Leesfragment: Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl

20 september 2020 , door Uwe Johnson
|

25 september verschijnt Uwe Johnsons Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl (Jahrestage. Aus dem Leben von Gesine Cresspahl, vertaald door Marc Hoogma, met medewerking van Theo Veenhof). Wij publiceren voor.

De ambitieuze roman Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl behelst het prachtige verhaal dat een jonge Duitse vrouw in New York vertelt aan haar dochtertje. Ze verhaalt over haar ouders en haar jeugd in een klein stadje in Mecklenburg. Het is een poging om terug te halen wat verloren is gegaan: haar moeder die vroeg overlijdt, haar familie die omkomt in de oorlog. Het gaat over onderdrukking en hoe daarmee te leven, in Duitsland tussen 1933 en de vijftiger jaren, eerst onder de nazi's, later de DDR. Het gaat over het omgaan met het verleden, de dubbelzinnig houding in Duitsland ten opzicht van ex-nazi's, maar ook over de lotgevallen van Joden.

Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl is een herinneringskunstwerk. Tegelijkertijd is het een kritische observatie van de wereldpolitiek tussen 20 augustus 1967 en 20 augustus 1968, middels in de roman verweven dagelijkse nieuwsberichten uit The New York Times. De actualiteit van het jaar 1968 speelt daarmee een essentiële rol in deze caleidoscopische roman: de Praagse Lente, de studentenprotesten in de VS en Duitsland van mei '68, Vietnam, de opstanden in de getto's in de VS, de moorden op Martin Luther King en Robert Kennedy.

Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl gaat ook over hoe je als mens fatsoenlijk kunt blijven in een wereld die dat niet is, hoe je je leven kunt vormgeven zonder je (al te veel) te compromitteren. Johnson is een meeslepende verteller en observator. Het boek verscheen in Duitsland in vier delen, Van Oorschot brengt deze vier delen in een band.

 

1
Augustus 1967 – december 1967

Lange golven rollen schuin het strand op, welven fors gespierde ruggen, heffen trillende kammen, die omvallen als ze op hun groenst zijn. In die krachtige, al wit gestriemde kanteling wordt een ronde luchtholte omsloten die de heldere massa vervolgens verplettert alsof er iets geheims wordt gecreëerd en weer vernietigd. De uiteenspattende golf gooit kinderen omver, laat ze rondtollen, sleept ze over de korrelige bodem. Achter de branding trekken de golven een zwemster aan haar uitgestrekte handen over hun ruggen. De wind is lusteloos; wanneer de wind zo krachteloos is, worden de golven van de Oostzee piepklein. Die korte, Baltische golfslag noemden ze ‘kabbelen’.
Het dorp ligt op een smalle landtong voor de kust van New Jersey, ten zuiden van New York, twee uur met de trein. De gemeente heeft het brede zandstrand afgezet, mensen van elders betalen een toegangsprijs van veertig dollar per seizoen. Bij de ingangen lummelen gepensioneerde mannen in uniform rond die controleren of de badgasten wel een toegangsbewijs op hun kleding bevestigd hebben. De toegang tot de Atlantische Oceaan is vrij voor de bewoners van de strandvilla’s, die er loom bij staan onder hun veelvlakkige schuine daken, met hun veranda’s, hun galerijen die twee verdiepingen beslaan en met hun bonte markiezen, op de granieten dam boven de orkaangrens. Het gekleurde personeel in deze plaats vult een eigen kerk, maar negers mogen hier geen huizen kopen of woningen huren of in het witte, grofkorrelige zand liggen. Ook Joden zijn hier niet gewenst. Ze is er niet zeker van of Joden voor 1933 nog mochten huren in het vissersdorp bij Jerichow; ze kan zich geen verbodsbord zoals uit de jaren erna herinneren. Ze heeft van vrienden voor tien dagen een bungalow aan de kant van de baai mogen lenen. De mensen uit het huis ernaast nemen haar post in ontvangst en lezen de ansichtkaarten die het kind uit het vakantiekamp schrijft aan ‘dear Miss C.’, maar zij blijven haar aanspreken als ‘Mrs Cresspahl’ en zouden haar ook voor een katholieke vrouw van Ierse afkomst kunnen houden.

Ge-sine Cress-pål
ick peer di dine Hackn dål*

De hemel is lang licht gebleven, blauw met witte wolken, de horizon is nevelig. Het licht weegt zwaar op de oogleden. Tussen de dure ligstoelen en de badlakens is er flink wat open ruimte op het strand, uit gesprekken van je buren dringen woorden door tot in je slaap, net als vroeger. Het zand is nog zwaar van de regen van gisteren, je kunt er stevige kussens van boetseren. Dwars over de hemel slepen vliegtuigjes spandoeken voort die dranken en winkels en restaurants aanprijzen. Verderop, boven de dichte zwerm sportvissersbootjes, zijn twee straaljagers aan het oefenen. Het breken van de branding valt samen met de knal van een zwaar schot en gaat op in de knetterende geluiden die ’s avonds te horen zijn als in de dorpsbioscoop een oorlogsfilm wordt vertoond. Ze wordt wakker van een paar regendruppels, en in het invallende duister is het blauwige oppervlak van een schuin pannendak ineens een borstelig strodak in een Mecklenburgs landschap, aan een andere kust.
Aan het gemeentebestuur van Rande bij Jerichow. Als voormalig burger van Jerichow en als voormalige regelmatige bezoekster van Rande verzoek ik u zeer beleefd informatie over het aantal zomergasten van het Joodse geloof dat in het jaar 1933 in Rande werd geteld. Alvast bedankt voor de moeite.
’s Avonds is het strand hard van het vocht, vol poriegaatjes, en drukt het de schelpensplinters scherper in je voetzolen. De terugtrekkende golven slaan zo hard tegen haar enkels dat ze zich telkens verstapt. Als ze stilstaat, haalt het water in twee bewegingen de grond onder haar voeten vandaan, spoelt ze dan weer onder. Na zo’n regenbui had de Oostzee een zachte, bijna effen zoom van de kust schoongeveegd. Als je op het strand van de Oostzee rende had je een spel waarbij kinderen bij een kind dat voor ze liep de voet die juist naar voren wilde zwaaien met een snelle, zijwaartse schop achter het standbeen haakten – bij het kind dat zij was, en de eerste keer dat je viel snapte je er niets van. Ze loopt richting vuurtoren, waarvan de weerkerende flits steeds langer wordende punten uit de blauwe schaduw hakt. Om de paar stappen probeert ze zichzelf door de golven omver te laten gooien, maar ze kan niet meer terughalen hoe het voelde tussen struikelen en neervallen in.

Can you teach me the trick, Miss C.? It might not be known in this country.

Aan het Israëlisch-Jordaanse front is weer geschoten. In New Haven slaan naar verluidt burgers van Afrikaanse afkomst etalages in en gooien brandbommen.
De volgende ochtend is de eerste kusttrein naar New York het open terrein langs de baai in gereden, gebrekkig materieel met onder de firmanaam geplakte pandbrieven. Jakob zou zulke verwaarloosde wagons niet van het rangeerspoor hebben laten vertrekken. De door regen gestreepte ramen omkaderen beelden: witgeverfde houten huizen in grijs licht, privéhavens in lagunes, half ontwaakte ontbijtterrassen onder de zware schaduw van loofbomen, riviermondingen, laatste doorkijkjes naar de zee achter havenpieren, beelden van vroegere vakanties. Waren het vakanties? In de zomer van 1942 zette Cresspahl haar in Gneez op de trein naar Ribnitz en legde haar uit hoe ze daar van het station naar de haven moest lopen. Gescheiden worden van haar vader bracht haar zo van haar stuk dat het niet in haar opkwam bang te zijn voor de reis. Ze vond de Fischland-boot in de haven van Ribnitz op een dikke, zwarte eend lijken. Terwijl ze de Saaler Bodden uitvoeren had ze de toren van Ribnitz in het oog gehouden, die van Körkwitz erbij geteld, ze had zich vervolgens de duinen van Neuhaus ingeprent, en tijdens de hele vaartocht naar Althagen stond ze naar achteren te kijken, om later de weg terug naar de trein, naar Jerichow, niet kwijt te raken.
In de zomer van 1942 wilde Cresspahl het kind liever niet thuishouden. In 1951 had hij haar ook weggestuurd, naar het zuidoosten van Mecklenburg, vijf uur van Jerichow. Het station van Wendisch Burg lag hoger dan de stad, vanaf het eind van het grijsblauwe, zandige perron kon je de oostkant van de Untersee zien, mat in de namiddag. Ze merkte pas bij het uitgangspoortje dat al die tijd dat ze daar besluiteloos stond Klaus Niebuhr naar haar had gekeken, zonder iets te zeggen, ontspannen tegen het ijzeren hek geleund, negen jaar ouder dan het kind dat zij zich herinnerde. Hij had een meisje meegebracht dat Babendererde heette. Zij was zo’n meisje dat spontaan glimlachte, en Gesine knikte voorzichtig toen Klaus haar naam noemde. Ze was bovendien bang dat hij wist waarom Cresspahl haar voorlopig niet in Jerichow wilde hebben. Vakantie kon je het nauwelijks noemen.
De trein doet op zijn gemak de kleine stationnetjes aan, forenzen in kantoorkleding stappen uit het schemerdonker van onder de daken tevoorschijn, elk alleen met zijn aktetas, in de trein klappen ze de stoelen omlaag en gaan slapen. Nu likt de zon aan de dakvorsten, werpt handenvol licht over de velden in de diepte. Het spoortje van Gneez naar Jerichow liep op grote afstand langs de dorpen; de stations waren rode blokkendozen met asfaltdaken en puntgevels, waarvoor een paar mensen met boodschappentassen stonden te wachten. De reisscholieren gingen zo op de perrons staan dat ze in de trein naar Gneez met z’n allen in de derde of vierde coupé achter de bagagewagen terechtkwamen. Op dit traject leerde Jakob het spoor kennen. In zijn zwarte kiel keek Jakob vanuit zijn remmershokje onbewogen neer op het groepje scholieren, alsof hij Cresspahls dochter niet wilde herkennen. Op zijn negentiende onderscheidde hij de mensen misschien nog naar hun stand. Vanuit de roestbruine moerassen van New Jersey zwenkt de trein over bruggen op stelten de Palisades in en buigt af naar de tunnel onder de Hudson richting New York. Ze staat dan allang in het middenpad in de rij mensen die een dag of een weekend op stap zijn geweest en af en toe een stapje naar voren doen, klaar om naar de wagondeur te rennen, naar de roltrap en de hoekige bouwbekistingen van het Pennsylvania Station, de westlijn van de metro in, de lijn naar Flushing, via de roltrap uit het blauwe gewelf op de hoek van 42nd Street bij het station Grand Central. Meer dan een uur te laat mag ze niet op haar werkplek komen, en een uur te laat alleen vandaag, na haar vakantie.

 

* Ik trap je tegen je hakken zodat je valt.

21 augustus 1967, maandag

Opklaringen in Noord-Vietnam maakten het voor de luchtmacht mogelijk aanvallen ten noorden van Hanoi uit te voeren. De marine bombardeerde de kust met vliegtuigen en vuurde acht-inchgranaten naar de gedemilitariseerde zone. In het zuiden werden vier helikopters neergehaald. De onlusten in New Haven gingen gisteren verder met branden, ingeslagen etalages, plunderingen; nog eens 112 personen zijn gearresteerd.
Naast de stapel kranten wacht een gietijzeren kommetje waarboven de gekromde hand van de handelaar naar voren schiet, nog voordat ze de munten erin heeft kunnen gooien. De man kijkt boos, ze hebben net één keer te vaak in het voorbijlopen zijn geld weggegrist.

Daarvoor heb ik me dus in mijn nek laten schieten, dame.

Het lichaam van de Amerikaan die vorige week woensdagavond niet in zijn hotel in Praag was teruggekeerd, is gistermiddag in de Vltava gevonden. Mr Jordan, negenenvijftig jaar, was medewerker van de Joodse hulporganisatie Joint. Hij was een krant gaan kopen.
Op straatniveau ligt Lexington Avenue nog in de schaduw. Ze herinnert zich de taxi’s weer die ’s morgens staan te dringen in de brede straat, bij het afslaan tegengehouden door een verkeerslicht; de voetgangers kunnen het rode licht gebruiken om de oostelijke eenrichtingsverkeerstraat over te steken; als het licht op groen staat mogen ze de wachtende auto’s pesten. Ze heeft zonder te aarzelen het verkeerslicht genegeerd. Ze komt hier al sinds onheuglijke tijden, met de ellebogen tegen zich aan gedrukt, zich aanpassend aan het ritme van haar buren. Ze wijkt uit voor de blinde bedelaar die met een vooruitgestoken beker rammelt en dan ontstemd iets gromt. Ze verstaat weer niet wat hij zegt. Ze loopt te langzaam, haar blik dwaalt af, ze is nog te veel bezig met haar terugkeer. Al die tijd dat ze de stad uit was heeft tussen deze hoge venstertorens het gehuil van sirenes gehangen, dat aanzwelt, wegebt, achter verderop gelegen blokken opnieuw wild begint. Uit de zijstraten slaat fel tegenlicht over de avenue heen. Met haar ogen op het verblindende cement van het trottoir gericht loopt ze langs een ondergevel van zwart marmer, dat de kleuren van gezichten, gelakt metaal, baldakijnen, overhemden, etalages, jurken afgezwakt weerspiegelt. Ze stapt opzij, een witverlichte gang in, waaruit ammoniakdamp naar buiten slaat, in porties, door de meegevende, smalle deur heen. Alleen de medewerkers kennen deze ingang.
Ze is vierendertig jaar. Haar kind is bijna tien. Ze woont sinds zes jaar in New York. Bij deze bank werkt ze sinds 1964.
Zo stel ik het me voor: de minuscule kerfjes onder haar ogen waren lichter dan de gebruinde huid van haar gezicht. Haar bijna zwarte haar, rondom kortgeknipt, is lichter geworden. Ze zag er slaperig uit; ze heeft de laatste tijd niet veel contact met anderen gehad. Ze zette haar zonnebril pas af achter de opflitsende deur. Ze steekt de zonnebril nooit in haar haar.
Ze beleefde nauwelijks genoegen aan de woede van de chauffeurs die dagelijks op Lexington Avenue het slachtoffer van een stoplicht worden. Ze arriveerde in dit land in een auto, een Zweedse sedan die twee jaar stond weg te rotten in het strooizout aan het begin van 96th Street, tegenover de drie garages. Naar haar werk is ze altijd met de metro gegaan.
Zo stel ik het me voor: tijdens de middagpauze leest ze nog een keer dat gistermiddag in Praag een man ging roeien op de Moldau en bij de Brug van de 1ste Mei aan een pijler een Jood uit New York zag hangen die zijn hotel had verlaten om een krant te kopen. (Ze heeft gehoord dat Engelstalige kranten in Praag alleen in hotels verkocht worden.)
Vijf jaar geleden kende ze de straten van Praag alleen bij nacht, een nacht waarin een taxi van het centraal station naar station Støed rijdt.

You American? Hlavní nádraží døíve, this station, earlier, Wilsonovo nádraží. Sta-shun. Woodrow Wilson!*

Ze had ja moeten zeggen, omdat ze een Amerikaans paspoort in haar tas had. De naam op het paspoort is ze vergeten. Dat was in 1962.
Zo stel ik het me voor: ze komt ’s avonds bij een al verkleurende hemel uit het metrostation 96th Street op Broadway en ziet in de opening van het viaduct onder Riverside Drive een groene open ruimte, ziet achter het rafelige gebladerte van het park de vlakke rivier; de verborgen oever ervan laat hem overgaan in een binnenmeer in een augustusbos in droge, verschroeide stilte.
Ze woont aan Riverside Drive in drie kamers onder de toppen van de bomen. Het licht binnen is groen doorschoten. In het noorden ziet ze naast dichte bladerwolken de lantaarns op de brug, daarachter de lichten op de snelweg. De invallende duisternis maakt de lichten scherper. Het geluid van de motoren in de verte loopt in elkaar over en slaat in gelijkmatige golven het raam binnen, als de branding. Van Jerichow naar het strand was het een uur lopen, langs het broekland en dan tussen de velden door.

 

* U Amerikaan? Het centraal station vroeger, dit station, vroeger, Wilsonstation. Sta-tion. Woodrow Wilson!

[...]

 

© Copyright 1970, 1971, 1973, 1983 Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main
© Copyright 2020 Vertaling: Marc Hoogma en Uitgeverij Van Oorschot

pro-mbooks1 : athenaeum