Leesfragment: De laatste witte man

11 augustus 2022 , door Mohsin Hamid
|

25 augustus verschijnt de nieuwe roman van Mohsin Hamid, De laatste witte man (The Last White Man) in de vertaling van Saskia van der Lingen. Lees bij ons een fragment uit het Engelse origineel, én uit de vertaling van Van der Lingen.

Wanneer Anders op een ochtend ontwaakt, ontdekt hij dat zijn witte huid donker is geworden en dat hem vanuit de spiegel een vreemdeling aankijkt. De eerste aan wie hij dit vertelt is Oona, een vriendin van vroeger en sinds kort zijn geliefde. Al snel komen er van overal uit het land berichten over vergelijkbare gebeurtenissen. Sommigen zien in deze gedaanteverwisselingen de lang gevreesde omverwerping van de gevestigde orde, waartegen men zich tot het bittere eind moet verzetten. In vele anderen, zoals Anders’ vader en Oona’s moeder, woedt een strijd tussen gevoelens van intens verlies en intense liefde. Naarmate de band tussen Anders en Oona sterker wordt, krijgen de ontwikkelingen een andere nuance: een kans om elkaar met nieuwe ogen te bekijken.

In De laatste witte man zet Mohsin Hamid al onze obsessies en halve waarheden op hun kop om een beeld te schetsen van een toekomst waarin we meer met elkaar gemeen hebben dan we nu denken.

N.B. Lees ook de toelichting van Saskia van der Lingen op haar vertaling van Exit West, Fleur Speets bespreking van die roman, en fragmenten uit Exit West en Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië?.

 

Een

Toen Anders, een witte man, op een ochtend ontwaakte, ontdekte hij dat zijn kleur was veranderd in een donker en onmiskenbaar bruin. Dit drong geleidelijk, en daarna in een flits tot hem door, eerst, toen hij zijn hand uitstak naar zijn telefoon, als de sensatie dat het morgenlicht iets raars deed met de kleur van zijn onderarm, daarna, en met een schok, heel even als de stellige indruk dat er iemand anders bij hem in bed lag, een man, donkerder dan hij, maar dit, hoe schrikwekkend ook, was beslist onmogelijk, en het was een geruststelling dat de ander bewoog wanneer hij bewoog, in feite helemaal geen persoon was, geen afzonderlijk persoon, maar gewoon hijzelf, Anders, wat een golf van opluchting teweegbracht, want als het idee van een andere aanwezigheid slechts verbeelding was, dan was de indruk dat hij van kleur was veranderd natuurlijk ook een zinsbegoocheling, een optische illusie of een bedenksel, opgekomen in de glibberige tussenruimte halverwege dromen en waken, alleen had hij intussen zijn telefoon in zijn handen en had hij de camera omgedraaid, en zag hij dat het gezicht dat terugkeek beslist het zijne niet was.
Anders liet zich uit bed rollen en wilde naar de badkamer stormen, maar dwong zichzelf tot kalmte en vertraagde zijn tempo tot een meer overwogen, afgemeten pas, en of hij dat nu deed om de situatie onder controle te krijgen, de werkelijkheid door pure wilskracht te laten terugkeren naar normaal, of omdat rennen nog beangstigender zou zijn geweest, hem voorgoed tot opgejaagde prooi zou hebben gemaakt, dat wist hij niet.
De badkamer was op zijn haveloze manier geruststellend vertrouwd, de barsten in de tegels, het vuil in de voegen, de veeg opgedroogde tandpasta aan de buitenkant van de wasbak. De deur van het medicijnkastje stond schuin open en Anders hief zijn hand en zwenkte zijn spiegelbeeld op zijn plaats, recht voor zijn ogen. Het was niet het beeld van een Anders die hij herkende.
Hij werd overmand door emotie, niet zozeer schrik, of bedroefdheid, hoewel die dingen wel meespeelden, maar het gezicht dat het zijne had vervangen vervulde hem vooral met woede, of meer dan woede, een onverwachte, moordlustige razernij. Hij wilde de donkere man die hem hier in zijn eigen huis aanstaarde doodmaken, het leven dat het lichaam van deze ander bezielde vernietigen tot er niets meer overbleef dan hijzelf, zoals hij eerst was, en hij beukte met de zijkant van zijn vuist tegen het gezicht, waardoor er een kleine barst in kwam en het hele geval, het kastje met spiegel en al, scheef kwam te hangen, als een schilderij na een aardbeving. Anders stond daar, de pijn in zijn hand gedempt door de intense woede die hem had bevlogen, en hij voelde dat hij trilde, een rilling zo zwak dat ze nauwelijks waarneembaar was, maar toen heviger, alsof hij kougevat had, alsof hij buiten in de vrieskou stond, en die rilling dreef hem terug naar zijn bed, en onder de dekens, en daar bleef hij een hele tijd liggen, zich verstoppend, wensend dat deze dag, die nog maar net aangebroken was, alsjeblieft alsjeblieft niet zou aanbreken.

Anders wachtte op een ongedaanmaking, een ongedaanmaking die niet kwam, en de uren verstreken, en hij besefte dat hij beroofd was, dat hij slachtoffer was van een misdrijf, waarvan de verschrikking alleen maar toenam, een misdrijf dat hem alles had ontnomen, dat hem zichzelf had ontnomen, want hoe kon hij nog beweren dat hij Anders was, hoe kon hij nog Anders zijn, met die andere man die hem aanstaarde vanaf zijn telefoon, vanuit de spiegel, en hij probeerde niet meer te kijken maar om de zoveel tijd keek hij toch, en zag de diefstal opnieuw, en ook als hij niet keek was er geen ontkomen aan de aanblik van zijn armen en handen, donker en bovendien angstaanjagend, want hoewel hij ze onder controle had was er geen garantie dat dat zo zou blijven, en hij wist niet of de gedachte dat hij gewurgd zou worden, die als een slechte herinnering steeds weer in zijn hoofd opkwam, iets was wat hij vreesde of juist het liefst van al zou doen.
Hij deed, zonder eetlust, een poging om een boterham te eten, om te kalmeren en rustiger te worden, en hield zichzelf zonder veel overtuiging voor dat het wel goed zou komen. Hij wilde geloven dat hij op de een of andere manier weer zou terugveranderen, gerepareerd zou worden, maar hij twijfelde al, en geloofde het niet, en toen hij zich afvroeg of hij het zich allemaal maar verbeeldde, en dat testte door een selfie te nemen en die in een album te plaatsen, kon het algoritme dat in het verleden zo zeker, zo betrouwbaar feilloos zijn naam had gesuggereerd, hem niet identificeren.
Normaal gesproken vond Anders het niet erg om alleen te zijn, maar zoals hij nu was, leek het alsof hij niet alleen was, maar in zenuwslopend en vijandig gezelschap, in huis opgesloten omdat hij niet naar buiten durfde, en hij ging van zijn computer naar zijn koelkast naar zijn bed naar zijn bank, verplaatste zich in zijn kleine ruimte zodra hij het geen minuut meer uithield op de plek waar hij zich bevond, maar er was voor Anders geen ontkomen aan Anders, die dag. Het ongemak volgde hem op de hielen.
Hij kon het niet laten zichzelf te onderzoeken, de textuur van het haar op zijn hoofd, de stoppels op zijn gezicht, de textuur van de huid op zijn handen, droog, de verminderde zichtbaarheid van de bloedvaten daar, de kleur van zijn teennagels, de spieren van zijn kuiten, en, terwijl hij zich paniekerig ontblootte, zijn penis, onopmerkelijk van formaat en gewicht, onopmerkelijk behalve dat het niet de zijne was, en daarom onaanvaardbaar bizar, als een zeewezen dat niet zou horen te bestaan.

[…]

© Mohsin Hamid
Vertaling © Saskia van der Lingen en De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum