Leesfragment: Dr. Hendrik Muller

25 maart 2020 , door Dik van der Meulen
| | |

26 maart verschijnt Dr. Hendrik Muller, de biografie van de 'Wereldreiziger voor het vaderland', geschreven door Dik van der Meulen. Vandaag publiceren we voor!

Misschien kon hij gewoon te veel. Hendrik Muller (1859-1941) was een uitstekende handelsman, een bevlogen diplomaat en een voortreffelijk schrijver. Bij leven was hij een bekende Nederlander, die vooral van zich deed spreken tijdens de Tweede Boerenoorlog, toen hij consulgeneraal was van de Zuid-Afrikaanse Boerenrepubliek Oranje Vrijstaat. Bovenal was hij een reiziger. Hij bereisde alle bewoonde continenten van de wereld, met uitzondering van Australië. Wat had Muller kunnen bereiken als hij zijn bezigheden minder had versnipperd? Hij kon zich nooit binden aan één bezigheid of werkkring, en zelfs voor het huwelijk bleek hij ongeschikt: zijn openlijk samenleven met twee vrouwen – bekend als de ‘zomervrouw’ en de ‘wintervrouw’ – ervoeren zijn naasten als uitgesproken ongepast. Hendrik Muller leidde hoe dan ook een wonderlijk leven in een wereld in verandering. Deze biografie brengt Muller en de tijd waarin hij zich bewoog opnieuw tot leven.

Dik van der Meulen (1963) schrijft over uiteenlopende onderwerpen. Voor zijn biografie van Multatuli ontving hij in 2003 de AKO Literatuurprijs. Zijn biografie van koning Willem III werd in 2014 bekroond met de Libris Geschiedenisprijs. Zijn boek De kinderen van de nacht. Over wolven en mensen kreeg de Jan Wolkersprijs 2017.

N.B. Eerder bespraken we De kinderen van de nacht en publiceerden we voor uit Is natuur links?

 

1. Tussen de Maas en de Zambezi

Koorts

Op de voorlaatste dag van augustus 1882 stond Hendrik Pieter Nicolaas Muller, met op zijn wangen een blos van koorts en opwinding, aan de oever van de Zambezi. Het fletse water gorgelde onder hem langs; aan de overkant van de brede stroom rezen dichtbeboste heuvels op en overal waren vogels. De drieëntwintigjarige Rotterdammer kende de Zambezi zoals elke geschoolde tijdgenoot: de langste rivier van oostelijk Afrika, waar David Livingstone zijn grootste ontdekkingen had gedaan. De rijk geïllustreerde reisverslagen van de beroemdste zendeling aller tijden waren razend populair. Welke jonge Europeaan, uitgezonden naar Afrika, wilde niet in zijn voetsporen treden? Ook Muller had Livingstones boeken gelezen en de afbeeldingen bestudeerd waarmee ze waren verfraaid: hout- en steendrukken, gemaakt door mensen die nooit over de grens waren geweest, maar zich des te gretiger hadden uitgeleefd op hun artist’s impressions van een overvolle, mensvijandige natuur. Een van die platen toont de Zambezi, stromend door een dichte tropische vegetatie, terwijl de lucht verduisterd wordt door groepen reigers en ijsvogels; tussen de moerasbomen met hun vertakte wortels kruipen krokodillen en op de zandbanken rusten nijlpaarden, de gevaarlijkste zoogdieren van Afrika.
Het was nog maar dertig jaar geleden dat Livingstone zelf voor het eerst de grote rivier had bereikt, vele honderden kilometers stroomopwaarts. De Brit kon zijn tranen toen nauwelijks bedwingen. Maar hij liet zich niet kennen tegenover een bejaarde streekbewoner, die hem met zijn ogen leek te vragen: ‘Wat sta je daar te grienen? Toch niet bang voor een paar alligators?’

De Zambezi rond 1875

 

Ook Hendrik Muller hield zich groot, in elk geval in zijn brieven aan het thuisfront. Hij wist dat zijn vader, ondernemer te Rotterdam, die tegelijk zijn opdrachtgever was, gekant was tegen een expeditie langs en over de rivier. De Zambezi stond bekend als onberekenbaar en gevaarlijk; een reputatie die ze dankte aan Livingstone: weliswaar had die het Afrikaanse rivierenstelsel beschouwd als een highway voor snelle boten, maar tegelijk had hij aan den lijve ervaren dat de natuur op deze hoofdweg een aanzienlijke tol hief. De platen in zijn boeken waren niet louter fantasie. Livingstone was meer dan eens in problemen geraakt door de talrijke zandbanken en stroomversnellingen; de oevers waren vergeven van de krokodillen en slangen en aan beide zijden van de brede stroom woonden mensen die de nieuwkomers (niet zonder reden) met wantrouwen en vijandigheid bejegenden. Maar het ergst waren de muggen en de ziekten die ze overbrachten. Hoewel de directe oorzaak van de tropische koortsen nog niet bekend was – men weet ze aan de kwade moerasdampen; vandaar de naam mal-aria –, waren er op aarde weinig plekken waar zovelen hieraan bezweken. Onder hen ook Livingstones vrouw Mary, die haar man in 1862 achterna was gereisd. Op 28 april van dat jaar begroef de ontdekkingsreiziger haar onder een grote baobab in het dorp Shupananga, aan de noordoever van de Zambezi.
Twintig jaar later kwam Muller eveneens langs Shupananga, maar zijn reisaantekeningen zwijgen erover. Reden: ook hij was ziek. In feite stond zijn eigen Zambezi-expeditie, net als die van zijn illustere voorganger, goeddeels in het teken van malaria. ‘Koorts’ en ‘onwel’ zijn de woorden die in zijn aantekeningen het vaakst opduiken. ‘Zag opiumfields met koorts,’ noteerde hij op 29 augustus 1882 met onvaste hand. Ook de dagen erna was Muller ‘zeer onwel’. Toch was dit niet aldoor het geval geweest. Aanvankelijk voelde hij zich kerngezond. Hij bestudeerde de natuur en de gewoontes van de plaatselijke bevolking. ’s Nachts luisterde hij naar de roeiers, die weemoedig zongen:

Oma kuruku } bis
Oma kalika

Ha I Ha La (koor)

Met zulke waarnemingen verried Muller al dat hij niet louter als handelsman de Afrikaanse binnenlanden in trok. Hij had meer belangstelling voor de lokale bevolking dan zijn collega’s en maakte daar, aan de Zambezi, een bescheiden begin met een etnografische collectie die later vermaard zou worden – waarmee hij overigens in de voetsporen trad van zijn vader, die ook verzamelde.
Maar de handel was wél het officiële doel van zijn reis. Door toedoen van zijn vader Hendrik Muller Szn was hij als inspecteur voor de stroef lopende Handels Compagnie Mozambique (hcm) naar de kust van OostAfrika gereisd. Dat hij er geacht werd zaken te doen, besefte de jonge Muller heel goed: zijn notitieboekjes zijn gevuld met profijtelijke goederen, mét opgaaf van vrachtkosten en prijzen – waarbij vooral de grote hoeveelheden rum en tabak opvallen, ruilmiddelen in een economie waar geld nog geen hoofdrol speelde. Maar tussen die bladzijden vol handelswaren in de krachtige hand van een aanstormend ondernemer staan ook andersoortige aantekeningen, in een rommelig, soms bijna onleesbaar kriebelschrift. Dan was niet de handelsman aan het woord, maar een jongeman die de lokroep van het onbekende had gehoord en geen weerstand meer kon bieden aan zijn zucht naar avontuur. En voor avonturiers was het stroomgebied van de Zambezi een uitgelezen plek.
Mullers ouders begrepen heel goed waar het hun zoon om te doen was. Al bezat de hcm enkele factorijen langs de rivier, die waren de grote risico’s van zo’n expeditie niet waard, zo benadrukten ze in hun brieven. Het haalde weinig uit; geen wonder ook, want de postverbinding was zo traag en onregelmatig, dat Muller de aansporingen en terechtwijzingen pas ontving lang nadat hij van de expeditie was teruggekeerd.

Zijn ouders kon hij moeilijk schrijven over wat hij onderweg had beleefd. En veel vrienden had hij niet. Toch moest Muller, die er vol van was, iemand in vertrouwen nemen – en dat werd zijn oudste broer Samuel. In een uitvoerige brief aan de verlegen, onhandige Sam weidde hij uit over de ontberingen, de koortsaanvallen en de andere gevaren die verbonden waren aan een reis door de binnenlanden van Afrika, in een tijd dat het continent nog maar nauwelijks in kaart was gebracht en de kolonisatie amper op gang was gekomen. Vanuit Senna, een Portugese nederzetting in verval, schreef hij Sam op 10 september 1882 dat de koorts was geweken. Hij begon weer op te krabbelen, wat hij toeschreef aan de sterkedrank, die ‘in kwantiteiten’ aanwezig was. Wat ook had geholpen was dat hij er een Nederlandse vlag zag wapperen, ‘als het ware tot verwelkoming van den reiziger’. Die reiziger kreeg meteen bezoek van de gouverneur – al was die in feite niet meer dan een voor valsemunterij veroordeelde en naar Senna verbannen Portugees.
De reis naar Senna was deels over land gegaan, mede omdat de Zambezi van de monding tot deze plaats – bijna tweehonderd kilometer – als onbevaarbaar gold. Muller vertrok vanuit zijn standplaats Quilimane, een stadje aan de Indische Oceaan aan de monding van de gelijknamige rivier. In die tijd was het gebruikelijk om over die stroom het binnenland in te trekken. Nadeel van die route was wel dat de Quilimane, die aanvankelijk breed was en traag stroomde, na twee dagen roeien al ophield te bestaan. Spectaculair was het landschap de eerste dagen allerminst, vond Muller: ‘De weg was eentonig geweest, net een Hollandsche trekvaart, behalve dat men niet door het lage, dikke geboomte de velden daarachter kon zien, en alle afwisseling was het schieten van groote, fraaie, witte vogels, die bij duizenden voor mij uit vlogen.’ De vogels – koereigers? – stonden hem een halve eeuw later nog voor de geest. In een ‘levensbericht’ voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde – in feite een in memoriam – dat hij over zichzelf opstelde, beweerde hij dat zwarten en blanken een verschillende geur hadden, iets wat merkbaar was aan het gedrag van wilde dieren: ‘Toen ik in 1882 op de Zambesie reisde waar blanken uitzonderingen waren, vlogen de vogels weg als ik kwam aanzetten maar bleven rustig zitten als negers voorbij trokken; aan hun lucht waren zij gewend.’ Op onderkoelde toon schreef hij over zijn eerste confrontatie met een ander Afrikaans dier: ‘’s Nachts kwam er een leeuw in de Yard en schuurde zich aan mijn hutje, waar de ratten lustig over mijn veldbed heen sprongen.’

pro-mbooks1 : athenaeum