Leesfragment: Ik voel me in de hele wereld thuis

23 februari 2020 , door Rosa Luxemburg
| | |

Nu in de winkel: Ik voel me in de hele wereld thuis van Rosa Luxemburg (1871-1919). Lees bij ons alvast drie brieven die zij schreef aan Sophie Liebknecht in 1918.

Moed, humor, een intens gevoel voor schoonheid, doorzettingsvermogen, kracht - dat zijn de eigenschappen van Rosa Luxemburg (1871-1919) die in het oog springen bij lezing van de brieven van deze dwarse denker. Luxemburg schrijft de brieven uit de gevangenis aan vrienden, strijdkameraden, geliefdes, bewonderaars. Ze laat een bijzonder veelzijdige persoonlijkheid zien die niet snel bij de pakken neerzit, integendeel: vaak moet ze anderen ervan overtuigen dat er hoop is, dat het goed komt. Ze schrijft over dieren en bloemen die ze door de tralies waarneemt, over mooie herinneringen, over trouw en ze veegt vriendinnen die haar wat kwijnend voorkomen fel de mantel uit.

Rosa Luxemburg (1871-1919) was een activist, marxist en revolutionair maar ook schrijfster, lerares en gevangene. Na haar dood werd ze een icoon voor revolutie en vrijheid. In deze geïllustreerde editie werden eerder vertaalde brieven opgefrist en aangevuld met veel nieuw materiaal en van aantekeningen voorzien.

'Toen ik haar brieven voor het eerst las, werd ik niet alleen getroffen door de poëtische zinnen en sprankelende stijl, maar ook door de menselijke betrokkenheid die eruit sprak.' Joke J. Hermsen

 

Aan Sophie Liebknecht, [Breslau,] 24 maart 1918

Mijn geliefde Sonitschka,

Hoe lang heb ik je niet meer geschreven en hoe vaak heb ik in deze tijd aan jou gedacht! De ‘tijdsomstandigheden’ benemen zelfs mij nu en dan de lust om te schrijven... Wanneer we nu bij elkaar konden zijn en door de velden dwalend de omnibus rebus babbelen, zou dat een weldaad zijn maar daarop is op het ogenblik geen zicht. Mijn klacht is met een diepgaande beschrijving van mijn slechtheid en onverbeterlijkheid afgewezen en een verzoek om ten minste een kort verlof eveneens. Ik moet dus wel wachten tot we de hele wereld overwinnen.
Sonjuscha, wanneer ik langere tijd geen bericht van je heb, heb ik voortdurend het gevoel dat je daar eenzaam, onrustig, lusteloos en vertwijfeld rondfladdert, zoals een uit een boom losgeraakt blad op de wind en dat doet me veel verdriet.... Kijk, nu begint de lente weer, de dagen worden al zo helder en lang en in de vrije natuur is er vast en zeker al veel te zien en te horen! Ga toch veel naar buiten, de hemel is nu zo interessant en afwisselend met de jagende onrustige wolken. De nog naakte kalkgrond moet in deze telkens veranderende belichting mooi zijn. Kijk je ook voor mij goed naar alles. Het is het enige waarvan men in het leven nooit teveel krijgt, wat altijd weer de bekoring van het nieuwe heeft en ons altijd trouw blijft. Je moet ook beslist voor mij naar de botanische tuin gaan om mij nauwkeurig over iets in te lichten. Er gebeurt namelijk in dit voorjaar iets merkwaardigs: de vogels zijn allemaal ongeveer een tot anderhalve maand te vroeg aangekomen. De nachtegaal was al op 10 maart hier, de draaihals, die pas eind april komt, lachte al op de vijftiende en zelfs de wielewaal, die men de ‘pinkstervogel’ noemt en die nooit vóór mei komt, fluit hier al sinds een week voor zonsopgang in de ochtendschemering! Ik hoor ze allemaal van verre uit de tuinen van het gekkenhuis. Ik zie helemaal geen kans deze vervroegde terugkeer te verklaren en zou graag weten of dat ergens anders ook is waar te nemen of alleen op de invloed van het gekkenhuis hier is terug te voeren. Ga dus naar de botanische tuin, Sonitschka, maar op een zonnige dag, zo in de middaguren en geef je ogen de kost om mij in te lichten. Dat is voor mij werkelijk, naast de afloop van de slag bij Cambrai, het gewichtigste op aarde, een ware hartskwestie.
Wat mooi zijn de platen die je mij stuurde! Over Rembrandt hoeft men geen woord te zeggen. Bij Titiaan was ik door het paard nog meer overweldigd dan door de ruiter: zoveel waarlijk koninklijke macht en voornaamheid in een dier uitgedrukt, had ik niet voor mogelijk gehouden. Maar het aller-, allermooiste is het vrouwenportret van Bartolomeo da Venezia (ik kende hem overigens helemaal niet)! Wat een roes in de kleuren, wat een fijnheid van tekening, wat een geheimzinnige betovering in de uitdrukking! Zij doet me daarin op de een of andere vage wijze aan de Mona Lisa denken. Je hebt met deze platen een weelde van vreugde en licht in mijn cel gebracht.
Het boek van Hänschen [Diefenbach] moet je natuurlijk houden. Het spijt me erg dat al zijn boeken niet in onze handen komen. Ik had ze liever aan jou dan aan wie ook gegeven. Heb je de Shakespeare nog een beetje op tijd ontvangen? Wat schrijft Karl [Liebknecht]? Wanneer zie je hem weer? Groet hem duizendmaal van mij en zeg hem namens mij: ça ira – ondanks alles. En wees jij fris en opgewekt, verheug je over de lente. De volgende zullen we vast samen doorbrengen. Ik omarm je, liefste. Vrolijk paasfeest! Ook aan de kinderen veel groeten!
Je RL

 

Aan Sophie Liebknecht, Breslau, 2 mei 1918

Sonitschka,

ik heb Candide en Gravin Ulfeldt gelezen en met allebei was ik erg blij.* Candide is zo’n kostelijke uitgave dat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen het boek open te snijden en het zo gelezen heb. Omdat het in halve vellen gebonden is, ging dat heel goed. Deze boosaardige opeenstapeling van alle menselijke treurigheden zou voor de oorlog bij mij waarschijnlijk de gedachte aan een karikatuur hebben opgewekt, nu maakt het een volstrekt realistische indruk... Aan het slot werd ik me eindelijk bewust, waar de zegswijs ‘mais il faut cultiver notre jardin’ vandaan komt, die ik zelf al bij gelegenheid gebruikte. Gravin Ulfeldt is een interessant cultuurdocument, een voltooiing van Grimmelshausen.
Wat doe je? Geniet je niet van de heerlijke lente?!
Steeds je
R

 

Aan Sophie Liebknecht, [Breslau,] 12 mei 1918

Sonitschka,

Je briefje heeft me zo blij gemaakt dat ik er direct op wil antwoorden. Zie je hoeveel genot en geestdrift een bezoek aan de botanische tuin je verschaft! Waarom gun je jezelf dat niet vaker?! En ik profiteer er ook van als jij mij je indrukken meteen zo warm en kleurrijk schildert, dat verzeker ik je! Ja, ik ken de wonderlijke robijnrode katjes van de bloeiende spar. Ze zijn zo onwaarschijnlijk mooi. Hoe mooi ook vele andere bloesems mogen zijn: wanneer zij volop ontloken zijn, gelooft men telkens zijn ogen niet. Deze rode katjes zijn vrouwelijke bloesems waaruit later de grote zware kegels ontstaan, die zich omdraaien en naar beneden hangen. Daarnaast zijn er onooglijke vaalgele mannelijke katjes bij de spar, die het goudachtige stof verspreiden. – ‘Pettoria’ ken ik niet. Je schrijft een soort acacia. Bedoel je dat ze ook zulke gevederde blaadjes en vlinderbloesems heeft als de zogenaamde acacia? Je weet waarschijnlijk dat de boom, die men in de wandeling zo noemt, helemaal geen acacia maar ‘robinia’ is; een echte acacia is bijvoorbeeld de mimosa. Deze bloeit weliswaar zwavelgeel en geurt bedwelmend, maar ik kan me niet voorstellen dat ze in Berlijn in de open lucht groeit, omdat het een tropische plant is. In Ajaccio op Corsica zag ik in december op het plein in de stad heerlijk bloeiende mimosa’s, reusachtige bomen... Hier kan ik helaas slechts vanuit mijn venster in de verte het groen worden van de bomen gadeslaan, waarvan ik de toppen over de muur zie. Ik probeer meestal uit het voorkomen en de nuancen in de kleuren de boomsoorten af te leiden en naar het schijnt meestal juist. Onlangs werd hier een opgeraapte afgebroken tak mee naar binnen genomen en bracht door zijn bizarre gedaante algemene opwinding teweeg. Iedereen vroeg wat het was. Het was een iep (olm); herinner je je nog dat ik je haar aanwees op straat in mijn Südende, zwaarbeladen met geurende pakjes vaalroze, groenachtige vruchtjes? Het was ook in mei en je was door de fantastische aanblik helemaal buiten jezelf. Hier wonen de mensen tientallen jaren in een straat die met iepen beplant is en hebben nog niet ‘opgemerkt’ hoe een bloeiende iep er uitziet... En dezelfde botheid heerst ook algemeen jegens de dieren. De meeste stedelingen zijn toch rauwe barbaren, in de grond van de zaak.
Bij mij neemt omgekeerd het innerlijk vergroeien met de organische natuur – en dépit de l’humanité – bijna ziekelijke vormen aan hetgeen waarschijnlijk met de toestand van mijn zenuwen verband houdt. Daar beneden heeft een paar kuifleeuweriken een jong uitgebroed – de drie andere zijn denk ik omgekomen. En deze ene kan al heel goed lopen. Je hebt waarschijnlijk opgemerkt hoe grappig de kuifleeuweriken lopen, met kleine vlugge pasjes, trippelend, niet zoals de mus met beide pootjes hippend. Het kan ook al goed vliegen, maar het vindt zelf nog niet genoeg voedsel: insecten, rupsjes, etc. – vooral in deze koude dagen. Zo verschijnt het elke avond beneden op de binnenplaats voor mijn venster en piept heel luid, schril en klagelijk, waarop ook tegelijk de twee oude verschijnen en met een angstig bekommerd ‘hoeiet-hoeiet’ halfluid antwoord geven, vervolgens snel in het rond lopen, vertwijfeld zoekend om nog in de schemering en de kou iets eetbaars te vinden en dan komen ze op de klagende peuter af en stoppen hem de vondst in de snavel. Dat herhaalt zich nu elke avond om half negen en wanneer dit schrille klagende piepen onder mijn venster begint en ik de onrust en zorg van de beide kleine ouders zie, krijg ik letterlijk een hartkramp. Daarbij kan ik niet te hulp komen, want de kuifleeuweriken zijn erg schuw en wanneer men ze brood toewerpt, vliegen ze weg. Anders dan de duiven en mussen, die me al als honden nalopen. Ik houd me tevergeefs voor dat het belachelijk is. Dat ik toch niet voor alle kuifleeuweriken op de wereld verantwoordelijk ben en niet om alle geslagen buffels – zoals die welke dagelijks met zakken op de binnenplaats komen – huilen kan. Dat baat me niets en ik ben compleet ziek wanneer ik zoiets hoor of zie. En wanneer de spreeuw, die tot vervelens toe de ganse lieve dag ergens in de buurt zijn opgewonden geklets herhaalt, een paar dagen verstomt, heb ik weer geen rust omdat hem misschien iets ergs overkomen is. En wacht ik gekweld totdat hij zijn nonsens weer verder fluit, zodat ik weet dat het hem goed gaat. Zo ben ik vanuit mijn cel naar alle kanten met directe fijne draden aan duizend kleine en grote schepselen vastgeknoopt en reageer op alles met onrust, smart, zelfverwijten... Jij hoort ook bij al deze vogels en schepsels, waardoor ik van verre innerlijk beef. Ik voel hoe je er onder lijdt dat jaren onherroepelijk vergaan zonder dat men ‘leeft’. Maar geduld en moed! Wij zullen nog leven en grote dingen beleven. Nu zien wij in de eerste plaats hoe een hele oude wereld zinkt, elke dag een stuk, een nieuwe instorting, een nieuwe enorme val... En het grappigste is dat de meesten het helemaal niet merken en geloven nog op vaste grond te wandelen...
Sonitschka, heb je misschien of zou je kunnen komen aan Gil Blas en De duivel op krukken? Ik ken Lesage helemaal niet en heb hem al lang willen lezen. Ken je hem? In het ergste geval koop ik hem in de Reclam-uitgave.
Ik omarm je hartelijk
Je Rosa

Misschien heeft Pfemfert De vlaschaard van Stijn Streuvels, dat is ook een Vlaming, verschenen bij Insel Verlag, moet erg goed zijn. Schrijf spoedig hoe het met Karl [Liebknecht] gaat!

 

© Copyright 2020 Samenstelling en vertaling: erven M. Verdaasdonk, Ingrid Wildschut, Jan Sietsma en Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam.
© Copyright 2020 Nawoord: Joke J. Hermsen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum