© Copyright 2022 Vertaling en nawoord: Yond Boeke en Patty Krone

pro-mbooks1 : athenaeum