Leesfragment: Alle Oekraïners die ik ken

20 oktober 2022 , door Olaf Koens
| |

25 oktober verschijnt het nieuwe boek van Olaf Koens: Alle Oekraïners die ik ken. En een paar van wie ik alleen maar gehoord heb. Lees bij ons een viertal fragmenten, gekozen door de auteur zelf.

Wanneer Rusland buurland Oekraïne binnenvalt en miljoenen mensen het land ontvluchten, reist Olaf Koens in tegengestelde richting, dwars door een land vol bittere en blijmoedige ontmoetingen. Hij spreekt familie en vrienden, hij reist langs frontlinies, veldhospitalen en mortuaria. In een uitpuilende evacuatietrein realiseert Koens zich dat hij van niemand weet hoe ze heten. Hij neemt een besluit: voortaan vraagt hij aan iedereen die hij ontmoet wie ze zijn en wat ze drijft. Het zijn alle Oekraïners die hij kent.

Uit de lange stroom ontmoetingen rijst een ruw, pijnlijk, hoopvol en vooral persoonlijk portret van een onrechtvaardige oorlog, van een land en een volk in verzet.

N.B. Eerder tipte Christine de Jong Paarden vliegen businessclass.

 

In Droezjkivka, een stadje net boven Donetsk, is het treinstation het laatste punt dat Oekraïne de afgelopen jaren nog in handen had. Tegenover het station is een klein pension waar een vrouw met een nagelschaartje een rozentuin bleef onderhouden. Steeds maar zag ik de oude vrouw op haar knieën door de modder bewegen, het kleine kromme maar scherpe schaartje trillend in haar hand.
‘Waarom toch, oma,’ zei ik een keer. ‘Waarom al die moeite voor een paar rozen?’
‘Als je dat niet snapt heb je niet genoeg ellende meegemaakt in je leven,’ zei ze.

[…]

Aleksandra veranderde haar naam in Oleksandra. De A was te Russisch. Ik snapte dat in die tijd niet. Ze was in alles Russisch. Ze sprak Russisch, ze kwam uit een geïndustrialiseerde Sovjetstad. Maar ze zocht – en vond – een Oekraïense identiteit. Oleksandra en ik zouden samen gaan wonen in Brussel. We huurden een appartement aan de Zennestraat, ik heb haar na één dag verlaten. Voor de Russische die later mijn vrouw is geworden. Ik ben me pas later gaan realiseren hoeveel pijn ik haar heb gedaan.
Ik durf haar niet te schrijven, maar doe het toch. Ik vraag of ze veilig is. Ik zeg haar dat het me spijt. Ze schrijft me terug dat ze al drie jaar met haar gezin in het westen van Oekraïne woont, waar het – vooralsnog – rustig is. Ze helpt met het inpakken van kleren en voedselpakketten voor het front.
‘Maar mijn ouders zijn nog in Zaporizja, die weigeren te vertrekken. Mijn moeder wil de Russische tanks met Oekraïense vlaggetjes verwelkomen.’

[…]

Het kantoor van Beljakov zit op de tweede verdieping. Van beneden komt een oorverdovend getetter. ‘De vogels,’ zegt Beljakov. ‘Vooral dat kreng uit Madagaskar maakt enorm veel herrie. Ga beneden maar eens kijken bij Olga Aleksandrovna.’
Ik loop de trap af en volg het geluid. In het kantoor van de vrouw, de boekhoudster van de dierentuin, klinkt een enorme kakofonie van schreeuwende, krijsende, roepende, zingende, fluitende en piepende vogels. Op de kasten staan vogels, op de grond staan kooien, soms wel vier of vijf boven elkaar gestapeld. Zelfs op de printer zit een papegaai. Ik moet schreeuwen om mijzelf verstaanbaar te maken.
‘Zijn dit de papegaaien die zijn achtergelaten?’ roep ik.
‘Ik hoor niet wat je zegt!’ roept de vrouw.
‘Dit kan toch niet?’ schreeuw ik harder.
‘Ik ben er al aan gewend,’ zegt de vrouw. ‘Ik hoor het eigenlijk al niet meer. Het is een soort achtergrondgeluid geworden. Eigenlijk is dit nog stil.’

We stappen het kantoor uit om een gesprek te kunnen voeren. Ze pakt een geel-blauwe papegaai uit een kooi om te demonstreren dat de meeste vogels tam zijn. Het beest pikt met zijn snavel in het oor van Olga Aleksandrovna, die geen krimp geeft. Ze laat een andere kantoorruimte zien, een archiefruimte die tot de nok gevuld is met papegaaien.
‘Het fijne is dat de vogels hier bij ons hun baasjes niet missen,’ legt ze uit. ‘De eerste dagen misschien, daarna praten ze met elkaar. Ze beginnen elkaar na te doen. Kijk, hier zit Zjora. Die roept de hele dag “Zjora! Zjora!” en de andere vogels roepen het nu ook.’ Ze wijst naar een papegaai in een kooi die op de grond staat. ‘Die kan hele zinnen formuleren,’ zegt ze.
‘Wat zegt-ie dan?’
‘Nou, iets als “Kom, we gaan een wandelingetje maken”, hoor je ’m zeggen.’ De vogel kijkt op, kijkt naar de vrouw in de grijze trui en zegt het: ‘Kom, we gaan een wandelingetje maken.’ Alle papegaaien praten door elkaar heen. ‘Zjora! Zjora!’ klinkt het. Olga Aleksandrovna lacht.
‘En zo gaat het maar door en door. Veel vogels hier vloeken als dokwerkers, dus je hoort de gekste dingen.’
‘Hoer! Hoer! Hoerrrrrrrrr!’ klinkt het. De boekhoudster krijgt een kleur.
‘Het is niet alleen vloeken hoor, er is zelfs een vogel die Poesjkin citeert,’ zegt ze. We proberen de rode grijsstaart aan het praten te krijgen, maar de vogel geeft geen sjoege.
‘Maar beter ook, je zou er gek van worden. De hele dag Loekomorje,’ zegt ze. Het is misschien wel de beroemdste strofe uit de Russische poezië:

Er staat een eik in Loekomorje,
Met een gouden ketting eraan vast.
En een kater loopt er elke morgen
Rondjes om de eikenbast.

Olga Aleksandrovna kijkt uit het raam. ‘Het is te hopen dat het snel mooier weer zal worden, dan kunnen we ze in de grote volières buiten kwijt.’
In het kantoor staan behalve de vogelkooien ook nog grote pakketten met zaden en speciaal voer voor zangvogels. De vrijwilligers die eerder bezig waren met het verven van stoepen en hekwerk hebben het uitmesten van de honderden vogelkooien op zich genomen.
‘Zo zijn we hier net een grote familie. De vrijwilligers zongen net liedjes voor de vogels, dan is het een stuk stiller, ze luisteren aandachtig. Heeft Beljakov al verteld dat we dat voer allemaal krijgen? Het is humanitaire hulp, of nou ja – voor dieren dan. We krijgen het opgestuurd van Poolse collega’s. Die kleine vogels eten niet zo veel, maar die grote beesten, die houden niet op.’
De boekhoudster kijkt nauwkeurig naar de vogelkooien die door de vrijwilligers zijn teruggezet. Ze merkt op dat er ook al vogels zijn die eieren leggen, in dit tempo komen er alleen maar meer en meer vogels bij.
De deur naar de archiefruimte gaat met een knal dicht. Ik blijf nog een tijdje staan luisteren naar de kakofonie. Het is een vreemd idee. De inwoners van Odessa zijn gevlucht, hun stemmen blijven achter.
‘Kom, we gaan een wandelingetje maken!’
‘Zjora! Zjora! Zjora!’
‘Hoerrrrrrrr!’

[…]

In alle Europese steden zie je Oekraïners. Voor de oorlog waren de meeste Oekraïners toeristen, ze reden met touringcars uit Polen langs de Europese hoogtepunten, de Eiffeltoren, het Atomium, de bollenvelden bij Lisse, de molens in Kinderdijk. Veel schilders, elektriciens en Uber-chauffeurs zijn Oekraïners. In een paar maanden tijd hebben hun vrouwen en kinderen hun plek veroverd. In Warschau zie ik een dozijn Oekraïense tieners die rondhangen bij een winkelcentrum. Ze nemen TikTok-filmpjes op, ze zijn niet bezig met de oorlog. In Parijs hoor je Oekraïens in de metro, op straat. Op het terras van Le Royal Cambronne, een eetcafé in het vijftiende arrondissement, tegenover de gietijzeren metrobrug, is een vrouw huilend aan het facetimen met haar echtgenoot aan de frontlinie. ‘Ik weet het niet, mijn liefste,’ blijft hij zeggen. ‘Ik weet het echt niet. Ik weet niet wanneer dit voorbij is, ik weet niet wanneer ik terugkom.’

[…]

 

Copyright © Olaf Koens 2022

pro-mbooks1 : athenaeum