Leesfragment: Een klein land met verre uithoeken

22 juni 2020 , door Floor Milikowski
|

Een klein land met verre uithoeken van Floor Milikowski ligt nu in de winkels - en is een van onze Vakantiegelukboeken! Vrijdag 26 juni gaat Milikowski in gesprek met redacteur Marcella van der Kruk in onze winkel op de Roetersstraat. Tijd voor een fragment!

In Een klein land met verre uithoeken schetst geograaf en journalist Floor Milikowski een uiterst treffend tijdsbeeld van dorpen en steden. Bewoners en bestuurders zijn op zoek naar houvast in een veranderd land. In Nederland groeit de kloof tussen kansarm en kansrijk, tussen centrum en periferie, tussen macht en onmacht. Banen, kapitaal en hoogopgeleiden concentreren zich in een aantal grote steden. Op andere plekken krimpt de bevolking en moeten ziekenhuizen en scholen hun deuren sluiten. Het succes van de ene plek gaat ten koste van de welvaart elders. Naarmate Nederland verandert in een lappendeken van winnaars en verliezers, wordt de urgentie om in te grijpen groter. Hoe willen we dat het land eruitziet – en wie kan, wil of moet daar invloed op uitoefenen?

N.B. Vrijdag 26 juni, om 17.30, gaat Floor Milikowski in gesprek over haar nieuwste boek Een klein land met verre uithoeken met redacteur Marcella van der Kruk in onze winkel op de Roetersstraat voor een live podcast opname voor Athenaeum Boekhandel. Wil je erbij zijn? Zorg ervoor dat je een plekje reserveert (tot dertig man) door een mailtje te sturen naar [email protected] o.v.v. Floor Milikowski. Lees hier ook een fragment uit Milikowski's Van wie is de stad.

Inleiding

Ik sta voor het huis van de familie Bronsema in een dorpje in het uiterste noordoosten van het land. Net als veel andere huizen in het dorp staat het te koop. Ik bel aan, meneer Bronsema doet open en ik vraag hem waarom hij wil verhuizen. ‘Er is niets meer te doen in het dorp,’ zegt hij. ‘Vroeger was er een supermarkt, een gemeentehuis, een kroeg, een paar aannemers, noem maar op. Maar dat is allemaal verdwenen. Er is alleen nog een klein winkeltje met daarin een balie van de post.’ De christelijke basisschool heeft na meer dan honderd jaar de deuren moeten sluiten omdat er nog maar tien leerlingen waren. Voor de enige overgebleven basisschool in het dorp zijn de vooruitzichten ook niet rooskleurig. Omdat er buslijnen zijn geschrapt en de overgebleven buslijn een grote omweg maakt, doen zijn kinderen er in de ochtend een uur over om bij hun middelbare school in een iets groter dorp te komen. ‘Het liefste zou ik hier altijd blijven wonen,’ zegt Bronsema. ‘Het is prachtig. Maar het is heel lastig dat alles zo ver weg is. Of zo moeilijk bereikbaar.’

Het is het voorjaar van 2011 als ik voor De Groene Amsterdammer een artikel schrijf over een van de eerste krimpende regio’s van Nederland. De verhalen over steden en dorpen die inwoners kwijtraken en daardoor volledig uit balans raken zijn al langer bekend uit grotere landen als de Verenigde Staten en Frankrijk. Maar hier is het op dat moment nog een relatief onbekend fenomeen dat grote vragen en twijfels meebrengt.
Wat moet je doen als er meer mensen vertrekken dan erbij komen? Hoe ziet de toekomst eruit zonder ziekenhuis, bibliotheek of basisschool? Heeft het zin om je tegen de leegloop te verzetten of is het vechten tegen de bierkaai?
Later op die dag zit ik met de directeur van een woningcorporatie in het restaurant van een verzorgingstehuis in Delfzijl. Het gebouw is splinternieuw, het kleine winkelcentrum ernaast ook, maar daaromheen liggen grote stukken kale grond. Het aantal inwoners nam zo snel af, dat de corporatie duizenden woningen heeft laten slopen om leegstand en verloedering tegen te gaan.
Voor de bewoners betekent iedere sloopronde een nieuwe wond en voelt het als het wegsnijden van dierbare herinneringen, maar voor de corporatiedirecteur voelde het als de enige juiste keuze. ‘Je kunt wel denken dat je met allerlei ingrepen het tij kunt keren, maar dat is gewoon niet zo,’ zegt hij. ‘Voor jongeren is hier simpelweg weinig toekomstperspectief. Na de middelbare school gaan ze weg om te studeren in Groningen of zelfs in het westen. Een enkeling komt terug naar het oude nest, maar de meesten blijven daar of zoeken ergens anders werk. Daar moeten we mee leven en we moeten ons zo goed mogelijk aanpassen.’

De alledaagse tragiek van krimp is een van de vele verhalen uit een land in verandering. Het Nederland van het begin van de eenentwintigste eeuw is een ander land dan het Nederland van dertig jaar geleden. De economie van fabrieken, scheepswerven en mijnbouw heeft plaatsgemaakt voor een economie die draait om kennis en creativiteit.
Tegelijkertijd heeft globalisering het speelveld van de internationale economie ingrijpend veranderd, met grote gevolgen voor de verhoudingen binnen Nederland. Steden die floreerden in de tweede helft van de vorige eeuw, worstelen nu met werkloosheid, vergrijzing en een gebrek aan toekomstperspectief. Andere steden en dorpen zagen hun perspectieven juist ten goede keren.
Deze twee kanten van de medaille zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het verval in Delfzijl is niet los te zien van het succes van Amsterdam. Verlies van banen bij een scheepswerf in Kinderdijk hangt samen met de sprankelende nieuwe skyline van Rotterdam. Er is een verband tussen de leegstand in Sittard en de bruisende hightechsector in Eindhoven.
Omdat de aandacht vanuit politiek Den Haag niet meer uitgaat naar het ondersteunen van de meest kansarme delen van het land maar naar het versterken van de meest kansrijke delen, worden de verschillen steeds groter tussen de plekken waar ieder jaar meer mensen, banen, scholen en cafés zijn en de plekken waar het juist afneemt. De platte polder verandert in een mozaïek van winnaars en verliezers.
Hoe groot de contrasten zijn tussen krimp en groei, tussen kansarm en kansrijk, zag ik tijdens de vele reizen die ik voor de De Groene Amsterdammer maakte in de jaren nadat ik aanbelde bij het huis van de Bronsema’s. Ik bezocht steden en dorpen, sprak met bewoners, bestuurders, wetenschappers en vele anderen en begreep gaandeweg steeds beter waarom Nederland is geworden tot wat het nu is: een klein land met verre uithoeken.

 

Niets doen is geen optie

‘De pinguïns hebben niet gebroed dit jaar. Ze waren van slag door de verhuizing.’ Samen met Wijbren Landman, bioloog en woordvoerder van Dierenpark Emmen, sta ik aan de rand van een verlaten pinguïnverblijf. Een ruig stukje Chileense kust in Drenthe. ‘Onze mensen zijn speciaal hiervoor naar Zuid-Amerika gegaan,’ zegt Landman. Hij wijst naar de keien langs de waterkant. ‘Die zijn precies hetzelfde als in Chili. En daar…’ Hij wijst naar een klein maar wild stukje bosschage. ‘Dat is het broedgebied. Daar konden de bezoekers gewoon doorheen lopen.’ Oog in oog met de pinguïns.
Maar dat is verleden tijd. Want wat Landman ‘het mooiste pinguïnverblijf ter wereld’ noemt, wordt gesloopt. Net als het aangrenzende stukje Andes, waar een grote lamakudde woonde. De lama’s grazen nu in een Duitse dierentuin, de pinguïns zwemmen een paar honderd meter verderop in een minder riant verblijf in het oude gedeelte van de dierentuin.
Het is mei 2013 en Emmen bereidt zich voor op een ingrijpende operatie. De binnenstad gaat volledig op de schop voor de aanleg van een dierenbelevenispark – Emmen Wildlands – en een tunnel, een theater en een plein. ‘Project Atalanta’ kost een slordige vijfhonderd miljoen euro, anderhalf keer het bedrag van de jaarlijkse begroting van de gemeente.
Landman, met kakioutfit en grijze baard, loopt van het pinguïnverblijf naar een hek tientallen meters verderop. Daarachter ligt een uitgestrekte lap grasland, onderdeel van de Bargeres, een bescheiden natuurgebied dat ooit dienstdeed als landbouwgrond en waar je nu kunt wandelen langs wilde bloemen en houtwallen. In de verte rijden auto’s over een kaarsrechte weg die in westelijke richting via een kantorenpark, de Koninkrijkszaal van Jehova’s getuigen, Chinees restaurant Da Xin en een brug over het Oranjekanaal uitkomt bij de N34 die Drenthe doorkruist en eindigt op de grens met Groningen. Oostwaarts leidt de asfaltweg naar Klazienaveen en naar de A37, die zes kilometer verderop de grens met Duitsland passeert. Landman wijst naar een rij tengere boompjes langs de Emmerweg. ‘Die hebben we net geplant,’ zegt hij. ‘Over twee jaar, als de nieuwe dierentuin af is, moeten ze volgroeid zijn. Maar verder is hier nog niets te zien. Daar worden de mensen ongeduldig van.’ Zelf ziet hij het resultaat al precies voor zich. ‘Op de plek waar we nu staan, lopen over twee jaar olifanten door het water en hangen apen in de bomen. De bezoekers varen er in een bootje tussendoor en ze kunnen over touwbruggen van boomtop naar boomtop klimmen.’

Emmen bevindt zich op een kantelpunt. In de jaren zestig en zeventig maakte de stad een stormachtige groei door met uitdijende industrieterreinen, almaar groeiende werkgelegenheid en de bouw van grote nieuwbouwwijken. In de jaren negentig volgden nieuwe hoogtijdagen met bezoekersrecords voor de dierentuin die internationaal werd geprezen vanwege de natuurlijke en diervriendelijke inrichting van de dierenverblijven. Maar het verval kwam onverwacht snel. De dierentuin moest rond de eeuwwisseling worden gered van een faillissement en sinds de teloorgang van de industriële economie kampt de stad met zwaar teruglopende werkgelegenheid en een stevige braindrain. Kansrijke jongeren nemen de benen, meestal eerst naar universiteitsstad Groningen en vervolgens naar de grote steden in het westen van het land. Daar zijn de meeste banen, de hoogste salarissen en de beste carrièreperspectieven. Emmen loopt langzaam leeg en vergrijst.
Wethouder Ton Sleeking wil graag vertellen hoe het allemaal zo gekomen is. Hij zit aan een vergadertafel in de riante Villa Lindenhof, die na jaren van leegstand is geopend als bezoekerscentrum. Bewoners kunnen hier het bouwproces volgen van het Atalanta-project en kijken naar 3D-video's van het eindresultaat. ‘Op die manier kunnen de mensen het beter visualiseren,’ zegt Sleeking. ‘Dat vinden ze nu nog erg moeilijk. We noemen het trouwens niet meer Atalanta, maar Centrumvernieuwing Emmen.’ Een naam waar ook een paar andere projecten onder vallen en die bovendien niet de negatieve associatie opwekt die bij ‘Atalanta’ in de loop der jaren bij veel burgers ontstond.
‘Zeven jaar geleden werd ik aangesteld op een groeiprogramma,’ begint Sleeking. ‘We zouden negenhonderd woningen gaan bouwen. We verkochten er in die periode meer dan ooit.’ Het waren ontwikkelingen die pasten in de toekomstvisie die in de beginfase van het nieuwe millennium was geschetst door adviesbureau TNO/Inro. De bevolking van de gehele gemeente zou in iets minder dan twintig jaar tijd met 7 procent toenemen tot 115000 in 2020. Het aantal arbeidsplaatsen zou zelfs stijgen met 10 procent, meer dan het geschatte landelijk gemiddelde. Op basis van de voorspellingen stelde de gemeente een ambitieuze strategienota op, waarin ook eerlijk werd verwezen naar de problemen die de stad kende. De grootste en belangrijkste opgave was de overstap van oude industrie naar de dienstensector. Er zou vol worden ingezet op het aantrekken van hoogwaardige werkgelegenheid, het creëren van een goed onderwijsklimaat en aantrekkelijke nieuwe woningen.
Het zijn eigenschappen die voor Emmen niet vanzelfsprekend zijn. ‘We scharen onszelf onder de new towns,’ legt Sleeking uit. De term wordt gebruikt voor steden die in de jaren zestig en zeventig planmatig door de overheid uit de grond werden gestampt. Dat gebeurde deels als middel om de bevolking gelijkmatig over het land te spreiden, maar in het geval van Emmen ook om de sociaaleconomische crisis van de jaren veertig en vijftig te bezweren. Want die was groot. Tientallen jaren dreef de regionale economie op de veengraverij, maar door de opkomst van steenkool verloor veen zijn functie. De economische crisis en de werkloosheid in de regio waren zo ernstig, dat Zuidoost-Drenthe in de jaren twintig van de vorige eeuw onder curatele van het Rijk werd geplaatst. Dertig jaar later was de situatie nog niet veel beter.

In de jaren vijftig scoorde Drenthe landelijk gezien het slechtst op statistieken met betrekking tot werkloosheid, aansluiting op het elektriciteitsnet, beschikbare banen en armoede. ‘Het was een achterlijke provincie en stond bekend als gebied van plaggenhutten,’ aldus emeritus hoog leraar Egbert Wever. Om de armoede en het verval tegen te gaan, greep de Rijksoverheid in. Met geld uit het Marshallplan, dat bedoeld was om de Europese economie na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog vlot te trekken, werd het Welvaartsplan Zuidoost-Drenthe opgetuigd. Het betekende flinke investeringen in infrastructuur en sociale voorzieningen. Via belastingvoordelen en subsidies werden bedrijven uit de industriële sector gestimuleerd om fabrieken te openen in de regio Emmen.
Met geld en een mooi verhaal op zak gingen plaatselijke bestuurders de boer op om bedrijven uit binnen- en buitenland naar Emmen te halen. Textielfabrikant Bendien was de eerste grote speler die het aandurfde en daarna ging het snel. AKU, het Deense Danlon en Honeywell waren samen goed voor duizenden banen. Ook de Nederlandse gigant Philips opende een vestiging in Emmen. De economie groeide in Nederland en andere westerse landen in de jaren vijftig zo hard dat er zelfs een tekort aan arbeidskrachten ontstond. Wever: ‘Philips haalde een tijdlang elke dag mensen met de bus uit België om in de fabriek te werken, maar dat was niet te doen. Ze waren blij dat ze in Zuidoost-Drenthe arbeidskrachten konden vinden.’
Het ‘gebied van plaggenhutten’ veranderde razendsnel in een succesvolle regio met een overvloed aan werkgelegenheid. Om de lege plekken langs de lopende band te vullen, trokken de fabrikanten naar het zuiden om arbeiders te werven. Duizenden arbeidsmigranten uit Marokko, Turkije en verschillende Zuid-Europese landen verhuisden naar Nederland om te werken in de fabrieken. Een deel daarvan streek neer in Emmen. In de vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog groeide de bevolking van zesduizend naar twintigduizend inwoners en tot meer dan vijftigduizend aan het einde van de twintigste eeuw. Vanuit de grote steden in het westen verhuisden ook onderwijzers, boekhouders, artsen en andere goed opgeleide werknemers naar de veelgeprezen new town omringd door groen. De ruime nieuwe woningen en de frisse, schone omgeving vormden een groot contrast met de overbevolkte, vervuilde steden in het westen. Rondom de oude kern van het voormalige dorp ontstond een geheel nieuw landschap van wegen, spoorlijnen, schoorstenen en woonwijken. Het veendorp werd een stad en de agrarische Drentse gemeenschap veranderde in een cultureel diverse, stedelijke samenleving.
Café Ankara, Dick’s Broodjeshuis, Restaurant Athina, Izmir Grill, Café Groothuis, Indian Spices, het horeca-aanbod in de straten rondom de Grote Kerk weerspiegelt ook nu nog de transformatie van de Emmense en de Nederlandse bevolking in de tweede helft van de twintigste eeuw.

 

© Floor Milikowski

pro-mbooks1 : athenaeum