Leesfragment: Dunkelblum zwijgt

21 juni 2022 , door Eva Menasse
|

Nu in onze boekhandels: Eva Menasses nieuwe roman Dunkelblum zwijgt (Dunkelblum), vertaald uit het Duits door Annemarie Vlaming. Update 2 mei 2023: dit boek staat nu op de longlist van de Europese Literatuurprijs 2023. Lees bij ons haar toelichting op de vertaling, Jerker Spits' bespreking van de roman - en een fragment.

Het stadje Dunkelblum is op het eerste gezicht een provinciestadje als alle andere. Maar achter de façade van deze Oostenrijkse gemeente gaat het verhaal van een gruwelijke misdaad schuil. Op de hoogte van deze gebeurtenis, en zwijgend over daad en daders, zijn de oudere Dunkelblumers sinds jaar en dag met elkaar verbonden. In de nazomer van het jaar 1989, terwijl aan de andere kant van de nabijgelegen grens met Hongarije al honderden DDR-vluchtelingen staan te wachten, verschijnt er een geheimzinnige bezoeker in het stadje. Plotseling volgen de gebeurtenissen elkaar in snel tempo op: op een akker aan de rand van de stad wordt een skelet opgegraven en er verdwijnt een jonge vrouw. Op geheimzinnige wijze duiken sporen van het oude misdrijf op, en de Dunkelblumers worden geconfronteerd met een verleden waarvan ze dachten dat het al lang voorbij was.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Quasikristallen.

 

1

In Dunkelblum hebben de muren oren, de bloemen in de tuinen hebben ogen, ze draaien hun kopjes alle kanten uit om maar niets te missen, en het gras registreert met zijn snorharen elke stap die wordt gezet. De mensen hebben continu een bepaald gevoel. De gordijnen in het plaatsje bewegen als door een zachte ademtocht bezield, in en uit, alsof hun leven ervan afhangt. Elke keer als God van bovenaf bij deze huizen naar binnen kijkt – alsof ze helemaal geen daken hebben –, als hij naar binnen kijkt in de poppenhuizen van zijn modelstadje, dat hij samen met de duivel heeft gebouwd om de mensheid te vermanen, dan ziet hij bijna in elk huis wel iemand vanachter het gordijn naar buiten staan gluren. Soms – vaak – staan er twee of zelfs drie mensen voor de ramen van een en hetzelfde huis, in verschillende vertrekken en voor elkaar verborgen. Je zou willen dat God alleen bij de huizen naar binnen kon kijken en niet in de harten.
In Dunkelblum weten de oorspronkelijke inwoners alles van elkaar, en de paar dingetjes die ze niet weten – die ze er niet zelf bij kunnen verzinnen, maar ook niet domweg kunnen negeren –, die zijn niet onbeduidend, maar spelen een rol van belang: dat wat niet alom bekend is, heerst als een vloek. De anderen, import en aangetrouwd, weten niet veel. Ze weten dat het slot is afgebrand en dat de nakomelingen van de graven nu in verschillende verre landen leven, maar dat ze doorgaans terugkomen om te trouwen en te dopen, waarna grote feesten worden gegeven voor het hele stadje. De kinderen plukken bloemen in de tuinen en maken slingers, de oude vrouwen halen hun honderd jaar oude klederdracht tevoorschijn, en met z’n allen posteren ze zich langs de Herrengasse om te zwaaien. Met een vlijmscherp glimlachje constateren de buitenlandse bruiden dat je hier, ondanks de al lang geleden plaatsgevonden republikeinse machtsovername, nog op je onderdanen kunt bouwen, al is het maar eens in de zoveel tijd.
Begraven laten de graven zich hier echter allang niet meer. De grafkelder kan worden bezichtigd, maar er komt niemand meer bij. Überhaupt hebben ze de grafelijke familie pas twintig jaar na de oorlog, ná hen te attenderen op het lekkende familiegraf, weer naar Dunkelblum weten te lokken. Maar direct na de oorlog hadden ze – wie precies, dat weet niemand – hen juist met verbazingwekkend diplomatiek talent weten weg te houden: de berichten over de toestand van het afgebrande slot werden schromelijk overdreven. Afbreken, helaas, alles afbreken, luidde de in tranen en vol ontzetting voorgedragen slotsom, en de kort daarvoor weduwe geworden gravin in ballingschap geloofde haar vroegere beheerders, secretaresses en dienstmeisjes of wie er ook maar achter zat, of wie ook maar doorvertelde wat ze van horen zeggen hadden of gedwongen werden te zeggen. Misschien wilde de gravin het geloven. Voor een inspectie ter plaatse was ze te lui of te laf, voor een keuring had ze te weinig liquide middelen. Dus werd het slot afgebroken en kwam er een gigantische hoeveelheid uitstekende bouwgrond vrij, op een voorheen onbereikbare, centrale locatie. Iemand moet er destijds van geprofiteerd hebben, aangezien er altijd iemand profiteert. Sindsdien is de stadskern bouwkundig en gevoelsmatig in tweeën gedeeld: de eeuwenoude landelijke helft – gekenmerkt door kleine straatjes en verborgen hoekjes, witgekalkt en met blauwe of groene luiken – en de andere, gruwelijk doelmatige helft – roestvrij staal en siliconen, praktisch en afwasbaar, zoals de mensen destijds, in de tijd van de wederopbouw, ook innerlijk graag waren geweest.
Twintig jaar later dus kwam de joviale oudste zoon van de gravin, van wie je van alles kon zeggen behalve dat hij sentimenteel was, terug voor een bliksembezoek. De voorouders lekken! bazuinde hij, waarop hij de grafkelder liet openen om af te dichten wat afgedicht moest worden. Daarna zegende de pastoor alles nadrukkelijk voor de eeuwigheid en werd de grafkelder weer gesloten. Destijds schijnen er nog Dunkelblumsters te zijn geweest die zijne Doorluchtigheid na de ceremonie de hand kusten, met een kniksje. Ferbenz daarentegen had posters laten plakken om reclame te maken voor een voor iedereen toegankelijk Frühschoppen in Café Posauner, op precies hetzelfde tijdstip. Maar zijn poging om verdeeldheid te zaaien had geen succes: als de graaf en de pastoor je riepen wisten de meeste mensen wat hun te doen stond, al was de meerderheid eigenlijk Ferbenz’ mening toegedaan. De graaf ging voor. Hij was er immers zo zelden. Zodoende zat Ferbenz met de harde kern van zijn getrouwen in Café Posauner, waar ze zich een stuk in de kraag dronken, en al zag het eruit als een nederlaag, ze wisten allemaal dat ieder van hen voor altijd zou onthouden wie erbij was geweest, en vooral wie er niet bij was geweest. De stierennekken onder de aanwezigen – de meerderheid – kregen al rode koontjes van voorpret, omdat met het vertrek van de graaf de machtsverhoudingen in Dunkelblum spoedig hersteld zouden zijn.

Sinds de graven hun grafkelder ver- en daarmee hun exodus bezegeld hadden, was de tijd in feite stil blijven staan. De seizoenen en roklengtes veranderden nog wel, en er kwamen steeds meer en steeds schreeuwerige televisieprogramma’s. De Dunkelblumers werden ouder, zoals dat hoorde, maar omdat ze zoveel dronken viel hun ouder worden nauwelijks op; hun oogjes flikkerend, hun wangen rozerood, tot vriend Vloeibare Moed en Troost ten slotte snel en meedogenloos toesloeg. Hij was een professionele moordenaar: de uitverkorene begon ’s morgens bij het opstaan wat te hoesten, spuugde bij het ontbijt de eerste van vele, steeds sneller opeenvolgende porties bloed op, en hoogstens een kwartier en een indrukwekkende smeerboel later, die achterbleef voor de nabestaanden maar zo goed als nooit tot waarschuwing strekte, was de zaak afgedaan. Simpele Fritz, die als een kind zo blij was met alle klusjes die hij kreeg toegeschoven, werd op de hoogte gebracht en mat nog diezelfde dag in zijn werkplaats de mooie eiken planken op waar de zogenaamde houten pyjama van getimmerd moest worden. Hij floot er een ragtimedeuntje bij.
De drinkers die de dans tot dan toe waren ontsprongen leek het om die reden niet waarschijnlijk dat het nog ging gebeuren. Sinds decennia zat Ferbenz samen met de gebroeders Heuraffl, Berneck, gelapte Schurl en Graun junior ofwel in Café Posauner, ofwel in de met boerenaardewerk en strovlechtwerk onteerde jugendstilbar van het ooit zo elegante Hotel Tüffer, waar hij zijn drinkebroers wereld en geschiedenis uitlegde en de anderen net zo lang ophitste tegen de zittende burgemeester, de bankdirecteur of de eigenaar van het reisbureau tot een van hen in de deuropening verscheen, twee rondjes betaalde en zich van Ferbenz’ onvoorwaardelijke steun verzekerd wist. Ferbenz zelf dronk weinig, maar deed uiterst behendig alsof. Hij wist in alle levenssituaties hoe je er ongeschonden uitkwam.

[…]

 

© 2021 Verlag Kiepenheuer & Witsch, Keulen
© 2022 Nederlandse vertaling Annemarie Vlaming

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum