Leesfragment: De boomgrens

13 december 2022 , door Ben Rawlence
|

Ben Rawlence’ De boomgrens. Het laatste bos en de toekomst van de planeet (The Treeline: The Last Forest and the Future of Life on Earth, vertaling Huub Stegeman) is een van de meestgenoemde boeken in de eindejaarslijstjes. Tijd voor een fragment!

‘Naast bomen en bossen zijn bijzondere mensen de hoofdpersonen in De boomgrens. Juist die combinatie maakt het lezen van dit boek heel aantrekkelijk.’ – NRC (5 sterren)

De afgelopen 50 jaar krimpen de noordelijke sneeuwbossen in een rap tempo. Hier worden de geologische effecten van klimaatverandering voor het eerst pijnlijk zichtbaar. Ben Rawlence neemt ons mee langs die cruciale grenslijn – van Noorwegen naar Siberië, van Alaska tot Groenland – en combineert een reisverhaal met journalistiek en wetenschap. Hij portretteert 6 boomsoorten, hun mysterieuze werking op de lucht waar wij afhankelijk van zijn, en schetst een verontrustend toekomstbeeld.

N.B. Eerder publiceerden we een fragment uit zijn boek City of Thorns: Nine Lives in the World's Largest Refugee Camp.

 

Glen Loyne, Scotland
57° 04’ 60” N

Toen het ijs zich aan het begin van de huidige interglaciale periode naar hoger gelegen gebieden terugtrok, zette het boreale woud de achtervolging in. Planten die al duizenden jaren niet meer op de Britse eilanden waren gezien, begonnen geleidelijk terug te keren. Op de hoogvlakten van Noord-Wales en de Schotse hooglanden bleef het ijs nog liggen, maar in de valleien en de vlakten vormden korstmossen een korst op de blootgelegde rotsen. Toen kwamen de mossen met hun kruipende vacht die de bodem voorbereidden voor grassen en zegge, spoedig gevolgd door de eerste pioniersstruiken hazelaar, berk, wilg, jeneverbes en esp. Dit boreale systeem zocht zich een weg naar het noorden, over de landbrug waar het Kanaal nu is, een vloed van groen die het ijs op de hielen volgde, de cocktail van vroege zaden, verspreid volgens de natuurlijke cycli van wind, regen en de migratiepatronen van dieren, waaronder ook de mens.
Tienduizend jaar later volg ik dezelfde weg. Ik rijd vanuit Wales in noordelijk richting, naar de plaats waar volgens de kaart de boomgrens op zijn huidige positie tot stilstand is gekomen: Schotland. Op weg naar Fort William, door de spectaculaire diepe valleien aan de westkust van Schotland, lijken de rotsen van de bergtoppen stil te staan, als het dak van een kathedraal dat overgaat in de hemel. De overvloedig groene hellingen rollen heen en weer bij elke bocht in de weg, steenslag tuimelt in lange stromen als watervallen uit verborgen meren van steen hoog boven ons. Het zonlicht tekent scherp het uitzicht, het ene moment verblindend, het andere een beloofd land onthullend.
Pas wanneer ik op mijn bestemming ben aangekomen, dringt de tegenstrijdigheid tot me door: Ik ben op zoek naar de noordelijkste grens van het bos, maar waar is het bos? De onverbiddelijke Schotse heuvels, rij na rij van beschaduwde hellingen die uit de mist oprijzen, zijn zo’n vertrouwd beeld in het collectieve geheugen en de cultuur, dat het bijna onmogelijk is om ze ons anders voor te stellen, en toch was Groot-Brittannië ooit, gedurende korte tijd, een eiland van bomen. Caledonia, zoals de Romeinen het noemden, betekent ‘beboste hoogten’, maar dat grootse woud is iets van de mythen geworden. De kale heuvels van Schotland zijn zowel grafschrift als waarschuwing: dit is waar het commodificeren van de natuur toe leidt.
De vraag ‘wat gebeurt er met de boomgrens?’ is in een dergelijk verwoest landschap een uiterst politieke. Op papier wordt Schotland beschouwd als de zuidelijke en westelijke grens van de Arctische boomgrens in Europa. Schattingen op basis van temperatuur en groeiseizoenen suggereren dat deze hier op 700 tot 750 meter zou moeten liggen. Op 790 meter hoogte zijn stronken opgegraven die dateren uit een iets warmer tijdperk, 4000 jaar geleden.2 Maar hoe de boomgrens nu op de opwarming reageert, is moeilijk te zeggen omdat bijna alle bomen al zijn gekapt. Er wordt gewerkt aan het herstel van het grote bos van Schotland, waarbij de heuvels worden ‘herbebost’ en bomen worden geplant, gedeeltelijk om ze in staat te stellen hun niveau te vinden en een natuurlijke overgangszone tussen het bos en de heide te herstellen. Maar dergelijke veranderingen zijn controversieel. Hoe wij het heden en de toekomst zien, hangt vaak af van ons begrip van het verleden: Wat is natuurlijk? Wat wordt er hersteld? Terwijl de mens debatteert over de ecologiegeschiedenis, wordt de opwarming van de aarde steeds sterker en dreigt zelfs onze zwakke reactie er niet meer toe te doen.
De eerste of primaire golf, die van de vegetatieve bedekking van de boomgrens na de ijstijd, resulteerde in een fragmentarisch bos dat de belangrijkste historicus van het Britse landschap, Oliver Rackham, het wildwood noemt. Dit was een dynamische, zich verplaatsende plantengemeenschap – aan de zuidkant verbonden met het vasteland van Europa door de landbrug en aan de noordgrens uitlopend in de veentoendra van het ‘stroomland’ in het uiterste noorden van Schotland en de verspreide rotsen van de Hebriden, waar de droge koude van de Arctische polaire vortex met de Golfstroom om voorrang vecht.
Dit wildwood tierde welig, maar was ook kwetsbaar. De berk vestigde zich snel, maar was van voorbijgaande aard en maakte plaats voor andere, grotere en doortastender bomen. Naarmate de zich ontwikkelende samenleving van het woud haar eigen logica uitwerkte, zou er een ‘stabiele toestand’ ontstaan waarin één of enkele specifieke bomen domineren. In een groot deel van Zuid-Engeland was dit de linde, in het noorden en in Wales was het een mengeling van hazelaar en eik. In de Schotse hooglanden was de belangrijkste boom oorspronkelijk de eik. Maar de stabiele toestand van het wildwood kan ook weer worden verstoord en in een andere cyclus overgaan door de instroom van een nieuwe soort of een weersverandering. De introductie van de den is daarvan een voorbeeld.
Uit pollendata blijkt dat rond 8500 v.Chr. de grove den (Pinus sylvestris) plotseling in Groot-Brittannië opdook, een corridor langs de westkust van de Britse eilanden koloniseerde, zich een weg baande naar de inhammen en fjorden van Schotland en vervolgens over de dalen en valleien en omhoog de bergen in. Dennen verdrongen de berken en eiken die royaal voor meer bodem hadden gezorgd zodat de den er kon gedijen. De den was zo succesvol dat de berk duizenden jaren lang bijna volledig was verdwenen en alleen overleefde in de overgebleven zone in het moerasland ten noorden van wat nu de stad Inverness is.
Dit dennenbos verspreidde zich over Schotland en bereikte volgens Rackham rond 4500 v.Chr., met ongeveer 80 procent van het landoppervlak zijn hoogtepunt. Recente archeologische vondsten, pollenanalyses en zelfs de 7000 jaar oude skeletten van dennenbomen die in moerassen bewaard zijn gebleven, hebben het debat gevoed over de omvang en het lot van het ooit zo prachtige wildwood van Schotland. Natuurbeschermers zijn op zoek naar feiten om hun pogingen tot ‘ecologisch herstel’ op te baseren. De tegenstanders willen bewijzen dat de bomen door natuurlijke oorzaken zijn verdwenen en dat de huidige status quo van korhoenderjachtgebieden en hertenparken evenzeer het predicaat ‘natuurlijk’ verdient. Het meningsverschil lijkt er een te zijn tussen twee visies op de natuur die geen van beide erg geneigd zijn te erkennen hoe groot de rol van de mens is geweest bij de totstandkoming van dit landschap, en toch zijn de geschiedenis van mens en woud ten diepste met elkaar verstrengeld.
Voordat ik naar het noorden reed, las ik een wetenschappelijk artikel van Litouwse onderzoekers die aantoonden dat het dna van de grove den in de oostelijke helft van Schotland afkomstig is van een refugium – een plaats waar soorten standhielden tijdens de laatste ijstijd en zo overleefden – in de buurt van Moskou rond 9000 tot 8000 v.Chr. Uit eerder dna-onderzoek is gebleken dat de overgebleven dennen in het westen van Schotland afkomstig zijn van het Iberisch schiereiland, het huidige Portugal en Spanje. In beide gevallen is het zaad naar Schotland gemigreerd op een tijdschaal die honderden malen sneller is dan via natuurlijke successie mogelijk is. Het meest waarschijnlijke vehikel voor zo’n snelle migratie was de mens.
Er bestaat een mythe in de Keltische folklore – een die een kern van waarheid bevat – dat toen de Kelten Schotland koloniseerden, zij op Oekraïners stuitten die van de andere kant kwamen. Voor de Kelten was de den een heilige boom met een groot aantal toepassingen. De dennenboom was een ailm in het Keltische alfabet, het Ogham-schrift, en het is zeer waarschijnlijk dat ze hem uit Ierland en Wales hebben meegebracht. Hij was misschien ook heilig voor de mysterieuze Oekraïners die deel uitmaakten van het Keltische koninkrijk, ‘de mensen van de Donau’ in het oud- Iers, de enige anderen met rood haar. Voor mensen die zo sterk verbonden zijn met de natuur en afhankelijk zijn van planten, zou het logisch zijn om met de eigen habitat mee te reizen. Dat is iets waar eenentwintigste-eeuwers maar al te snel naar zullen gaan verlangen.
Het gevolg is dat er nu in Schotland twee verschillende genetische gemeenschappen van de grove den zijn, van elkaar gescheiden door de Hooglanden. Er heeft nog geen kruisbestuiving plaatsgevonden en natuurbeschermers zijn erop gebrand dat dit niet gebeurt, aangezien het genetische en chemische onderscheid gevolgen heeft voor andere soorten die afhankelijk zijn van de den die de hoeksteen van hun habitat vormt. Insecten zoals houtmieren, bijvoorbeeld, kunnen verschillende soorten hars proeven en zullen bepaalde bomen uitkiezen. Bladchemie, bloeitijden en groeivormen zijn allemaal verschillend. De kuifmees blijft ten oosten van de Cairngorms, ingebed als hij is in zijn omgeving. De natuurbeschermers hoeven zich echter nog geen zorgen te maken. Het risico van kruisingen is minimaal, aangezien de overgebleven bosfragmenten verspreid liggen en zeer klein zijn. Er is minder dan 1 procent van de oude dennenbossen in Schotland over.

[…]

 

© Ben Rawlence
Vertaling © Huub Stegeman en Uitgeverij Ten Have

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum