Leesfragment: De Amerikaanse bril

18 augustus 2021 , door Robert Menasse
|

24 augustus verschijnt De Amerikaanse bril. Verhalen over het einde van de naoorlogse orde van Robert Menasse (Ich kann jeder sagen. Erzählungen vom Ende der Nachkriegsordnung, vertaald en ingeleid door Paul Beers). Lees bij ons alvast het verhaal 'Geluk in luxemburg'.

Wanneer precies eindigde de naoorlogse wereldorde? En waar was ik toen dat gebeurde? Dertien vertellers herinneren zich ervaringen die hun leven hebben gevormd. Herinneringen aan de dag waarop John F. Kennedy werd neergeschoten, de Berlijnse muur viel, de raf de industrieel Walter Palmers in Wenen ontvoerde, Griekenland Europees voetbalkampioen werd.

De geschiedenis doorkruist onze persoonlijke lotgevallen van bruiloften en sterfgevallen, mislukken en opnieuw beginnen. Robert Menasse vertelt wat we hebben meegemaakt, zodat we elkaar kunnen herkennen en begrijpen. In zijn verhalen is de historische waarheid – lees: ‘ik’ – in goede handen.

 

Geluk in luxemburg

Een dag in Luxemburg is lang. Einstein moet in Luxemburg op het idee van de relativiteitstheorie zijn gekomen. Dat de tijd zich als het ware kan terugbuigen. Een fenomeen dat onbegrijpelijk is, maar toch steeds weer empirisch bevestigd wordt. In de ruimten van het heelal en zelfs in Luxemburg.
Ik had alles afgehandeld waarvoor ik naar Luxemburg gekomen was, maar ik moest nog wachten. Mijn retourvlucht naar Wenen ging pas de volgende dag. Wachten. Wachten. Ik kan weliswaar vliegen meppen – als ik ze te pakken krijg – maar ik kan geen tijd doodslaan. Al helemaal niet de Luxemburgse tijd. Wat ik ook probeerde – hij waggelde, rochelde, dreef in zijn bloed. Maar telkens verhief hij zich weer, fris en taai, en begon alsof er nog geen seconde was verstreken.
Ik had de finale van het Europees voetbalkampioenschap 2004 graag thuis bekeken, met vrienden voor een groot beeldscherm. Maar ik moest wachten, wachten, tot ik ten slotte, alleen op een hotelkamer, de schurftige portable kon aanzetten, een apparaat uit voorbije dagen, maar hier gaan ze niet voorbij.
Ik geloof niet dat je in één dag een stad kunt leren kennen. Ik probeerde het daarom ook niet. Ik bezoek geen kerken, ik ga er ook thuis niet heen. Musea? Vermoeien me. Heeft Luxemburg wel musea? Musea die je gezien moet hebben? Ik moet niets zien. Ik wilde de finale zien.
Ik zat op een terras. Nog vier uur. Vermoeide vliegen tolden door het luchtruim. Ik dronk rosé. De enige persoon die ik in Luxemburg kende dronk altijd rosé. Ik dacht, dat doen ze hier zo. De tijd verstreek niet. Ik moest iets doen. Ik ging naar een ander café. Dronk rosé. Mijn stemming werd steeds somberder. Dichte wolken pakten zich samen tot grijszwarte torens. Luxemburg is klassiek: het weer wil als in een oude ontwikkelingsroman bij de gemoedstoestand van de held passen. Ik keek op mijn horloge. Het leek stil te staan. Ik overwoog een horlogemaker te zoeken. Aan het tafeltje naast mij een vrouw. Ze was mooi. Het heeft geen zin een vrouw te beschrijven die je mooi vindt, zó dat ieder haar mooi vindt, terwijl een ander haar in werkelijkheid misschien niet mooi vindt. Wie voor iedereen mooi is, is een pop. Deze vrouw was geen pop, ik vond haar mooi. Ze had een geheim. Maar dat heeft in wezen ieder die ik niet ken. Ik dronk rosé. Volkomen Luxemburgs. De vrouw aan het tafeltje naast me was hier bekend. De serveerster kende haar bij naam. Corinne. Het café had een heel grote glazen pui. De zwarte wolkentorens stonden in de lucht alsof de skyline van Manhattan zich in de hemel boven Luxemburg wilde spiegelen.
Ik betaalde en ging. Ging. Ik was al dronken. Er klonk een knal. Plotseling bevond ik me in een café alsof ik door de luchtdruk naar binnen was geslingerd. Ik liet me vallen aan een tafel bij het raam en zag een wolkbreuk zo hevig dat ik voor het eerst het begrip ‘wolkbreuk’ passend vond. Het knalde en dreunde, in een fractie van een seconde werd het donker, gitzwart van de wolkenflarden die, met mateloze energie vóór de zon geslingerd, de dag verduisterden, en toen stortte het water neer, het regende niet, het stortregende. De lusters in het café flakkerden, ik keek uit het raam en wist dat het afwachten nu zijn inhoud had gekregen: dit moest ik afwachten, dit ja: deze waterval, tot ik er ook maar aan kon denken naar het hotel terug te gaan.
Toen stond er opeens een man op straat, midden op straat, en hij strekte zijn handen uit naar de hemel, begon er langzaam mee te zwaaien, met zijn vingers te knippen, iets sneller, de voeten volgden de bewegingen van zijn bovenlichaam, heel gelijkmatig, bijna als van een standbeeld waren zijn ledematen die zich onder de drijfnatte, aan zijn lichaam plakkende kleding aftekenden – en hij danste een sirtaki. Zijn muziek was alleen het gespetter van de regendruppels, zijn danspartner enkel een imaginaire mensheid bij wie hij de armen om de schouders legde, terwijl hij voorzichtig de ene stap na de andere naar rechts en links en weer naar rechts zette. Er kwam een auto, een tweede, toen een uit de tegenovergestelde richting, ze bleven staan voor deze man die midden op straat danste, ze toeterden niet, ze stonden daar, ik kon met die regen de mensen niet zien die in de auto’s zaten, maar ik zag de ruitenwissers, ze correspondeerden met de zwaaibewegingen van de armen van de dansende man – was hij dronken? Hij was bezopen, straalbezopen van het regengeluk, dat abrupt eindigde, in een lichtflits die een standbeeld van licht werd, lichtbanen tussen schaduwvlekken, de straat begon ogenblikkelijk te dampen, als op die poppodia met hun mistmachines, en plotseling zag ik dat de man een hemelsblauw t-shirt droeg dat nu oplichtte, daarboven zijn witte gezicht met donkere baardschaduw en kletsnat, pikzwart haar, de man stapte opzij, de auto’s trokken langzaam op en reden verder. Toen wist ik: ik moest op Griekenland inzetten, alles. Meteen. Ik betaalde en liep naar buiten, zocht een wedkantoor. Maar als je de stad niet kent...
Nog een uur. Geen wedkantoor. Alleen gesloten zaken. Hotel! Internet! Of ik – ja, ik mocht. In het kantoor van het hotel. De tijd kromde zich weer. Begon te bliksemen en te razen. Google: ‘Sportweddenschappen’. Antwoord. Openen. Inbellen. ‘Betandwin.com’. De notering was 1 op 6,8 bij overwinning van Griekenland. Meteen ging ik online naar mijn bankrekening. Als er tienduizend op had gestaan, had ik ze ingezet. Ik had tweeduizend achthonderd. Dus besloot ik tweeduizend in te zetten. Ik was zeker van mijn zaak. Niet helemaal, anders had ik alles in gezet, maar toch zeker genoeg voor bíjna alles. Terug naar ‘betandwin’. Je moest je eerst aanmelden. Formulieren invullen. Voorwaarden accepteren. Intussen was de notering voor Griekenland zelfs nog beter geworden. Kennelijk had iedereen op het laatste moment op Portugal gegokt. Toen brak de verbinding af. Opnieuw inbellen. Weer alles van voren af aan. En weer brak de verbinding af. Magisch denkend, zoals in mijn aard ligt, zei ik bij mezelf: het wordt toch niks. Ik ging naar mijn kamer. Haalde een fles bier uit de minibar en een pakje nootjes, zette de tv aan... en zie sprakeloos hoe Griekenland wint. Geen geluk in het spel! Dat kon maar één ding betekenen, dacht ik, toen ik terugging naar het café, in een zacht regentje, geen bui maar gemiezer, geen geluk in het spel, dat betekende – en ik zou er alles op gezet hebben, tweeduizendachthonderd op Corinne... Waar was dat vervloekte café? Ik wilde aankomen. Wegvliegen. Daar! Ik duwde de deur van het café open. Luxemburg is een vreemd land.

 

Copyright © Suhrkamp Verlag Berlin 2009
Copyright Nederlandse vertaling en inleiding © 2021 Paul Beers en Uitgeverij De Arbeiderspers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum