Leesfragment: Dola

23 november 2022 , door Mirjam van Hengel
| | |

24 november verschijnt Mirjam van Hengels biografisch portret van Dola de Jong: Dola. Over haar schrijverschap en de hele mikmak. Kom die avond naar het gesprek bij SPUI25 en lees bij ons een fragment!

De dag dat Mirjam van Hengel een column las waarin Dola de Jong had geschreven dat ze een nieuw leven begon en dat de hele vroegere mikmak haar geen laars meer kon schelen, wist ze: daar wil ik meer van weten. Ze begon een zoektocht die leidde langs Dola’s vrijzinnige Amsterdamse jaren, de vlucht voor Hitler naar Tanger en haar broze eenzaamheid in de straten van New York. Er ontvouwde zich een leven van onverwoestbare energie en diep verdriet: het verhaal van een vrouw die wilde schrijven, met een aantal boeken groot succes had, maar het boek dat ze écht wilde maken nooit voltooide.

Mirjam van Hengel is het type biograaf dat onder de huid van haar hoofdpersonen kruipt en ze als geen ander tot leven weet te wekken.

Soms verhalend, soms essayerend, soms heel persoonlijk en intiem. Haar portret van Dola de Jong doet recht aan een intrigerende vrouw, de barst in haar leven, haar geschreven én ongeschreven boeken, en is een betoverend spel met de vorm van het genre.

N.B. Lees op onze site ook Fleur Speets bespreking van Dola de Jongs En de akker is de wereld.

 

Dan maar alleen, heeft ze gedacht. Haar trein vertrok heel vroeg in de ochtend, vanaf het Amsterdamse Centraal Station. Ze had onheus diep geslapen en was verbouwereerd wakker geworden van de wekker. Het was nog donker, de kamer een vreemd leeg koninkrijk waaruit net iedereen vertrokken was.
Ze was op haar blote voeten naar het raam gelopen. Terwijl ze de gordijnen opentrok doofde net de straatlantaarn aan de overkant en nam het witte ochtendlicht het over. Ze deed haar nachthemd uit, liep naar de kast en bekeek zichzelf in de spiegel: een strak gezicht boven het strakke, pezige lichaam. Een bruikbaar voertuig. Ze dronk een slok water, borstelde haar haar. Het nachthemd, de warmte er nog in, bij de andere kleren in de koffer, slot dicht. Rechtop, aankleden. Plotselinge schrik bij de aanblik van haar beslapen bed: hoe liet je zoiets achter? Wie zou hier straks als eerste komen, welke mededelingen zou het huis doen over haar?
Ze keek naar het restant van haar boeken, naar de linnenkast, de schrijfmachine, de stapel papieren en knipsels op de plank naast het bureau. Streek met haar hand over de stoel erachter, de ronde boog van de rugleuning. Er zat een haaltje in de stugge wol van de zitting, ze haakte haar vinger erin, heel even wankel. Ze vermande zich. Jas aan.
Met haar bagage ging ze de trap af, opende en sloot de deur, gooide de sleutel door de brievenbus en draaide zich om. De straat uit, linksaf en door naar de halte op het Roelof Hartplein. Bij Het Nieuwe Huis in de oksel van de trambaan was de dag al begonnen en werden de kachels opgestookt, rook schoot omhoog tegen de bleke lucht. Rammelende karren op weg naar de Albert Cuyp, in de verte het rinkelen van de tram. Ze droeg één koffer, meer niet, en ze was vastberaden.

Wat ze meenam:
de papieren, natuurlijk alle papieren mee. Reisbrieven, referenties, paspoort;
de zekerheid dat ze weg moest;
de andere jas, de getailleerde met de grijze band langs de revers, gemaakt in het atelier van haar vaders &rma. (De scheur in de voering waar alleen zij van wist, het zitten aan de keukentafel, zo stil was het in huis, ze dacht dat ze er altijd konden blijven, het garen op de tafel, de lange linten in het ingelegde houten kistje, de schaar, de vingerhoed, het naaldenkokertje en haar moeders zachte stem, kien, oplettend – ze zou geglimlacht hebben om de manier waarop ze nu haar spullen had ingepakt);
de schoentjes, de maillot, een paar krantenstukken toch ook maar;
Henry James’ The Portrait of a Lady, gekregen van een collega- danser;
twee schriften, pennen, adresboek, zestig gulden in het blauwe mapje;
de notities over zijn vaarroute, het nummer van het schip en de naam van de rederij in Tanger;
eten voor de reis, mondjesmaat. Brood, wie dacht aan brood? Op de markt in februari dacht niemand aan brood, aan verjagen dacht men, aan schoonvegen, wegschelden, het was een trap in haar maag geweest, voluit en verhelderend. ‘Ga je weg, vuile jood.’ ‘Ksssj, ksssj’. ‘Alsof er al niet genoeg zijn van jullie’;
haar eigen boeken. De twee dikke meisjesboeken, het kinderboek en de nieuwste, pas verschenen roman met het citaat van Rilke als motto: ‘Niemand maakt me wijs dat het verhaal van de verloren zoon niet het verhaal is van iemand die de liefde afwijst.’

Ja, misschien gedroeg ze zich als de verloren dochter. Ze verliet haar hele familie, van de ene dag op de andere. Maar dat was niet haar wens geweest, niet echt. Ze had oprecht geprobeerd iedereen mee te krijgen: haar vader, haar stiefmoeder, haar broer Hans en haar lievelingsbroer Jan, die net als zij bezig was in Amsterdam een leven op te bouwen ver weg van het Arnhem waar ze waren opgegroeid.
Ze had geprobeerd haar familie de schellen van de ogen te trekken, hen te wijzen op wat in Duitsland aan de gang was, waar bedrijven als het hunne vernietigd werden, boeken als de hare verbrand en gezinnen als dat van hen hadden ingezien hoe de antisemitische erupties toenamen, de haat en de uitsluiting, de nieuwe wetten en de rechteloosheid, waarna ze hun biezen gepakt hadden, deze kant op – familieleden van haar moeder uit Hannover, uit kleine stadjes overal in Duitsland.
Ze had geprobeerd haar vader te laten inzien dat er geen reden was waarom hij ontzien zou worden en Jan verweten dat hij alle kranten las maar niet wilde begrijpen wat overal tussen de regels stond. Ze had, ten slotte, geprobeerd uit te leggen wat haar was overkomen, op de Albert Cuyp. Maar ze vonden dat ze zich niet zo moest opwinden. ‘Mijn familie zei: je bent stapelgek. Ik werd gewoon uitgelachen toen ik zei dat we in Holland geen schijn van kans hadden.’
Haar familie vond dat ze overdreef. Zoals ze altijd overdreef, Dola die nooit eens accepteerde hoe de dingen waren, die altijd zo dwingend en eigenwijs was, zo koppig. Die niet voor niets schrijver was geworden: te veel fantasie.

Aan het eind van hun middelbareschooltijd portretteerde een klasgenoot van haar iedereen uit het eindexamenjaar 1929. Ze schreef een half schriftje vol en het is niet verwonderlijk dat dat schrift uiteindelijk in Dola’s bezit is gebleven: het begint met een beschrijving van haar.
‘O ja, natuurlijk dat je aan haar het eerste denkt, want ze viel overal ogenblikkelijk op met haar leuke &guurtje en het vreemde gezicht waar we soms hevig over debatteerden of het mooi of lelijk was. Wat plaatste zij zichzelf altijd op de voorgrond door haar krasse beweringen die soms kant noch wal raakten, de vroolijke, levendig vertelde verhalen waar een tikkeltje bij moest om de spanning voor de anderen vast te houden, de grappige uitvallen en het interessante gezicht wanneer ze iets naars had in haar leventje. Wat wist ze zich een persoontje van gewicht te maken en wat stonden sommige kinderen in de klas daar onverschillig tegenover.’

Zo leesbaar als ze was voor haar vriendinnen was ze wellicht ook voor haar familie. Zij die graag de lichtkring in stapte. Die er regelmatig een tikkeltje bij deed.
Maar haar zorg over de situatie van joden begin 1940 was bepaald niet overdreven of gedramatiseerd.

De foto die de laatste jaren van haar circuleert omdat hij is afgedrukt op de heruitgaven van haar romans En de akker is de wereld en De thuiswacht, is de lievelingsfoto van haar zoon Ian.
Het is 1935 of eind 1934, ze zit op een moderne stoel met buisframe aan een tafeltje met een geruit kleed in een Amsterdams appartement. Een bord met bestek, een verfrommeld servet, een blik appelstroop, een pannetje. Het tafelkleed is ongestreken, er zitten vouwen in – ik denk dat ze één tafel had waaraan ze zowel at als werkte, dat het kleed tussendoor werd weggelegd. Haar hand rust tegen haar linkerwang. Haar nagels zijn gevijld, haar lippen gestift, de ogen en de wenkbrauwen piekfijn getekend en het donkere haar zit goed. Op andere foto’s van dezelfde reeks, waarschijnlijk genomen op dezelfde dag, staat ze rechtop en is goed zichtbaar wat ze draagt: een fluwelen trui met lange manchetten en een rits, daaroverheen een opvallende zilveren hanger aan een schakelketting. Veel geld had ze niet in die tijd, maar het klassieke sieraad en de moderne trui getuigen van smaak. Ze ziet er aanwezig uit, genaakbaar en wakker.

Het contrast met een foto van enkele jaren later, rond 1947, in New York, is groot. Dola poserend aan een werktafel voor een boekenkast. Ook hier rust haar linkerhand tegen haar wang, de rechter houdt een vulpen vast en hangt boven de beschreven bladzijde van een schrift, voor haar ligt een opengeslagen woordenboek, naast haar staat een asbakje met as en een peuk. De tafel is strak en kaal, de boeken achter haar lijken oud maar ik herken de rug van Hemingways For Whom the Bell Tolls, eerste druk, pas verschenen bij de uitgeverij die ook de hare zou worden, Scribner’s.
Alles aan haar uiterlijk is weer in orde. Haar witte blouse is gestreken, de kraag valt soepel over een gilet van donker fluweel. Aan de ringvinger van haar linkerhand draagt ze een volwassen verzameling ringen, aan de linkerpols een armband, alles van goud of zilver. Ook hier: perfect gevormde nagels, volmaakt gestifte lippen, bijgewerkte ogen en wenkbrauwen, goed haar. Ze maakt een straffe indruk en haar aandacht voor details spreekt uit alles. Vastbesloten er goed uit te zien, zich te tonen zoals ze gezien wil worden. Maar bereikbaar lijkt ze niet.

Als ik van deze foto terugkijk naar die eerste, aan het gezellige, onopgeruimde tafeltje in Amsterdam, schrik ik van het verschil. Ze kan dan wel nog steeds piekfijn gekleed zijn, er is iets gebroken in haar blik.

 

© Mirjam van Hengel

pro-mbooks1 : athenaeum