Leesfragment: Oorlog in onderzoek. 75 jaar NIOD

19 april 2020 , door Ewoud Kieft
| | | | | |

20 april verschijnt Oorlog in onderzoek. 75 jaar NIOD, NIOD-onderzoekers aan het woord onder redactie van Marjo Bakker, Petra Drenth, Jeroen Kemperman en Hinke Piersma. Lees bij ons nu alvast 'Ken je vijand', de bijdrage van Ewoud Kieft.

Dit boek beschrijft de complexiteit van de manier waarop we omgaan met de oorlog. Het NIOD doet sinds 75 jaar wetenschappelijk onderzoek naar oorlogsgeweld. Op 8 mei 1945, drie dagen na de bevrijding, opende het instituut zijn deuren. Spoedig daarna volgde de opdracht tot een groot onderzoek naar de net beëindigde oorlog. Dat resulteerde in de bekende boekenreeks Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van professor Loe de Jong. De vermaarde historicus was lang het gezicht van het NIOD. Onder zijn leiding verzamelde het instituut talloze overheidsdocumenten, dagboeken, kaarten, kranten, foto’s, brieven en boeken over de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Nederlands-Indië. In 2010 fuseerde het NIOD met het Centrum voor Holocaust- en Genocidestudies onder de nieuwe naam NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Het onderzoeksterrein verbreedde zich daarmee naar brandhaarden als Srebrenica en Syrië. Tot op de dag van vandaag wordt het bronnenmateriaal van het NIOD veelvuldig geraadpleegd en geeft het instituut op eigengereide wijze duiding aan het beladen oorlogsverleden. Het gebeurt geregeld dat NIOD-onderzoek het nieuws haalt en leidt tot politieke en maatschappelijke discussies.

Oorlog in onderzoek kwam tot stand onder redactie van Marjo Bakker, Eveline Buchheim, Jeroen Kemperman, Peter Keppy, Hinke Piersma en Erik Somers, allen werkzaam bij het NIOD. De slotbeschouwing is van de hand van Frank van Vree, de huidige NIOD-directeur.

 

Ken je vijand

Wat ik leerde uit ‘Mein Kampf’

In februari 2015 werd mij gevraagd of ik het voorwoord van een nieuwe Nederlandse editie van Mein Kampf wilde schrijven. Ik was uitgenodigd voor een gesprek in de statige donkerhouten directeurskamer van het NIOD. Ik ken het gebouw goed, ik heb er mijn proefschrift geschreven en daarna nog een paar jaar een werkplek gehad. Het laatste boek dat ik er schreef, had ik precies een maand daarvoor afgerond, in de volle overtuiging dat ik daarna voorlopig niet meer over geschiedenis zou schrijven. Dat boek ging over het oorlogsenthousiasme dat in de Eerste Wereldoorlog had geheerst onder tienduizenden schrijvers, kunstenaars en wetenschappers, en hoe hun radicalisering zich na 1914 over de rest van de bevolking verspreidde. Ik kon me niet voorstellen dat er nog een historisch onderwerp zou zijn waar ik net zo door gegrepen zou kunnen worden.

Nu was ik weer terug. De vraag of ik het voorwoord van een nieuwe editie van Mein Kampf wilde schrijven, had me meteen weer bij de geschiedschrijving gebracht. Natuurlijk, het was meer dan Mein Kampf alleen, het ging om iets groters, een zorg, een ergernis ook, die ik al jaren voelde over de krampachtige manier waarop in Nederland met de Tweede Wereldoorlog wordt omgegaan. We raken er niet over uitgepraat en -gelezen, velen verwijzen ernaar als ze hun moreel gelijk willen halen, maar de grote vraag wordt vaak ontweken: hoe konden zo veel mensen zich laten meeslepen door een ideologie die we nu, achteraf, vaak even weerzinwekkend als stompzinnig vinden?
Want feit is dat het nationaalsocialisme tijdens de jaren dertig miljoenen Europeanen aantrok: in de Duitse Rijksdagverkiezingen van juli 1932 haalde de NSDAP 37,3 procent van de stemmen. Die mensen waren echt niet allemaal ontoerekeningsvatbaar en ze lijken waarschijnlijk meer op ons dan we onder ogen willen zien. Ook in de studies van vakhistorici heeft de nadruk lang op de uitzonderlijkheid van het nazisme gelegen, werd de nazi-ideologie afgeschilderd als een tijdelijke oprisping vanuit de onderbuik die niets met de westerse beschaving te maken had, of als het gevolg van een unieke ontwikkeling die alleen Duitsland had doorgemaakt en de rest van de wereld niet.
Decennialang bleef de achterliggende boodschap dezelfde, in Nederland, in Duitsland, in de rest van de westerse wereld: het nazisme, dat is ons wezensvreemd, daar kan niemand met zijn volle verstand een aanhanger van zijn geweest. Dat is niet onze geschiedenis. Dat is de geschiedenis van anderen. En zo werd de Tweede Wereldoorlog langzaam maar zeker meer een symbool dan geschiedenis, een moreel ijkpunt dat we hard nodig hebben om ons denken over vrijheid, democratie en tolerantie gewicht te geven, een herdenkingsritueel dat langzaam maar zeker dreigt te worden uitgehold, omdat het hand in hand gaat met eenzelfde soort wij-zij-denken waar het zich zo plechtig tegen beweert te verzetten: ‘wij’, het weldenkende, beschaafde deel van de mensheid, dat zich nooit door oorlogsretoriek, nationalisme of xenofobie zou laten meeslepen, tegenover ‘zij’, de barbaren, de irrationelen, bij wie het geen zin heeft te proberen hun motieven te achterhalen, omdat die niet te begrijpen zíjn, want het zijn altijd door haat verblinde nazi’s, gefrustreerde fanatici of laffe meelopers.

Bagatelliseren en demoniseren

Hoe onproductief die houding is, wordt elke keer weer duidelijk als de discussie over Mein Kampf gaat. Dat gebeurde al in 1974, toen een kleine uitgeverij in Ridderkerk het plan opvatte om het boek in fascimile-uitgave beschikbaar te maken en er grote verontwaardiging in de media ontstond.
En zo laaide om de paar jaar de discussie weer op. In de jaren tachtig leidde dat tot het oordeel van de Hoge Raad dat verkoop van Mein Kampf onder de verspreiding van haatdragende teksten valt, wat volgens artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht verboden is. In de jaren negentig nuanceerde toenmalig minister van Justitie Winnie Sorgdrager het verspreidingsverbod door toe te voegen dat een wetenschappelijke editie waarin de onderzoekers expliciet afstand van de tekst zouden nemen, niet onder het haatzaaiartikel zou vallen. Maar de historici die toen de dienst uitmaakten, voelden zich allerminst tot die taak geroepen. De woordvoerder van het NIOD verklaarde op 30 oktober 1997 tegenover de Volkskrant: ‘Ik kan me absoluut niets voorstellen bij een wetenschappelijke heruitgave van Mein Kampf. Ook niet dat die zou bijdragen aan kennis over het nationaalsocialisme en de Tweede Wereldoorlog. Het instituut zal er dan ook niet aan meewerken. We hebben andere prioriteiten. Mein Kampf is een warboel, filosofische rimram.’
Bagatelliseren of demoniseren, dat zijn de twee makkelijkste manieren om de confrontatie met Hitlers denkbeelden uit de weg te gaan. Hoe vaak heb ik historici niet schamper horen zeggen dat Mein Kampf een dom en onleesbaar boek is, de onsamenhangende gedachtebrij van een paranoïde gek? Ongeveer net zo vaak als ik mensen onheilspellend heb horen beweren dat Mein Kampf onbeheersbare onderbuikgevoelens kan losmaken. In al die jaren dat politici, columnisten en twitteraars Mein Kampf aangrepen om hun eigen morele rechtschapenheid aan te tonen en hun tegenstanders als nazistisch af te schilderen, had geen van hen het over Mein Kampf als historische bron, of als belangrijkste bron van de nazi-ideologie die een enorme hoeveelheid informatie bevat over hoe het antisemitisme tijdens de jaren twintig en dertig succes kon krijgen, en daarmee inzicht biedt in hoe antisemitisme en racisme het effectiefst bestreden kunnen worden. En zo werd Mein Kampf op afstand gehouden: als symbool van het kwaad, dat altijd in anderen zit, nooit in onszelf. Elke inhoudelijke kennis van het boek staat daarbij eigenlijk alleen maar in de weg. Mein Kampf: iedereen vindt er wat van, maar vrijwel niemand heeft het gelezen.

‘Het gros van een volk bestaat niet uit professoren’

Ik zei ja op het voorstel van het NIOD en ging Mein Kampf lezen, grondig, van begin tot eind, zonder een alinea over te slaan. En alle keren dat ik de neiging voelde om het weg te schuiven, soms uit walging over al het paranoïde antisemitisme waar het boek van overloopt, dan weer uit meligheid over zo veel domme kortzichtigheid, dwong ik mezelf om die passages te herlezen, telkens met de gedachte: waarom werkte dit? Hoe konden mensen hierin meegaan?
Er is een enorme historische vertaalslag voor nodig om Mein Kampf goed te begrijpen, zoals kennis van de context, van het politieke discours uit die tijd. Pas toen ik die op de lange, lánge hoofdstukken van het boek begon te betrekken, begon ik zicht te krijgen op wat de aantrekkingskracht van de nazi-ideologie moet zijn geweest. De alomvattende verlossingsleer die Hitler presenteerde om de seculariserende bevolking van Duitsland een nieuwe religie te geven; de mythische voorstelling van een grote strijd tussen Goed en Kwaad, geboren in de propaganda van de Eerste Wereldoorlog, die de angst en hopeloosheid van de vroege jaren twintig moest omzetten in trots en opofferingsgezindheid; de woede over het ‘volksverraad’ van de socialisten die vanaf 1917 tegen de voortzetting van de oorlog hadden gedemonstreerd en tijdens de eerste jaren van de Weimarrepubliek regeringsmacht hadden. Hitler speelde in op de angst onder de bevolking dat de globaliserende economie – ook toen al – oude gemeenschapsverbanden ontwrichtte.
Hitler bouwde in Mein Kampf voort op oude antisemitische vooroordelen: dat juist de Joden in de financiële en andere mondiale sectoren werkten, lid waren van de socialistische partijen, en zich tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de patriottische plicht hadden onttrokken. Dat aloude antisemitisme bouwde hij uit tot een allesomvattende levensbeschouwing, een rassenleer die de basisstructuur van het christendom overnam: inclusief paradijs, zondeval en verlossing.
Daarbij liet hij zich aan feiten niets gelegen liggen. Sterker nog: daar moet een effectief politicus zich nooit wat van aantrekken, schreef hij schaamteloos in Mein Kampf, want feiten, daar maken slechts ‘een paar geleerden’ zich druk om. ‘Het gros van een volk bestaat niet uit professoren,’ redeneerde hij, en die moet je dus niet op hun verstand aanspreken, maar op hun gevoel: ‘Het geloof is moeilijker te vernietigen dan het weten, liefde is standvastiger dan eerbied, haat is sterker dan wrevel, en het was altijd de bezieling van een fanatisme, soms de zweep van de hysterie, welke de geweldige omwentelingen dezer aarde deed ontstaan, en zo goed als nooit een, door de gehele massa gedeeld, wetenschappelijk inzicht.’ Hitler baseerde zijn hele levensbeschouwing, zijn hele strategie, op de meest verontrustende menselijke eigenschappen: op angst, wantrouwen en haat. En hoe vaak het nazisme ook als ‘dom’ of regressief is afgeschilderd, tijdens de jaren twintig en dertig bleek daar maar moeilijk weerstand aan te bieden.
Uiteindelijk, in 1945, twaalf jaar nadat Hitler aan de macht was gekomen, is het nazisme verslagen, maar dat is alleen met militaire middelen gelukt. Voor die tijd waren de tegenkrachten vanuit de politiek, de media en de rechtsstaat schokkend zwak. Dat bleek bijvoorbeeld uit het verloop van de Machtsübernahme in 1933, toen veel van de nog bestaande politieke oppositiepartijen zich vrijwillig ophieven.
En dat is een gedachte die ons ook nu zorgen zou moeten baren. Want als we dan toch een vergelijking zouden willen trekken met de actualiteit, zou het vooral constructief zijn om te kijken naar wat voor weerstand er tegen het nazisme was, en hoe weerbaar we er nu tegen zouden zijn: de kernwaarden van de democratie, pluralisme, een open samenleving, mensenrechten, zijn langzaam maar zeker hun vanzelfsprekendheid aan het verliezen in het publieke debat. Dus misschien, als we voorbij de mythen en taboes rond Mein Kampf durven te kijken, kan het boek ons uitdagen om na te denken over wat we ertegenover kunnen stellen, te zoeken naar nieuwe manieren om kwetsbare waarden weerbaar te maken, te erkennen dat veel van de elementen die het nazisme aantrekkelijk maakten, niet volledig vreemd van ons zijn, en juist daarop de harde lessen uit het verleden te baseren, een verleden dat onlosmakelijk met ons is verbonden.

Nawoord van de redactie:

De plannen van het NIOD om een hertaalde, geannoteerde, wetenschappelijke editie van Mein Kampf uit te geven, gingen uiteindelijk niet door. Het instituut kon de vereiste fondsen niet bij elkaar krijgen. Daarnaast was een aantal van de adviseurs en directieleden huiverig voor de respons uit de samenleving. In overleg met de directie besloot Ewoud Kieft zijn voorwoord om te werken tot een opzichzelfstaand boek, dat in 2017 verscheen bij Atlas Contact: Het Verboden Boek. Mein Kampf en de aantrekkingskracht van het nazisme.
Toen bekend werd dat het NIOD van een Nederlandse editie van Mein Kampf af zag, pakte uitgeverij Prometheus het initiatief op. In 2018 verscheen Mijn Strijd, in vertaling van Mario Molegraaf en met inleidingen van Willem Melching. Het verkocht meer dan 20.000 exemplaren en belandde op nummer 3 in de CPNB-bestsellerlijst.

 

© 2020 NIOD/Ewoud Kieft

pro-mbooks1 : athenaeum