Leesfragment: Onvoltooid werk

07 november 2020 , door Vivian Gornick
|

10 november verschijnt Onvoltooid werk. Aantekeningen van een chronische herlezer van Vivian Gornick (Unfinished Business, vertaald door Caroline Meijer). Lees bij ons nu alvast een deel van het eerste essay!

Vivian Gornick duikt steeds terug in dezelfde boeken. Als onzekere jonge vrouw, als succesvolle schrijfster, op haar twintigste, vijfenveertigste, zestigste. Steeds vindt ze zichzelf in nieuwe personages, ziet ze de boeken met een verbaasde nieuwe blik. Hoe heeft ze het zo verkeerd kunnen onthouden?

Gornick herleest Sons and Lovers van D.H. Lawrence en verliest haar sympathie voor de hoofdpersoon. De gevoelige Eddie in een roman van Elizabeth Bowen wordt een weerspiegeling van haar eigen eerste vriendje. Ze neemt een kat, voelt zich onbegrepen door de kat, en zoekt troost in Particularly Cats van Doris Lessing.

In negen scherpe essays, half autobiografie, half literatuurkritiek, beschrijft Gornick haar steeds veranderende band met haar favoriete boeken. En weet ze met haar precieze taalgebruik het ongrijpbaar tijdloze aan literatuur tastbaar te maken.

N.B. Eerder publiceerden we fragmenten uit Het einde van de liefdesroman en Een vrouw apart. En de stad.

 

Een

Twintig was ik toen een docent Engels me Sons and Lovers in handen drukte. De term coming-of-age-roman had ik tot op dat moment zelfs nog nooit gehoord, maar ik herkende het genre wel meteen; D.H. Lawrence zet het thema zo plastisch en zo aangrijpend neer dat ik me, zelfs op die prille leeftijd, bijzonder aangesproken voelde door het oeroude conflict dat het hart vormt van zijn vertelling. Ik las het boek in één adem uit, keerde in trance terug naar college en vanaf die dag is Sons and Lovers voor mij een mythische tekst gebleven. In een tijdspanne van vijftien jaar las ik de roman driemaal, en elke keer identificeerde ik me met een ander personage: de hoofdpersoon Paul Morel, zijn moeder Gertrude, zijn jonge geliefden Miriam en Clara.
De eerste keer was dat Miriam, de boerendochter met wie Paul zijn maagdelijkheid verliest. Haar snapte ik onmiddellijk. Ze gaat niet met hem naar bed omdat ze dat wil, maar omdat ze bang is om hem te verliezen. Tijdens de seks is ze zo in de greep van die angst dat ze, in plaats van zich over te geven aan de ervaring, stil onder Paul blijft liggen – die volledig opgaat in zijn eigen seksuele delier – en denkt: weet hij wel dat ik het ben? Weet hij wel dat ik het ben? Miriams voornaamste behoefte is te weten dat zij begeerd wordt omwille van zichzelf. Het dilemma was overweldigend: ik voelde de geilheid, de angst, de ongerustheid die hen allebei overrompelt, maar vooral had ik het gevoel dat ik Miriam was. Ik was twintig: ik had dezelfde behoeften als zij. De tweede keer dat ik het boek las was ik Clara, de seksueel hartstochtelijke arbeidersvrouw die de erotiek wil omarmen, maar bedacht is op de vernedering die op de loer ligt in haar behoefte om te voelen dat zíj het is die begeerd wordt omwille van zichzelf. De derde keer was ik halverwege de dertig – twee keer getrouwd, twee keer gescheiden, zojuist ‘bevrijd’ – en identificeerde ik me met Paul. Inmiddels was ik eerder gefocust op begeren dan op begeerd worden en gaf ik me met hart en ziel over aan het schokkende genot van de seksuele ervaring op zich – rijk, vol, vervoerend – en waande ik me, net als Paul aan het eind van de roman, de held van mijn eigen leven.
Toen ik Sons and Lovers onlangs weer herlas, op voortgeschreden leeftijd zeg maar, viel me niet zozeer op dat ik allerlei details verkeerd had onthouden (wat het geval was), maar vooral dat wat ik me herinnerde als overkoepelend thema – seksuele passie als de centrále ervaring in het leven – niet klopte. Daar ging het boek niet echt over, zag ik nu; en des te fantastischer en ontroerender vond ik het dat het boek me al die jaren zo dierbaar was geweest om redenen die niet eens zo verkeerd waren maar feitelijk wel ongegrond. Bovendien was het een van de eerste keren dat ik inzag als lezer diegene te zijn die op zoek moest naar een rijkere betekenis van het boek.
Het verhaal speelt zich af rond het begin van de twintigste eeuw in een mijnbouwdorp in de Engelse Midlands en volgt de wederwaardigheden van het echtpaar Morel en hun vier kinderen. Gertrude (een onderwijzeres met een romantische inslag) en Walter (een opgewekte mijnwerker) leren elkaar kennen op een dansavond; zij voelt zich aangetrokken door zijn knappe verschijning, zijn vrolijkheid, zijn danstalent, terwijl hij wordt aangetrokken door haar ontvankelijkheid voor zijn sensualiteit. Ze krijgen een hartstochtelijke verhouding en trouwen. Hij belooft haar een eigen huis, een redelijk inkomen en innige verbondenheid. Algauw komt zij erachter dat hij geen van deze beloften kan waarmaken: ‘Hij had geen doorzettingsvermogen, zei ze verbitterd bij zichzelf. Zijn gevoelens van het moment waren het enige dat voor hem telde. Het lukte hem niet om iets, wat dan ook, vol te houden wat hij zich had voorgenomen. Alles was uiterlijk vertoon bij hem, er zat niets achter.’ Hij op zijn beurt moet tot zijn ontsteltenis vaststellen dat zij slecht kan omgaan met die teleurstelling: die maakt haar bitter en kortaf. Door de voortdurende sfeer van verwijten die er thuis hangt vlucht hij zodra hij de kans krijgt naar de pub.
Acht jaar later (als het boek begint) gaat mevrouw Morel, inmiddels 31 jaar oud en zwanger van haar derde kind, gebukt onder een ongekende materiële en emotionele armoe en heeft ze een grondige hekel aan haar man, in wie zij (en in haar kielzog de kinderen) intussen niets anders ziet dan een drankzuchtige, gewelddadige lomperik.
Maar mevrouw Morel is haar romantische inslag niet kwijt en ter compensatie van het emotionele tekort wendt ze zich voor kameraadschap onvermijdelijk tot haar zoons – de enige dochter speelt in het boek hoegenaamd geen rol. Eerst lijkt het William te zijn, de oudste, die zij tot boezemvriend wil maken, maar al snel blijkt Paul, de tweede zoon en hoofdpersoon van het boek, voorbestemd om met haar te versmelten. Als hij nog een peuter is en bij haar op schoot zit wekt hij al ‘een vreemde emotie in haar. ...Toch leek alles goed te zijn. Maar het viel haar op dat het jonge kind een eigenaardige manier had om de wenkbrauwen te fronsen, een eigenaardig sombere blik in de ogen, alsof het iets probeerde te begrijpen, iets wat je pijn kon noemen. ... Plotseling, terwijl ze naar hem keek, smolt de beklemming die haar moederhart bezwaarde weg en ging over in hartstochtelijke smart.’ Haar zielsangst is in de kleine gevaren: als drie- of vierjarige huilt hij zonder reden, versombert hij zonder reden. Maar de lezer weet: dat komt omdat Paul en zijn moeder vanaf zijn geboorte één zijn geweest.
En inmiddels weten we ook dat het niet precies haar ‘moederhart’ is dat hier opspeelt. Dit zijn de gedachten en gevoelens van een vrouw die haar spirituele heil verbindt met dat van deze jongen die, in de ban van zijn moeders adoratie, als tiener zal verklaren dat hij haar nooit zal verlaten, maar als jongeman onvermijdelijk moet ontdekken dat hij haar wel degelijk moet verlaten, wil hij tot de zelfontplooiing komen die zijn innerlijke leven hem ingeeft.
De metafoor die Lawrence kiest voor Pauls verlammende dilemma is uiteraard de erotische liefde. Naarmate Pauls behoefte daaraan groeit – en de twee vrouwen Miriam en Clara de instrumenten worden van zijn bewustwording en inwijding in dezen – geeft hij zich steeds dieper over aan de buitengewone kracht ervan totdat hij merkt dat hartstocht misschien de suggestie van bevrijding wekt (dit herinnerde ik me goed), maar die niet werkelijk teweegbrengt (en dat stond me in het geheel niet meer bij). Niet de strijd tussen Paul en zijn moeder vormt het hart van de roman, maar die tussen Paul en de illusie van seksuele liefde als bevrijding. Het duurde een eeuwigheid voordat ik dit laatste begreep.
In de jaren vijftig, toen ik jong was, was de cultuur nog onlosmakelijk verbonden met de kleinburgerlijke reserves waarmee erotische ervaringen op afstand werden gehouden. Die afstand voedde een droom van transcendentie, verbonden met een belofte van zelfontdekking en verweven met de kracht van seksuele passie. Alleen noemden we het toen geen passie, we noemden het liefde; en alles en iedereen geloofde in de liefde. Mijn moeder, een communiste en romantica, drukte me op het hart: ‘Je bent slim, maak wat van jezelf, maar vergeet niet, in het leven van een vrouw is liefde het allerbelangrijkste.’ Aan de overkant van de straat fluisterde de moeder van Grace Levine, een vrouw die op sjabbat de kaarsen zegende en bang was voor alles wat bewoog, tegen haar dochter: ‘Doe niet wat ik deed. Trouw met een man van wie je houdt.’ De moeder van Elise Goldberg, die om de hoek woonde, stak haar armen in de mouwen van een Perzische lammycoat en zei met een schouderophalen:‘Je kunt net zo makkelijk op een rijke man verliefd worden als op een armoedzaaier’, maar haar stem klonk verbitterd juist omdat ook zij in de liefde geloofde.
In het ideale leven, zo was althans het gevoel – in het beschaafde leven inderdaad, het moedige leven, het leven in de wereld – zou liefde niet alleen worden nagejaagd, maar ook bereikt worden. En eenmaal bereikt zou de liefde het bestaan transformeren en een rijk, diep proza met reliëf scheppen uit de clichéverhalen van het leven van alledag. Alleen de belofte van liefde zou ons op een dag de moed geven om deze van behoedzaamheid vergeven contreien te verlaten en ons gezicht voorwaarts te wenden: open de ervaring tegemoet. Sterker nog, alleen als we ons aan romantische hartstocht – te weten, de liefde – overgaven, zonder beperking en zonder contractuele zekerheden, zouden we überhaupt ervaringen hébben.
Dat wisten we omdat ook wij ons leven lang Anna Karenina en Madame Bovary en The Age of Innocence hadden gelezen, naast de tienduizenden slappe aftreksels van die boeken en de boeketreeksromannetjes niet te vergeten. In de literatuur werden door zowel goede en geweldige als middelmatige en populaire schrijvers diepten van gedachten en emoties gesondeerd waardoor lezers in het gezelschap van woorden, geschreven om te vieren wat liefde niet allemaal vermag, voelden dat ze leefden. Net als ieder ander die Sons and Lovers halverwege de twintigste eeuw las – en met ‘ieder ander’ bedoel ik de gemiddelde, ontwikkelde lezer – ervoer ik het boek als een uitdrukking van de overtuiging dat jezelf leren kennen via je zintuigen gelijkstond aan doordringen tot de kern van het menselijke bestaan.

[...]

 

Copyright © 2020 by Vivian Gornick, Farrar, Straus and Giroux
Copyright Nederlandse vertaling 2020 © Caroline Meijer / Nijgh & Van Ditmar

pro-mbooks1 : athenaeum