Leesfragment: Wij zijn de wrekers over dit alles

24 april 2020 , door Conny Braam
|

28 april verschijnt de nieuwe roman van Conny Braam, Wij zijn de wrekers over dit alles. Vandaag publiceren we voor. 

75 jaar geleden, tijdens de beruchte dodenmars vanuit Auschwitz, bevindt zich in de lange stoet uitgeputte gevangenen sergeant Jakob Witbooi, kleinzoon van de Afrikaanse vrijheidsstrijder Hendrik Witbooi. Samen met duizenden witte, zwarte en bruine Zuid-Afrikanen is hij in 1942 in Noord-Afrika krijgsgevangen gemaakt en naar Europa vervoerd. Ondanks de barre omstandigheden in de krijgsgevangenkampen blijven de raciale verhoudingen van thuis bepalend voor de onderlinge verstandhouding. Als Jakob en zijn vrienden eind 1944 als dwangarbeiders bij IG Farben in Auschwitz iii terechtkomen, begrijpt hij dat dit de ultieme consequentie van racisme is. Heimelijke gesprekken met de joodse Amsterdammer Wolfie Waterman in een fabriekslatrine doen hem inzien dat zijn vertrouwen in de belofte van Churchill dat meevechten tegen de nazi’s de gekoloniseerde soldaten stemrecht zal opleveren, onterecht is. Het einde van de oorlog zal de Zuid-Afrikanen apartheid brengen. In Wij zijn de wrekers over dit alles brengt Conny Braam op meeslepende wijze een verborgen geschiedenis met onvergetelijke personages tot leven.

N.B. Eerder brachten we fragmenten uit Ik ben Hendrik Witbooi, De handelsreiziger van de Nederlandsche Cocaïne Fabriek en Sjaco.

 

Hoofdstuk één

De vleespotten van Caïro

maandag 15 juni 1942

Jakob Witbooi staat nog geduldig op wisselgeld te wachten als hij hardhandig opzij wordt geduwd. Een groep Britse militairen baant zich een weg door het nauwe straatje van de bazaar. Ze zijn duidelijk aangeschoten. In het voorbijgaan grist een slungel met korporaalsstrepen een fles whisky mee uit de kraam. Jakob ziet het gebeuren – vlak voor zijn neus, zomaar, achteloos en brutaal. De marktkramer slaakt een kreet en verliest zich in een stortvloed aan Arabische verwensingen. Jakob vraagt zich af welk onheil een Egyptenaar over buitenlandse soldaten kan afroepen? Kennen mohammedanen een hel? Dat moet wel. Wat stelt een paradijs nou voor zonder de dreiging van eeuwige verdoemenis? Het een werkt niet zonder het ander. Maar deze marktkramer kan zich duidelijk niet permitteren uitsluitend te vertrouwen op goddelijke gerechtigheid. Er zijn te veel begerige ogen op zijn koopwaar gericht. Zwakte of zelfs het geringste vertoon van onverschilligheid zal als een uitnodiging worden opgevat. Hij schiet achter zijn kraam vandaan. Geschrokken steekt Jakob zijn hand in de lucht. Hé, waar blijft mijn wisselgeld! Een fractie van een seconde aarzelt de man. Dat komt hem duur te staan. Hij raakt uit balans. Zijn voet haakt achter een krat en in zijn val neemt hij manden vol vijgen, dadels en een bos struisvogelveren mee. Met zijn smetteloos witte gewaad belandt hij in een bak vruchten. Een zwerm vliegen stuift alle kanten uit en een vastgebonden geit begint nijdig te blaten. Het levert hem hoongelach op. Een machteloze afgang. Jakob is in dubio. Moet hij de man niet te hulp schieten? Hij is immers slachtoffer van een misdrijf? Of wordt van hem verwacht dat hij solidair is met de Britse wapenbroeders, ook al zijn ze nog zulke onbeschofte lummels? Op veilige afstand is het groepje blijven staan. Treiterend imiteren ze de raspende Arabische keelklanken. De whiskydief, een knul van nauwelijks twintig, steekt de fles in de lucht en brult: ‘Stuur de rekening maar naar Adolf Hitler!’
Achter hen wijkt de toeloop uiteen. Een drietal Britse officieren verschaft zich doorgang – één hand op de rug, in de andere een officiersstokje stevig onder de arm geklemd. Terloops plukt de langste de fles uit de geheven hand van de korporaal, schroeft de dop los en ruikt aan de inhoud. Zijn mondhoeken krullen naar beneden. Superieure minachting, verfijnd wapen van de Britse elite, tekent zijn gezicht. Zonder een woord geeft hij de geopende fles terug en volgt de anderen. De korporaal is nu gealarmeerd. Hij neemt een slok en spuugt die direct weer uit. De fles doet de ronde in een wassende golf van ongeloof en verontwaardiging. ‘Vuile oplichter! Smerige bedrieger!’ klinkt het. ‘Kamelenneuker!’ De koopman heeft zich al teruggetrokken in de winkel achter zijn kraam.
De officieren passeren, de blik gericht op een punt oneindig ver verwijderd van de commotie achter hen. Jakob en zijn metgezellen, de soldaten Jantjie Jafta en Koos Abrahams, springen in de houding en salueren. Net op tijd heeft Jantjie kans gezien de zojuist aangeschafte fles whisky achter zijn rug te verbergen. Zodra de officieren zijn opgelost tussen kramen en koopvolk draait hij de dop eraf en proeft. Hij sluit zijn ogen en zucht. ‘Hoeveel heb je voor die troep betaald, Jakob?’ Nog voor Jakob kan toegeven zelfs geen wisselgeld te hebben ontvangen, worstelt Koos Abrahams zich al een weg terug naar de kraam. Blazend van woede – wat denkt ie wel, die Egyptenaar!? Dat je een uitgekookte Kaapse jongen een loer kunt draaien? Sodemieter op! Jou fokken bliksem! Jakob grijpt hem bij zijn uniformjas. Achter de kraam staat nu een imposante vrouw met over elkaar geslagen armen, in de ogen een blik van gewapend beton. O mijn god, een Afrikaanse mama in een slecht humeur. Wegwezen. Schuin achter haar verbergt de schaduw een mastodont, zo te zien haar zoon. Koos grijnst. Het is dus een familiebusiness: ma zet de slappe thee, zoon vult de flessen, pa verkoopt ze in de kraam. Kijk, zoiets kan hij nou wel waarderen.
‘Kom op Koos, laten we ons verlies nemen,’ zegt Jakob. ‘Waarom een blauw oog en gekneusde ribben riskeren? Vanaf vier uur wordt in iedere bar sterke drank geschonken. Het eerste rondje is van mij.’
Koos geeft zich gewonnen. Iets te makkelijk, iets te snel. Natuurlijk heeft hij al een plan, weet Jakob: de fles zal aan de eerste de beste onnozelaar worden gesleten. Voor de dubbele prijs – uiteraard.
Het kost nogal moeite uit het labyrint van de Al Mouski-bazaar te geraken. Ze dwalen rond, achtervolgd door bendes straatschoffies. Ieder straatje vertakt zich in twee, drie stegen, soms niet meer dan een donkere passage uitlopend op een binnenplaats, dan weer een cul-desac vol agressieve honden. Jantjie raakt ervan overtuigd dat ze in een val zijn gelokt die ieder moment achter hun rug kan dichtklappen. Verdomme Jakob, doe iets! Hij houdt een gesluierde vrouw aan. Ze heeft een blauwe tatoeage op haar voorhoofd en ondeugende ogen. Zijn wanhopige blik beantwoordt ze met een elegant gebaar in de richting van een straatje dat hen uiteindelijk naar een verblindende explosie van zonlicht, hitte en overweldigende herrie leidt.
Behoedzaam manoeuvreren ze over smalle trottoirs. Claxonnerende auto’s en vrachtwagens met knallende uitlaten scheren rakelings langs. Ertussendoor ratelen trams voorbij – van de wielen spat een vonkenregen. Boven de straatweg hangt een damp van uitlaatgassen vermengd met de stank van open riolen. De atmosfeer is zo verstikkend dat Jakob nauwelijks kan ademen. Maar dat schrikt hem niet af. Niets kan hem afschrikken. Zijn ontzag voor de belangrijkste, grootste en meest mystieke stad van het Afrikaanse continent is onaantastbaar. Cairo is van een nauwelijks te bevatten enormiteit. Duizend jaar oud. Dat zijn minstens tweehonderd generaties. Een miljoen inwoners. Een getal dat zich alleen in de vorm van grassprieten of zandvlooien laat begrijpen. Kaapstad, en zeker Windhoek, zo lang het middelpunt van zijn universum, verzuipen in willekeurig welke Caïreense achterbuurt.
Vlak bij een treinstation komen ze langs een boekhandel. De etalage biedt een doorkijkje in de halfduistere winkel. Planken gevuld met rijen in leer gebonden boeken reiken tot aan het plafond – op de vloer hoge stapels drukwerk, torens van kennis, oprijzend als termietenheuvels. De boekhandelaar verschijnt in de deuropening. Met veel egards nodigt hij hen binnen. Jakob aarzelt; Koos en Jantjie willen verder. Kom op, Jakob! We gaan naar de piramides, dat hebben we afgesproken. De boekhandelaar, met een fijne neus voor klandizie, dringt vriendelijk aan. Hij kan de heren thee aanbieden. Het is wel erg heet voor sightseeing, zo midden op de dag. In de winkel is het heerlijk koel. Jakob raakt door verlegenheid bevangen. Nooit eerder is hij in een boekhandel geweest. In Windhoek zou hij zelfs bij de etalage al zijn weggestuurd. In Kaapstad heeft hij het niet aangedurfd. Koos ziet zijn tweestrijd. Hij wenkt Jantjie mee. Zij zullen alvast gaan uitzoeken hoe je het snelst bij de piramides komt. Dan kan Jakob even rondkijken.
Binnen raakt Jakob direct overweldigd. Hij zou op zijn knieën willen zinken en God de Vader willen danken. Elk boek zou hij willen opnemen, besnuffelen en openslaan. Niet dat hij iets durft aan te raken. Het is trouwens onbegonnen werk. Honderden, misschien wel duizenden boeken staan, liggen en leunen tegen elkaar. Jaren zou het gaan kosten. Hij ziet zichzelf al als een hoogbejaarde man de winkel verlaten – de oorlog zou zonder hem gewonnen of verloren zijn. De boekhandelaar houdt een boekwerkje voor hem op. Hij prijst het aan als een nuttige aanvulling op de Service Guide. De speciale uitgave voor de Britse Gemenebest- troepen in Egypte steekt uit Jakobs borstzak. ‘Onmisbare historische informatie, sir. U krijgt het voor een vriendenprijsje.’ Jakob heeft al afgerekend als zijn aandacht wordt getrokken door een handzame dunne atlas. Een Rand McNally World Atlas. De hoeken van de omslag zijn wat kaal. De boekhandelaar neemt ’m op en laat met zijn duim de landkaarten langswaaieren. ‘Het is een tweedehandsje, sir. Van de echtgenote van een Amerikaanse diplomaat geweest. Speelschulden, begrijpt u?’
Voorin staat een opdracht: For Alice – to find your wonderland. Love, George. Jakob is in tweestrijd. Afgezien van wat vlekken en een enkel scheurtje is de atlas in goede staat. Het juiste formaat ook, hij past precies in de grootste jaszak van zijn uniform. Maar zijn magere soldij staat de aanschaf niet toe. ‘Zonder goede atlas is een mens stuurloos,’ zegt de boekhandelaar en hij slaat een vertrouwelijke toon aan. ‘Zonder kun je zomaar verloren raken in deze gevaarlijke wereld…’
Jakob wil niet afdingen en biedt, ter compensatie van het tekort, zijn vulpen aan. De boekhandelaar schudt zijn hoofd. Hij neemt genoegen met het beschikbare geld en uit een bakje op zijn schrijftafel haalt hij een potloodje tevoorschijn. Het is niet meer dan tien centimeter lang en aan het uiteinde zit een gummetje. ‘Hiermee kunt u in de atlas uw reis bijhouden. Mocht u er niet langer aan herinnerd willen worden, dan gumt u alles gewoon weer uit…’
Koos en Jantjie staan voor de deur te wachten. De juiste tram vinden was minder eenvoudig dan gedacht, maar net toen ze wilden opgeven liepen ze een behulpzame Arabier tegen het lijf. ‘Die vent is gids van z’n beroep. Wat een toeval, niet? Hij wil ons wel naar de piramides brengen en een ritje op een kameel regelen. Alles voor een heel redelijke prijs.’

 

Copyright © 2020 Conny Braam en Uitgeverij Augustus, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum