Leesfragment: De hoeken van het hart

05 juni 2020 , door Françoise Sagan
|

9 juni verschijnt De hoeken van het hart van Françoise Sagan (Les quatre coins du coeur, vertaald door Saskia Taggenbrock en Martine Woudt). Lees bij ons alvast een fragment!

Een echte Sagan zoals we haar kennen van Bonjour tristesse: een setting in een welvarend milieu, levendige personages en een ironische stijl

Na een zwaar auto-ongeluk, waarvan niemand had gedacht dat hij het zou overleven, laat staan helemaal zou herstellen, moet Ludovic Cresson weer zien te wennen aan het leven thuis. De drie jaar durende tocht langs ziekenhuizen, revalidatiecentra en psychiatrische klinieken was zwaar voor hem, maar niet voor zijn vrouw Marie-Laure, die de rol van rijke weduwe maar al te graag speelde. Hun prachtige huis is eigendom van Ludovics vader, Henri, die er ook woont met zijn tweede vrouw. Henri heeft doorgaans weinig aandacht voor zijn familie maar als hij hoort hoe Marie-Laure zijn zoon op een avond bot afwijst als hij het bed met haar wil delen, besluit Henri hem te hulp te schieten. In afwachting van een groot feest dat op het landhuis zal plaatsvinden blijft ook Fanny, de aantrekkelijke moeder van Marie-Laure, een aantal weken logeren. Lang genoeg om de heren des huizes in verwarring te brengen en het precaire evenwicht in huis danig te verstoren.

Vijftien jaar na haar overlijden werd de literaire wereld verrast met de ontdekking van een ongepubliceerde roman van Françoise Sagan. De hoeken van het hart is een heerlijk tijdloos verhaal dat met de setting in een welvarend milieu, levendige, vileine personages en ironische stijl naadloos binnen haar oeuvre past.

N.B. Eerder publiceerden we een recensie over Sagans dagboek Toxique.

I

Het terras van La Cressonnade, omgeven door vier platanen en voorzien van zes stadsgroene banken, was majestueus. Het gebouw zelf was vroeger vast een mooi, oud buitenhuis geweest, maar was nu niet mooi en zelfs niet oud meer. Recentelijk verfraaid met torentjes, buitentrappen en smeedijzeren balkons verenigde het twee eeuwen van een dure, slechte smaak die de zon, de bomen, het grijs van het grind en het groen van de omgeving ontsierde. Het bordes, bestaande uit drie platte, grijze treden, werd afgeschermd door een leuning in middeleeuwse stijl, als sluitstuk van de lelijkheid.

‘Heb je het niet koud?’
Marie-Laure Cresson had zich vragend tot haar echtgenoot gewend. Begenadigd met een knap gezicht, met mauvekleurige, sprekende ogen, een ietwat aanstellerige mond en een prachtige neus, had ze velen verleid voordat ze, nogal overhaast trouwens, in het huwelijk was getreden met die robuuste, gezonde jongeman, Ludovic Cresson genaamd, een beetje een playboy, een beetje onnozel, om wie de meisjes uit het zestiende arrondissement destijds met elkaar vochten vanwege zijn rijkdom en zijn opgewekte humeur. Hoewel Ludovic Cresson een notoire vrouwengek was, zou hij een trouwe echtgenoot zijn, dat was duidelijk. Helaas waren al zijn kwaliteiten, behalve zijn geld, in de ogen van Marie-Laure ook bijna allemaal gebreken. Zij, een geraffineerde vrouw, die niet ontwikkeld was, maar dat dankzij een combinatie van eigentijdse lectuur, snelle conclusies en fatsoensnormen handig had weten te verhullen, had in haar eigen kringen de reputatie snel van begrip en volstrekt bij de tijd te zijn. Ze wilde haar eigen leven bepalen, en dus ook dat van anderen, ze wilde ‘doen waar ze zin in had’, zoals ze zelf zei. Maar ze wist niet wat het leven was, en ook niet wat ze wilde, behalve luxe. In feite wilde ze heel gelukkig zijn. Hoe duur haar juwelen ook zouden worden en hoe vermogend Henri Cresson, Ludovics vader (die in zijn geliefde geboortestreek Touraine de bijnaam ‘De gewiekste gier’ had), ook was, zij zou ermee weten te pronken.

*

 

Waarom de oude fabriek en de oude muren van het huis La Cressonnade waren genoemd, zullen we niet uitleggen, want dat spreekt voor zich. Het zou daarentegen ingewikkelder en nog saaier zijn om uit te leggen waarom de Cressons zelf hun rijkdom hadden vergaard met cresson – tuinkers – kikkererwten en kleine groenten, die ze tegenwoordig naar alle uithoeken van de wereld exporteerden. Dat oninteressante onderwerp zou meer verbeelding dan geheugen vereisen, in elk geval van de auteur.

‘Heb jíj het koud? Wil je mijn trui?’
De stem van de man naast Marie-Laure was van nature vriendelijk en innemend, maar toch te vragend en te kwetsbaar in verhouding tot het onbeduidende onderwerp. Overigens knipperde de jonge vrouw met haar ogen en wendde ze haar hoofd af, waarmee ze een soort subtiel misprijzen te kennen gaf voor de trui van haar echtgenoot (waar ze heel even naar had gekeken).
‘O, nee, dank je, ik ga naar binnen, dat is simpeler. Dat zou jij ook moeten doen. Het is niet het moment om ook nog een bronchitis op te lopen.’
Ze stond op en liep met rustige stappen naar het huis, waarbij het grind onder haar modieuze schoenen knerpte. Zelfs op het platteland, zelfs in haar eentje, zag Marie-Laure er elegant en up-to-date uit, wat er ook gebeurde.
Haar man keek bewonderend naar haar... en wantrouwig tegelijk.

*

 

Gezegd moet worden dat Ludovic Cresson net uit verschillende verpleeginrichtingen kwam, waar hij terecht was gekomen na een auto-ongeluk dat zo noodlottig en ernstig was geweest dat geen enkele arts en geen enkele geliefde had kunnen denken dat hij het zou overleven.
Bestuurd door Marie-Laure had het sportwagentje dat hij haar voor haar verjaardag had gegeven zich in een stilstaande vrachtauto geboord, en de bijrijdersstoel was verpletterd door de staalplaten die de genoemde vrachtwagen vervoerde. Al hadden ze Ludovics hoofd esthetisch gezien ongeschonden uit deze berg blik getrokken, en al had Marie-Laure geen schrammetje, niet op haar gezicht en niet op haar lichaam, Ludovic had op meerdere plaatsen zware verwondingen. Hij was in coma geraakt en de artsen hadden hem maximaal een dag of twee gegeven om dit ondermaanse te verlaten.
Maar in zijn ‘natuurlijke vesting’ waren zijn longen, schouders, nek en alle organen die voor de uiterlijke en innerlijke gezondheid van deze naïeve jongen zorgden, veel slimmer en strijdlustiger gebleken dan iemand zich had kunnen voorstellen. Terwijl ze al nadachten over de plechtigheden en de muziek bij de begrafenis, terwijl Marie-Laure een sober maar beeldig weduwetenue voor zichzelf bijeenzocht (heel eenvoudig, met een – onnodige – pleister op haar slaap), terwijl Henri Cresson, woedend om een van zijn projecten gedwarsboomd te zien, overal tegenaan schopte en zijn werknemers schoffeerde, terwijl zijn vrouw, Sandra, Ludovics stiefmoeder, zoals gebruikelijk haar allesoverheersende waardigheid van bedlegerige zieke tentoonspreidde, had Ludovic gevochten. En was hij na een week, tot ieders verbijstering, uit zijn coma ontwaakt.
Het is bekend dat bepaalde artsen soms meer waarde hechten aan hun diagnose dan aan hun patiënt. Ludovic werkte op de zenuwen van al die hoge omes die Henri Cresson (uit gewoonte) uit Parijs en van elders had laten komen. Het gemak waarmee hij weer op aarde terugkeerde, tartte hen zodanig dat ze iets heel gevaarlijks in zijn schedel aantroffen. Dat was – gecombineerd met zijn zwijgzaamheid – voldoende om hem te laten opnemen, eerst ter observatie en daarna in een meer gespecialiseerde verpleeginrichting. Hij was verward, dus hij leek er niet bij met zijn hoofd en zelfs verstandelijk gehandicapt; en omdat zijn lichaam zo ontzettend stevig en gezond was, werd die indruk alleen maar versterkt.
Twee jaar lang ging Ludovic zwijgzaam en zonder protest van de ene kliniek naar de andere, van het ene psychiatrische ziekenhuis naar het andere, hij werd zelfs letterlijk gekneveld in een vliegtuig naar Amerika gezet. Elke maand gingen de paar familieleden bij hem op bezoek, ze keken hoe hij sliep – of ‘stom naar hen glimlachte’, zeiden ze onder elkaar – om er vervolgens weer gauw vandoor te gaan. ‘Ik kan het niet aanzien,’ kermde Marie-Laure, die niet eens probeerde een zogenaamde traan te bedwingen, aangezien niemand in de auto er ook maar één liet.

Jawel, er was een uitzondering toen Marie-Laures moeder, de zeer charmante Fanny Crawley, die onlangs weduwe was geworden en wél om haar echtgenoot treurde, op bezoek ging bij haar schoonzoon, op wie ze overigens nooit erg gesteld was geweest. Het cowboyachtige van Ludovic en zijn ‘alles gaat goed’-houding hadden heel veel enigszins gevoelige vrouwen op de zenuwen gewerkt, al was hij ook bij heel veel uiteindelijk enthousiaste vrouwen in de smaak gevallen. Ze had de jongen die ze een playboy noemde dus teruggezien, liggend in een stoel, met vastgebonden polsen en benen, vreselijk vermagerd en ook vreselijk verjongd, met een even weerloze als kwetsbare uitstraling, absoluut niet in staat om alle psychofarmaca te weigeren die ze van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat in zijn aderen spoten... en Fanny Crawley had gehuild. Ze had zo gehuild dat Henri Cresson geïntrigeerd raakte en ertoe werd aangezet een serieus gesprek onder vier ogen met haar aan te gaan.
Gelukkig had Henri Cresson toevallig gesproken met de directeur van die kliniek, misschien wel de duurste van Frankrijk – en beslist de meest nutteloze. De geneesheer-directeur had met grote stelligheid verklaard dat zijn zoon nooit ofte nimmer beter zou worden. De zekerheid van anderen zorgde echter altijd voor twijfel en woede bij Henri Cresson, die even geniaal was in zaken als onbekwaam op het gebied van gevoelens (die hij niet had, of liever gezegd, die hij alleen had gehad voor zijn eerste vrouw, Ludovics moeder, die in het kraambed was gestorven). Stomverbaasd had hij dus gezien hoe deze knappe, elegante jonge vrouw, van wie hij trouwens wist dat ze ontroostbaar was over de dood van haar man, huilde om een schoonzoon op wie ze niet gesteld was; en hoe ze hem er met overtuiging op wees dat het tijd was om deze kwelling te beëindigen. Hij was weer bij de arts langsgegaan en was zo tegen hem uitgevaren dat die er geen zin meer in had, zelfs niet tegen zijn eigen tarieven, om een patiënt aan te houden wiens familie zo minachtend tegen hem deed.
Een maand later arriveerde Ludovic in La Cressonnade, waar hij volkomen normaal bleek te zijn nadat hij zijn flesjes met medicijnen een voor een in zijn prullenbak had gegooid. Hij betoonde zich vriendelijk, een beetje afwezig, een beetje ongedurig, en liep veel hard. In feite deed hij niets anders dan hardlopen in het immense park, hardlopen als een kind dat zijn benen weer kan gebruiken, en hij deed zelfs pogingen om er weer enigszins als een volwassene uit te zien. Er was geen sprake van – en daar was trouwens nooit zo sprake van geweest – om hem in de fabriek van zijn vader te laten werken: diens vermogen zou toereikend zijn, zelfs als hij geen baantje vond dat onopvallend genoeg was om een leven in alle uithoeken van Europa te rechtvaardigen (iets wat Marie-Laure in feite graag wilde, met of zonder hem).

Voor haar was zijn terugkeer een ramp. Als weduwe was ze bewonderenswaardig geweest, maar om nu ‘de vrouw van een debiel’ te zijn, zoals ze het graag in bijzijn van haar intimi formuleerde (degenen die heel openlijk hun sociale leven met elkaar deelden), was wat anders. Marie-Laure begon dus een hekel te krijgen aan die jongen, die ze tot dan toe had verdragen en zelfs enigszins had liefgehad.
Hoewel ze zich algauw was gaan storen aan Ludovics hartelijkheden, liefde en hartstocht voor haar. Want Ludovic hield hartstochtelijk van vrouwen, hij hield op een romantische manier van de liefde, misschien de enige kunst die hij vaardig en met aandacht bedreef. Hij was vurig, teder en charmant; en alle hoeren van Parijs (een heleboel) die hem van ervoor kenden, hielden nog innig van hem.

 

© Plon, 2019
© 2020 Nederlandse vertaling Saskia Taggenbrock & Martine Woudt en Meulenhoff Boekerij bv

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum