Leesfragment: De wederafbouw van de satire

13 juni 2021 , door Arthur Umbgrove
| |

29 juni verschijnt Arthur Umbgroves pamflet De wederafbouw van de satire. Wij publiceren de Proloog voor.

De censuur is terug. Al sinds 9/11 is er geen cabaretier meer die een grap durft te maken over de profeet Mohammed, en sinds de moord op Theo van Gogh en de aanslag op Charlie Hebdo weet iedereen dat er altijd wel ergens een labiele geest rondloopt die martelaarschap verwart met rechtvaardigheid. Het debat over racisme dat nu in Nederland en in de hele wereld zo hevig wordt gevoerd, gaat hand in hand met de vraag welke grappen nog wel en welke niet meer kunnen.

Satire en haar instrument humor moeten gevrijwaard blijven van elke vorm van censuur, schrijft Arthur Umbgrove in dit vlammende en bevlogen pamflet, want vrijheid schept humor en humor schept vrijheid.

N.B. Lees op Athenaeum.nl ook een fragment uit Umbgroves roman Hotel Sofia. En lees Martin Smit over Gustaaf Peeks eerdere Querido Pamflet Verzet!, en voorpublicaties uit de pamfletten van Dik van der Meulen, Is natuur linksErik Schumacher, De koe knikte ja, en Sophie Zijlstra, Het kind en de rekening.

 

Proloog

John voelt dat een zekere opwinding zich van hem meester maakt als hij zijn oog voor de scanner houdt en de deur van de bus zich opent. Een halfuur geleden heeft hij de eerste aanwijzing gekregen: lijn 4 naar het Centraal Station.
John heeft al vaker geprobeerd om kaarten te bemachtigen, maar steeds kreeg hij bericht dat de zaal al uitverkocht was – het gezelschap is ondanks de lastige omstandigheden waaronder het moet optreden nog steeds bijzonder populair – maar nu is het dus gelukt! Hij is een van de tachtig gelukkigen.
Van jongs af aan is John een groot liefhebber van cabaret. In zijn studententijd struinde hij het internet af naar fragmenten van zijn helden en bezocht hij zo vaak hij kon het oudste comedygezelschap van het land, dat toen nog gevestigd was in een kelder, maar dat na de aanslag vijf jaar geleden alleen nog optreedt op zogenaamde safe stages: een podium dat voor één avond wordt opgebouwd in een leegstaand kantoorpand, een oude school, een gymzaal, en waarvan de locatie pas op het allerlaatste moment bekend wordt gemaakt. Een pop-upcomedyclub.
Vanavond staat de comedian die hij het meest bewondert in de line-up en hij verheugt zich dan ook enorm, al heeft hij gehoord dat diens optredens niet meer zo geestig zijn als vroeger. Het zijn meer tirades geworden: tegen schouwburgdirecteuren die zijn voorstellingen niet meer boeken omdat ze anders gekort worden op hun subsidie, tegen omroepen die zijn shows van hun sites hebben gehaald omdat de inhoud niet strookt met de doelstellingen van inclusiviteit en diversiteit, en verder tegen alles waartegen hij al sinds jaar en dag fulmineert: religie, schijnheiligheid, politieke correctheid. Het maakt John niets uit; het idee om zijn held vanavond live te zien spelen vervult hem met gelukzaligheid.
Grappen, en vooral harde grappen, zijn meer dan onschuldig vermaak voor John. Ze raken aan iets dieps, een gevoel van benauwdheid dat hij al sinds zijn vroege jeugd kent en dat naarmate de tijd verstrijkt groter wordt, pijn begint te doen en tegen dingen aan begint te drukken, tot het door een rake grap tot ontlading komt, een gecontroleerde ontlading die hem, zo denkt John weleens, behoedt voor iets groters, iets fataals.
Of misschien is het wel de herkenning die hem goed doet, het feit dat iemand hetzelfde onbetamelijke denkt, dezelfde slechte gedachten heeft, dat iemand anders benoemt wat hij ook altijd zo ervaart: dat het leven ingewikkeld is. Dat het soms niet te doen is.
Misschien is dat uiteindelijk wel wat hij zoekt in een grap en wat hij vindt in het werk van de cabaretier die de grofste is van allemaal: troost. In de begintijd van de safe stages kreeg het publiek, dat van tevoren uitgebreid gescand was, in de loop van de middag al te horen waar de locatie zich bevond, maar toen ook dat geen bescherming bood – tot tweemaal toe werd een nieuwe aanslag verijdeld – werd besloten voor iedere toeschouwer een gepersonaliseerde routebeschrijving op te stellen waarbij de nieuwe aanwijzing pas gegeven werd als de vorige was opgevolgd. Zo wist je pas als je op de plaats van bestemming was aangekomen waar het podium zich bevond.
Terwijl hij naar de achterkant van het station loopt om de hyperloop te nemen die onder het IJ naar Noord gaat, bedenkt hij dat humor altijd zijn redding is geweest. Vroeger in het kleine gezin waar hij uit komt en waar het hoogste doel was een rustig, gelijkmatig, ingetogen leven te leiden.
Een leven waarbij geen grote emoties horen, geen huilbuien, geen woede, geen verdriet. Nooit werd er afgedaald naar waar het lelijke, het slechte, het verwerpelijke in stapels lag opgeslagen, nooit kwamen ze, als ze aan tafel zaten, verder dan de verplichte uitwisseling van beleefdheden.
En te midden van al die onuitgesproken woorden en gevoelens die door de kamer gierden, is er voor John één manier om te overleven: humor.
Het wordt zijn tweede natuur en het helpt hem: op de middelbare school, waar hij zijn gebrek aan fysiek overwicht – hij is mager en zwak – compenseert door scherp en geestig te zijn; tijdens zijn studententijd, als hij de aandacht afleidt van zijn onaantrekkelijke uiterlijk door de grappigste te zijn; en later in zijn werk als bioloog, waarbij hij de troosteloze saaiheid van alledag voorziet van een frivool tintje.
De avonden speurt hij, alleen of met vrienden, het internet af naar fragmenten van zijn helden, ook al is het daarvoor nodig af te dalen naar het duistere silent web, omdat alles wat niet ‘neutraal’ is, van de reguliere sites is verwijderd.
Films als bijvoorbeeld Tootsie, waarin Dustin Hoffman een vrouw speelt, zijn niet meer te vinden op de site van de npo omdat deze film beledigend zou zijn voor vrouwen. Maar ook Friends is verbannen omdat het allemaal witte acteurs zijn (uitsluiting), de James Bondreeks (seksisme, stereotypering van Russen), Modern Family (stereotypering van homoseksuelen), De luizenmoeder (stereotypering van zwarte mensen, stereotypering van overbezorgde moeders, kwetsend voor docenten) en alle oude afleveringen van het achtuurjournaal waarin gesproken wordt over blanke en donkere mensen in plaats van witte en zwarte mensen. ‘Kwetsen = geweld’ is een van de slogans die de overheid op digitale reclameborden op tramhaltes en stations tentoonspreidt.
Als hij aan de overkant uit de tube stapt, verschijnt er een routebeschrijving op zijn netvlies. Hij doet de bovenste knoop van zijn jas dicht en begint te lopen.

Het was twintig jaar geleden begonnen met disclaimers. Eerst alleen bij fragmenten van satirische programma’s die grove beledigingen bevatten. Het Engelse Little Britain bijvoorbeeld, een sketch comedy uit de jaren negentig. Aanvankelijk stond er alleen een geschreven tekstje bij dat het programma beelden bevatte die in deze tijd niet meer gemaakt zouden worden, maar na toenemende druk van verschillende groeperingen werd een gefilmde verklaring toegevoegd waarin de makers op emotionele wijze spijt betuigden voor wat zij mensen van kleur hadden aangedaan. Een aantal jaren later, toen hij nog eens zocht naar een fragment, bleek het programma in zijn geheel van de site verwijderd te zijn.
Maar ook op het oog onschuldige acts van oude komieken werden van waarschuwingen voorzien: Frater Venantius van Wim Sonneveld uit 1973 was na ophef op social media voorzien van de melding dat de cabaretier met zijn accent geenszins de bedoeling had om Limburgers te stigmatiseren dan wel hen op enige manier te associëren met kindermisbruik; bij een act van de toch als beschaafd bekendstaande cabaretier Paul van Vliet waarin hij een boer imiteerde, stond de waarschuwing dat de act stereotyperingen bevatte die kwetsend konden zijn voor mensen uit de Achterhoek.
Niet zo lang daarna verwijderde YouTube voor het eerst fragmenten van zijn favoriete cabaretier, een paar maanden later haalden omroepen zijn shows van hun site en na verloop van tijd was het op de reguliere platforms alsof hij nooit bestaan hadden.
Deze ‘beeldenstorm 2.0’, zoals sommigen het noemden, vond in de hele kunstenwereld plaats: het Stedelijk Museum had alle werken verwijderd waarin een fallus stond afgebeeld, of iets wat daar in de verste verte op leek; de boeken van Hella S. Haasse werden na de bestorming van de uitgeverij uit de winkels gehaald omdat zij een te rooskleurig beeld gaf van het leven in Nederlands-Indië; galeries die nog werk van Jan Wolkers verkochten werden in brand gestoken omdat hij, zoals uit zijn biografie bleek, vrouwen sloeg.
Alleen ‘neutrale kunst’ was nog geoorloofd, al bleef ook over de definitie van dat begrip discussie bestaan. Zo hing in Museum de Fundatie een schilderij van een landschap waarop twee koeien stonden met daarachter een boer, en de vraag was nu of dat werk een uiting was van koloniale overheersing, omdat de koeien, die zwart en bruin waren, gezien konden worden als symbool voor slaafgemaakten en de boer met stok in zijn hand voor slavendrijver. Op social media ging al een petitie rond om ook dit werk tot ontspoord te verklaren en te laten verwijderen.

John komt aan bij een terrein waar een huizenhoge berg met schroot ligt: fietsen, bakken, tralies, autoportieren, badkuipen. Als hij doorloopt en naar links gaat, zoals aangegeven, ziet hij een groep mensen staan. In zijn oor klinkt de mededeling dat hij zo wordt opgehaald en dat zijn verbinding automatisch wordt verbroken. Bij het bestellen van de tickets is hij akkoord gegaan met de voorwaarde dat de organisatie op de plaats van bestemming de verbinding van zijn ingebouwde mobiele telefoon mag uitschakelen om de kans op ontdekking van de locatie zo klein mogelijk te houden.
De shows duren ook maar vijftig minuten omdat een tijdsduur van anderhalf uur, zoals gebruikelijk was toen het gezelschap nog in de eigen club speelde, de kans op ontdekking en dus op een aanslag te groot maakt.
Het voelt naakt om zich ineens tussen mensen te bevinden en afgesneden te zijn van verdere communicatie.
Na een tijdje quasigeïnteresseerd naar de berg roestig metaal te hebben gekeken gaat de deur van een groene loods open en komt een jonge vrouw naar buiten.
‘Hartelijk welkom allemaal,’ zegt ze. ‘We gaan zo naar binnen en ik wil jullie vragen de aanwijzingen van het personeel op te volgen. Hoe sneller alles gaat, hoe eerder we kunnen beginnen.’
In de loods is het koud; aan een balk zijn zwarte doeken opgehangen, daarachter schijnt licht, van een afstand klinkt muziek.
Eerst moeten ze door detectiepoortjes; vier portiers houden de wacht. Daarna volgt hij de zelfgemaakte gele pijlen op de vloer en loopt via een opening in het doek de ‘zaal’ binnen: een laag podium tegen de achterwand, twee statieven met lampen, een microfoon, wat tafels en stoelen, een geïmproviseerde bar.
Het ontroert hem, al die moeite voor één enkel optreden. Het doet hem denken aan rendiermos, de enige vorm van leven die de arctische temperaturen van Lapland kan weerstaan. Dat heeft hij altijd zo aandoenlijk gevonden: dat alles wat leeft zo dolgraag wil blijven leven, hoe bar de omstandigheden ook zijn.
Hij bestelt een biertje, gaat zitten en wacht tot het licht dimt en de muziek aanzwelt. Het gaat beginnen.

 

Copyright © 2021 Arthur Umbgrove

pro-mbooks1 : athenaeum