Leesfragment: Anti-nihilisme

12 september 2022 , door Arthur Berkhout en Jarmo Berkhout
| |

Vanaf morgen in onze boekhandels: Arthur Berkhout en Jarmo Berkhout, Anti-nihilisme. Engagement in de 21ste eeuw. En maandag 21 november vanaf 19.30 organiseren we een Athenaeum Leesclub met de auteurs. Wees erbij, en lees bij ons een fragment!

Decennia van neoliberale dominantie hebben de wereld in een permanente crisis gestort: pandemieën, economische ongelijkheid, oorlog, de dreigende klimaatcatastrofe. Tegelijkertijd is ons altijd verteld dat er geen alternatief is voor het kapitalistische systeem waarin we leven. Van die leugen moeten we ons ontdoen. Een andere wereld is wel degelijk mogelijk, mits we de moed opbrengen voor radicale politieke verandering. Op basis van hun eigen ervaringen met activisme en aan de hand van de filosofen die hen voorgingen, stellen Arthur en Jarmo Berkhout dat alleen systeemverandering ons voorbij de neoliberale impasse kan brengen. Via een diepgravende kritiek van de bestaande maatschappij en het nihilisme van onze tijd pleiten ze voor hernieuwd politiek engagement in de 21ste eeuw: een betere wereld begint niet bij jezelf, maar op de barricades.

 

Inleiding:
In het Maagdenhuis, of hoe niet neoliberaal te leven?

Those who keep a childlike faith in the triumph of truths over lies, and in mutual aid, who live their lives entirely within the gift economy, will always receive a miracle at the exact moment they need it.
– Nadya Tolokonnikova

Hoe niet neoliberaal te leven? Dat is de vraag die ons aanzette tot het schrijven van dit boek. Maar het idee dat we daar een antwoord op konden vinden, dateert van een aantal jaren daarvoor. Preciezer gezegd komt het voort uit de concrete ervaring dat het daadwerkelijk anders kan, dat er een alternatief bestaat voor de maatschappij waarin we leven. Die ervaring was de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam in 2015.
Honderden studenten hadden zich op het Spui in Amsterdam tegenover het administratieve centrum van de Universiteit van Amsterdam verzameld. Aangezien het avond was bevond er zich op dat moment weliswaar niemand in het gebouw, maar toch leek het een logische plek om onze woede te uiten.
Een dag of twee daarvoor had de ontruiming van een ander UvA-pand plaatsgevonden, het Bungehuis – tegenwoordig een ontmoetingsplek voor mensen die zichzelf graag als de creatieve elite zien, maar destijds een faculteitsgebouw en bovendien het toneel van een bezetting die meer dan een week werd volgehouden uit protest tegen een bruut bezuinigingsplan. De monumentale draaideuren in het Bungehuis lagen volgestouwd met tot barricademateriaal getransformeerde stoelen, en de enige ingang was een slechts met een ladder bereikbaar raampje. Je waande je in een vesting. De statige vergaderzalen vormden nu het decor van de dagelijkse general assembly, de radicaal-democratische bijeenkomsten waarin voor elk besluit consensus bereikt moet worden (en die daardoor de neiging hebben om eindeloos te duren).
Een bezetting als deze kan dienen als drukmiddel, en dat deed ze ook. Maar los daarvan werd er ook geëxperimenteerd met wat bekendstaat als prefigurative politics: het onmiddellijk in de praktijk brengen van de idealen die je onderschrijft, oftewel leven alsof de vrijheid en de maatschappelijke verandering die je nastreeft al bestaan.
Het universiteitsbestuur reageerde op dit experiment zoals van een bestuur te verwachten is, namelijk door het te beëindigen. De politie werd ingeschakeld en een stuk of veertig bezetters draaiden voor een nacht de cel in.
Net op de avond dat de demonstrerende studenten zich voor het Maagdenhuis hadden verzameld, werden zij allen weer in vrijheid gesteld. Toen zij zich, onder luid gejuich, bij de reeds aanwezige menigte voegden, werd er een soort omslagpunt bereikt. Vanaf dat ogenblik was er geen houden meer aan. Terwijl kort daarvoor nog een van de sprekers de groep had opgeroepen om het plein te verlaten, leek niemand daar nu nog gehoor aan te willen geven. Iemand begon aan de deur te rammelen. Al snel werd het een geduw en gebeuk.
En toen gebeurde het. De deur gaf mee. Binnen een oogwenk stroomde het gebouw vol met de uitzinnige studenten die hoogstwaarschijnlijk zelf een uur eerder niet hadden kunnen dromen dat dit zou gebeuren.
De bezetting duurde zes weken.
Nu is het op zich niets uitzonderlijks dat kritische UvA-studenten het Maagdenhuis bezetten. Dat was al zo’n tien keer eerder gebeurd, beginnend met de legendarische allereerste van 1969 (in zekere zin het vertraagde mei ’68-moment van Nederland). Toch was dit van begin af aan ontegenzeggelijk méér dan slechts een opstootje op een universiteit.
Wekenlang stond de bezetting in het brandpunt van de aandacht. Alle ontwikkelingen werden op de voet gevolgd door de nationale media. Opiniepagina’s werden volgeschreven, documentaires waren in de maak, het protest werd tot in het parlement bediscussieerd en het einde van het neoliberalisme überhaupt werd (voortijdig) voorspeld. Maar belangrijker dan dat was er, voor een actie die uitgevoerd werd door mensen die toegang hadden tot de hoogste regionen van het onderwijssysteem, opvallend veel steun uit niet-academische hoek. De schoonmakers, die uit eigen ervaring wisten hoe tergend het is om tegen het universiteitsbestuur en voor je belangen te strijden, behoorden tot de eersten die zich solidair verklaarden. En ook vanuit de bredere vakbeweging, uit sectoren die niks met onderwijs te maken hadden, stroomde de steun binnen; in woord en daad, en, niet te vergeten, in de vorm van heel veel voedsel.
Ondertussen begon de bezetting ook internationaal belangstelling te vergaren. Binnen de kortste keren hing de open atriumruimte vol met steunbetuigingen van de grote namen van de kritische theorie – van Judith Butler tot Noam Chomsky, van Nancy Fraser tot Slavoj Žižek; denkers van wie we op diezelfde plek de canonieke teksten lazen. Dat een groep studenten en docenten die hun bezette universiteitsruimte versierden met slogans als ‘Screw us and we multiply’ dit niveau van enthousiasme wist los te maken, heeft nog altijd iets opmerkelijks. Het was duidelijk dat de actie iets losmaakte bij een groot aantal mensen; ook mensen die niet of slechts zijdelings betrokken waren bij deze zaak.
De bezetting – of bevrijding, zoals het al snel genoemd werd – was niet alleen een daad van prefigurative politics. Ze groeide al snel uit tot symbool voor een veel breder conflict, waarbij meer op het spel stond dan de democratisering van een universiteit alleen.
Dat had alles met de timing te maken.

We bevonden ons op dat moment in de nasleep van de grootste crisis van het kapitalisme sinds de beurscrash van 1929. Hoewel in omvang vergelijkbaar, pakten in de praktijk beide crises zeer verschillend uit.
De geschiedenis herhaalt zich nooit exact, en elke beurscrash is weer anders. Het soort algehele maatschappelijke collaps van de jaren dertig van de twintigste eeuw hebben wij, althans in ons deel van de wereld, niet meegemaakt. Aan de andere kant werd er destijds, in de vs althans, op de crisis gereageerd met een New Deal die een ingrijpende hervorming van het kapitalisme teweegbracht, met een sterke overheid en massale herverdeling als gevolg. Dat stelsel werd tot in de naoorlogse decennia volgehouden, een periode die in de West-Europese context geldt als de hoogtijdagen van de sociaaldemocratische consensus.
In ónze crisis daarentegen was uitgerekend dat type respons afwezig. In plaats van een nieuwe beteugeling van het kapitalisme – en het terugdringen van de almaar groeiende ongelijkheid – zagen we juist de ultieme ontmanteling van de laatste restanten ‘New Deal’: niet de inperking van de markteconomie, maar de onderwerping eraan. De reddingsmaatregelen die in de nasleep van de schuldencrisis werden uitgevoerd, waren vooral gericht op de zogenaamde bail-outs van banken, en het herstel van kredietwaardigheid middels bezuinigingen. In plaats van de schuldigen ter verantwoording te roepen – de bancaire sector – werden publieke middelen geofferd om de aanstichters van de crisis te redden.
Ondertussen is gebleken dat die bezuinigingen verantwoordelijk zijn geweest voor zeker een derde van de recessie. En dat is de essentie van wat we kennen als eneoliberalismef: private winsten, maar publieke lasten. De reactie op de financiele ineenstorting was, met andere woorden, niet minder maar meer kapitalisme.

Binnen die context kon het verzet van studenten tegen de bezuinigingen op een faculteit een symbolische lading krijgen die uitsteeg boven een academisch akkefietje. Het Maagdenhuis werd de plek waar mensen zich verzetten tegen het onrecht van een falende crisisaanpak. Een crisisaanpak die het kapitaal in feite beloonde voor de instabiliteit, de ongelijkheid en de economische misere waarin het de maatschappij had gestort. Het Maagdenhuis werd de plek waar mensen niet langer aanvaardden dat hun leef. en werkomgeving werd onderworpen aan de dwang van een economisch systeem dat duidelijk niet aan hun behoeftes beantwoordde maar een logica diende die geheel andere belangen op het oog had.

[…]

 

 © Arthur Berkhout en Jarmo Berkhout

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum