Leesfragment: Buitenleven

08 mei 2022 , door Nina Polak
|

12 mei verschijnt de nieuwe roman van Nina Polak: Buitenleven. En 9 juli is ze bij Athenaeum Boekhandel Haarlem. Lees bij ons een fragment!

Wat deden twee vrouwen, geliefden, hier in het noorden?

Rivka en Esse houden na een paar hobbelige jaren nog steeds van elkaar. Ze verlaten de stad en betrekken op het platteland een oud huis met een diepe tuin. Hier hopen ze te aarden, maar het buitenleven heeft op hun binnenwerelden een verschillende uitwerking. En wanneer een tv-psychiater uit een naburig dorp in hun leven verschijnt, trekt er een schaduw over de idylle. In Buitenleven laat Nina Polak het uitgestrekte noorden het strijdtoneel zijn voor grote dromen, demonen, vrouwelijke ego’s en vooroordelen.

Nina Polak debuteerde in 2014 met het bejubelde We zullen niet te pletter slaan (genomineerd voor de Anton Wachterprijs, de ANV Debutantenprijs en de Opzij Literatuurprijs). Haar tweede roman, Gebrek is een groot woord (2018), werd bekroond met de BNG Bank Literatuurprijs, De Inktaap en het Charlotte Köhler-stipendium. Ze schrijft over het moderne leven voor De Correspondent.

N.B. Dorien van der Poll en Alrun Bernhard bespraken Gebrek is een groot woord voor ons, en we publiceerden eruit voor en uit Polaks debuut We zullen niet te pletter slaan. Die roman bespraken we ook.

 

Ze had overwogen haar naam te veranderen. Dat moest het dieptepunt geweest zijn, een laf alternatief voor de doodswens. Iets klassieks, dacht ze, Anna, Stella, Marie, en daarachter degelijk en onbestemd Smit, Dekker of Mulder. Anoniem neerstrijken in Praag, Napels, Valencia, waar dan ook. Veilig voor al dat medelijden.
Een vrouw van vijfendertig, alleen, iets beklagenswaardigers kon de buitenwereld zich blijkbaar niet indenken.
In hetzelfde vacuüm waren daar de ongeadresseerde reclamefolders die zich opstapelden. Er waren blikken tonijn, die ze staand aan het aanrecht leeg lepelde, er was een nieuwe ikea-bank. En een tv, waarmee ze onbeschaamd haat uitwisselde. De mensen op dat scherm waren bezig de samenleving te vernietigen, of ze waren artificieel goedgehumeurd. Je kon ze alleen minachten en hopen op een natuurdocumentaire, die uiteindelijk ook in het verkeerde keelgat belandde – die schitterende beesten raasden daar over de steppe onwetend hun uitsterving tegemoet.
Zo was het, een vissig bacchanaal van zelfhaat, toen ze op een winderige lentedag het gordijn een stukje openschoof en vanaf haar derde etage zag hoe voor het pand de blauwe mg parkeerde. Nee, zei ze hardop. De bestuurder, een grijze man in een waxcoat, vouwde zich de kleine auto uit, stak de straat over en belde aan. Verstoppen, was haar eerste impuls, in de badkamer, achter de wasmachine. Maar het bellen hield aan, zodat ze zich gedwongen zag zich steviger in haar fleecebadjas te wikkelen en naar de deur te schuifelen. Nog twee keer twijfelde ze en drukte toen toch het knopje van de intercom in.
‘Papa?’ Haar stem klonk als die van iemand anders.
‘Rivka, lieverd? Doe maar even open voor papa.’ Zijn woorden knisperden weldadig. Voor het eerst in twee weken ontdooide er iets in haar. Ze snoerde de badjas verder aan om niet te huilen. ‘Het komt niet zo goed uit, pap.’
‘Je moeder maakt zich zorgen, uiltje.’
En hij dan?
‘Ze slaapt er niet van, Rivka.’
‘Sorry.’
‘Mag ik even binnenkomen?’
Ze bekeek de wanorde waarin ze zich gewenteld had. Dit hok, dat voor een appartement moest doorgaan, kostte haar twaalfhonderd euro per maand en het had zijn weinige waardigheid nu al verloren.
‘Papa, ik bel jullie later, goed?’
‘Mag ik dan alleen even naar de wc?’
‘Het gaat nu niet.’
‘Ik moet echt naar de wc.’
‘Er is een kroeg op de hoek.’
‘Goed kind, zoals je wilt.’ Haar vader klonk broos. Ze beet op haar knokkels.
‘Papa, het spijt me.’
‘Vergeet niet wie je bent, Rivka.’ Nu klonk hij, behalve als de vader uit The Lion King, ook ongeduldig en streng – vertrouwd, al met al.
Ze liet het knopje van de intercom los.
Een moment later zat ze op haar knieën voor het raam, tilde het gordijn op en keek de diepte in, naar de rotsachtige rug van haar vader, dokter Jacob Schaap, die de straat weer overstak. Het witte haar dat hij over zijn kaalte gekamd had vloog op, zijn bevende hand zocht de autosleutel en hij propte zich de sportwagen weer in. Met een volle blaas reed de oude man terug naar Den Haag.
Hoe was het in haar opgekomen om die gemangelde maar trotse naam van haar vader te vervangen door iets guurs als Mulder? Wat mankeerde haar? Ze begon te huilen, stopte toen en rukte het gordijn open.
Dit was het moment. De zelfzucht der wanhoop trok op en Rivka Schaap nam een spons ter hand.
Een dag later was het appartement nog steeds treurig maar tenminste schoon. Rivka reanimeerde haar telefoon, maakte bij haar ouders en vrienden haar excuses en checkte zelfs haar mail. De enige manier om aan deze apathie te ontkomen was iets voor een ander te betekenen. Tussen de rommel op het bureau zocht ze naar het nummer van de advocaat, dat ze op een afhaalmenu genoteerd had. Laus Snoek – die náám. Ze belde hem op met de boodschap dat ze bereid was te praten.
‘Bijzonder goed nieuws, mevrouw Schaap,’ zei de belegen corpsbal. Zou ze ook willen getuigen?
Dat wist ze nog niet, antwoordde ze, maar wat voelde het goed om iets te doen. Of dat het juiste zou zijn was van later zorg.
Ze spraken af in een koffietent op het station, zij en de advocaat. Op de dag zelf trok ze een fijne wollen broek met wijde pijpen aan, een paar bruine laarzen en een groene blouse. Haar sieraden waren opgeborgen, kaal en flets had ze willen zijn. Maar nu nam ze een ring uit het juwelenkistje, een gouden van haar oma, en terwijl ze hem om haar vinger schoof, zichzelf bekijkend in de spiegel, voelde ze zich voor het eerst in tijden meer mens dan marmot.
Het was een ochtend voor wedergeboorte, de lucht kraakhelder. Met haar handen in haar zakken liep ze de straat uit naar de tramhalte, bleef daar staan en keek naar de oude bomen in het park. Een rode Japanse esdoorn vlamde tegen de blauwe hemel. Dit kon wel eens de mooiste dag van het jaar zijn, zo’n dag die je beloftes maakte. Ze luisterde, de vogels, de trams, de scheldende jongetjes, de stad! Maar met al dat vergeten schoons sijpelde de spijt binnen. Hier was het, bij de tramhalte Beukenweg, het missen. Ze dacht aan de hond, zijn adem een wolk, in een dampend veld, tollend van pret, en daarmee, wist ze, was Esse dichtbij met haar geur en haar huid en al dat zinnelijke, onmisbare, verlorene.

 

© 2022 Nina Polak

pro-mbooks1 : athenaeum