Leesfragment: Niet ik

05 maart 2021 , door Yolanda Entius
|

Vanaf vandaag in vier Athenaeum Boekhandels: de nieuwe Yolanda Entius, Niet ik. Lees bij ons een fragment.

Als jong meisje was Lena ervan overtuigd dat het leven als ze het ouderlijk huis verlaten had, mooier, warmer, beter zou zijn; dat moest haast wel. Maar eenmaal op kamers komt haar nieuwe leven nauwelijks van de grond. Ook op de Toneelschool wil ze maar geen vleugels krijgen. Acteurs blijken niet leuker of beter dan gewone mensen, mensen zoals zij. Maar dan maakt Dimitri zijn entree. Hij is alles wat zij niet is – flamboyant, onbekommerd, schaamteloos, bourgondisch – en bijna twee keer zo oud als zij. Als een ganzenkuiken wordt ze door hem aangetrokken en raakt verstrikt in een kat-en-muisspel met alsmaar wisselende regels. Wat volgt is een liefde die alle rationaliteit tart, een liefde die zich niet laat ontleden, en waar Lena maar geen kloppend verhaal van kan maken.

Tot ze – Lena is schrijver inmiddels en in de auto op weg naar haar huis in Frankrijk – opeens de sleutel vindt voor haar roman. Niet ik is een even pijnlijk als humoristisch zelfonderzoek naar de wortels van die liefde en een intieme bespiegeling over schaamte, seksualiteit, hunkering en eenzaamheid.

N.B. Lees ook een fragment uit Abdoel en Akil en Daan Stoffelsens bespreking van dat boek.

 

Er was een tijd dat ik dacht dat er nog maar twee dingen nodig waren om volwassen te worden: ik moest mijn rijbewijs halen en stoppen met roken. Met dat laatste heb ik gewacht tot dat eerste was gelukt, want met één hand aan het stuur en in de andere een sigaretje – je elleboog losjes uit het autoraam – leek me het summum van vrijheid. Aan het krijgen van een kind heb ik nooit gedacht. Dat leek me niets voor mij. Dat was het ook niet voor mijn ouders trouwens, maar omdat mijn vader zo graag een zoon wou, waren ze tot aan mij doorgegaan met het produceren van nageslacht. Toen ergens moet mijn vader zijn verlies genomen hebben, en kon mijn moeder aan de pil. Misschien ook dat ze eindelijk inzagen dat kinderen niet aan hen besteed waren. Het zou evenwel nog decennia duren voor ze het contact met hun dochters verbraken.
Rond die tijd zou ik voor het eerst van mijn leven les gaan geven. Ik had een lief; samen hadden we een auto en een bouwvallig huis in Frankrijk en vanwege dat huis, of beter gezegd, het zoeken ernaar, was ik in het bezit van een rijbewijs. Door het manoeuvreren over doodlopende D-weggetjes en het moeizaam keren tussen diepe greppels links en rechts van de weg, had Johan bijkans een schouderblessure opgelopen. Hij was het zat; ik moest ook maar eens achter het stuur gaan zitten. Zo gaf hij me het zetje dat ik nodig had. Ik nam rijlessen. En toen ik na ruim een jaar afreed en in mijn uppie de weg op mocht, voelde ik me heel wat. Als ik met knisperende banden het parkeerterrein van de materialenboer opreed – sigaretje in de hand uiteraard en trommelende vingers op de lak van het portier dat ik bij het uitstappen met een flinke knal achter me dicht liet vallen – was ik de bink. In lui-vloeiend Frans bestelde ik een kuubje zand en wat zakken cement, die ik op mijn schouders naar mijn wagen tilde. Nee, ik deed niet onder voor de jongens die op heftrucks met pallets over de werf aan het crossen waren.
Toen ik veertig werd hield ik, ruim dertig jaar nadat ik uit tabak van gevonden peukjes mijn eerste sjekkies draaide, het roken voor gezien. Ik had, zoals gezegd, geen kinderen – en de leeftijd om op de valreep moeder te worden, zo ik dat gewild had, was ik min of meer voorbij – maar wel een Franse tuin die aan mijn zorg was toevertrouwd. Wie ging, als ik er niet meer was, de jonge moerbei door een droge zomer helpen? Op de avond van mijn verjaardag rookten Johan en ik ritueel ons laatste sigaretje. Om middernacht gooiden we tabak en asbakken in een vuilniszak en liepen naar de auto om ook daar de overvolle asbak leeg te kiepen. Toen ik een etmaal later inderdaad geen sigaret meer had aangeraakt wist ik dat ik in mijn missie was geslaagd. Maar of ik daarmee ook die blijkbaar zo diep begeerde staat der volwassenheid had bereikt? Ach, dat was wat veel gevraagd misschien. Maar dat ik me nog geen maand later zo klein zou voelen dat ik op het perron van Eindhoven Centraal leek gekrompen tot een guppy, of nee – ik moet niet overdrijven – goudvis, kon ik niet bevroeden.

 

I
2001–1965

Standbeeld

Ik was gebeld door iemand van de Design Academy. Hij zei dat hij mijn telefoonnummer had gekregen van een regisseur met wie ik had gewerkt en vroeg of ik zin had om les te komen geven op de afdeling Man + Leisure.
Leisure?
Vrije tijd, legde hij uit.
Dat had ik wel begrepen, maar was dat dan iets wat moest worden vormgegeven?
Jazeker, juist in deze tijd.
En mijn rol hierin? Wat moest die behelzen?
De leerlingen leren zichzelf en hun werk te presenteren.
Ik kon me er niet veel bij voorstellen en aarzelde. Maar toen dacht ik aan het geld dat ik ermee kon verdienen en aan de zee van tijd waar ik in dobberde sinds ik niet meer acteerde. Aarzelend was ik begonnen aan een nieuwe carrière als schrijver, maar meer dan wat ongespeelde stukken had ik niet geschreven. Aan mijn schrijven had ik dus bepaald geen dagtaak, tenzij ik mijn gepieker daarover mee moest tellen. Heel veel reden om nee te zeggen was er dus niet. Goed, zei ik dan maar.
Mooi, zei hij.
Moest ik niet eerst op gesprek komen?
Nee, dat was niet nodig. Hij stelde vertrouwen in het oordeel van voornoemde regisseur. Ene Albert zou binnenkort contact met me opnemen. En, o ja, om kennis te maken was het misschien wel een aardig idee als ik, vóór ik zou beginnen, bij tekenles voor het klasje zou poseren. Op informele wijze zou ik dan met het gebouw, de rest van de docenten en de leerlingen kennismaken, en zij zouden mij leren kennen. Naakt, was het idee.
Ik had, na een operatie waarbij ik twee keer anderhalf pond borst lichter was geworden, wel vaker in mijn blootje voor een publiek gestaan, dus ik zei ook daarop ja.
Maar ik had nog niet opgehangen of ik had al buikpijn, de pijn die ik kende van het spelen, dat trekken in de maagstreek dat je voelt als je vlak voor de voorstelling in de coulissen staat: hevig en acuut. Je moet kotsen, poepen, maar als je het probeert komt er niets; pas als je óp bent is het weg. Maar er was geen óp nu. Voorlopig niet althans.
‘Wat is er met jou aan de hand?’ vroeg Johan toen hij de keuken in kwam en me asgrauw met de hand nog op de hoorn aan tafel zag zitten.
Ik legde hem uit dat ik gevraagd was les te geven in het presenteren van vormgegeven vrije tijd.
Zie het als een kans, zei hij, een kans om toch nog iets met je vak te doen.
Ik knikte. Terugkrabbelen was, gezien mijn situatie, ook eigenlijk geen optie.

Ik had nachtmerries. Klassieke acteursdromen dat je op bent en niet weet in welk stuk. Dat je je tekst niet kent. Dat het publiek je aanstaart en wacht op de geweldige vertoning die je hebt voorbereid, maar je hebt niets voorbereid, omdat je lui bent geweest, onnozel, onoplettend. Je zult door de mand vallen.
Elke nacht viel ik door de mand.
Ik lag te woelen in mijn bed, trok aan mijn haren, ijsbeerde op de gang, maar het was te laat, ik kon nu niet meer terug.
In de nacht voorafgaande aan mijn onorthodoxe kennismaking met de school en mijn leerlingen hoopte ik nog even dat ik me beter zou voelen als het ijs zou zijn gebroken, maar diep in mijn hart wist ik dat ongebroken ijs het probleem niet was. Dat wil zeggen: niet in de gebruikelijke betekenis ervan.
Het lag aan mij.
Aan mij, aan mij.
Die woorden dreunden, onderweg naar Eindhoven, op het ritme van de trein over de bielzen nog altijd na.

[...]

 

© Copyright 2021 Yolanda Entius, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum