Leesfragment: Bittere tijden

13 september 2020 , door Mario Vargas Llosa
|

15 september verschijnt de nieuwe roman van Mario Vargas Llosa, Bittere tijden (Tiempos recios), in de vertaling van Eugenie Schoolderman en Arie van der Wal. Wij publiceren voor.

Guatemala, 1954. Een militaire coup onder leiding van Carlos Castillo Armas, gesteund door de Amerikaanse overheid en de CIA, werpt de regering van Jacobo Árbenz omver. De aanleiding voor deze gewelddadige actie is een leugen die voor waar wordt aangenomen: Eisenhowers regering beschuldigt Árbenz van het promoten van sovjetcommunisme in Zuid-Amerika. De gevolgen hiervan zullen het lot van het hele continent radicaal veranderen.

Bittere tijden is een spannende roman over internationale samenzweringen en belangenverstrengeling ten tijde van de Koude Oorlog, waarvan de echo’s vandaag de dag nog voelbaar zijn. Een verhaal dat meerdere landen omspant en waarin sommige vervolgers eindigen als slachtoffer van het complot dat ze zelf in gang hebben gezet.

Bittere tijden is lovend ontvangen:

  • Bittere tijden doet denken aan Het feest van de bok. Het is de verbeelding van de gebroken droom van Guatemala en een metafoor voor de problemen van Latijns-Amerika.’ El Mundo
  • ‘Een mooie en verontrustende roman over het kwaad in de wereld.’ El País
  • ‘Vargas Llosa is de grootmeester van de realistische roman.’ La Vanguardia

N.B. Lees ook Arie van der Wals toelichting op zijn vertaling van de bedscène uit Voor uw liefde, een fragment uit De bescheiden held en onze bespreking van De droom van de Ier.

 

I

De moeder van Miss Guatemala behoorde tot een familie van Italiaanse immigranten, genaamd Parravicini. Na twee generaties was de achternaam ingekort en verspaanst. Toen de jonge jurist, docent rechten en praktiserend advocaat Arturo Borrero Lamas om de hand van de jonge Marta Parra vroeg, werd er in de hogere kringen van Guatemala druk gefluisterd, omdat het overduidelijk was dat de dochter van de van oorsprong Italiaanse kruideniers, bakkers en banketbakkers uit een ander milieu kwam dan die knappe jongeman die begeerd werd door de huwbare meisjes die wel tot de elite behoorden doordat ze uit eeuwenoude, vermogende families kwamen, of een vader met een beroep met aanzien hadden. Uiteindelijk hield het geroddel op en was vrijwel iedereen, sommigen als genodigden, anderen als toeschouwers, erbij toen het huwelijk in de kathedraal werd voltrokken door de aartsbisschop van de stad. De eeuwige president, generaal Jorge Ubico Castañeda, was er ook, in een fraai, met medailles behangen uniform, en liet zich met zijn charmante vrouw aan de arm onder luid applaus van de menigte samen met het bruidspaar voor de kerk fotograferen.
Wat betreft nageslacht was het geen gelukkig huwelijk. Want Martita Parra werd dan wel elk jaar zwanger, maar hoewel ze zich goed in acht nam, beviel ze van uitgemergelde jongetjes die halfdood werden geboren en na een paar dagen of weken stierven, ondanks alle inspanningen van de vroedvrouwen, gynaecologen en zelfs van medicijnmannen en -vrouwen. Na de vierde misgeboorte op rij kwam Martita Borrero Parra ter wereld, die al vanaf de wieg de bijnaam Miss Guatemala kreeg, omdat ze zo’n mooi, levendig en pittig ding was. In tegenstelling tot haar broers bleef zij leven. En hoe!
Ze was broodmager toen ze geboren werd, echt vel over been. Maar wat meteen opviel die dagen dat iedereen missen liet lezen opdat het wurm niet hetzelfde lot beschoren zou zijn als haar broers, waren de gladheid van haar huid, haar fijne trekken, haar grote ogen en die kalme, strakke en doordringende blik waarmee ze de mensen en de dingen om zich heen bekeek alsof ze vastbesloten was die zich voor eeuwig in haar geheugen te prenten. Een blik die mensen van hun stuk bracht en beangstigde. Símula, de Quiché Maya-indiaanse die haar kindermeisje zou worden, voorspelde: ‘Dit meisje krijgt bijzondere krachten!’
De moeder van Miss Guatemala, Marta Parra de Borrero, heeft niet lang kunnen genieten van haar enige kind dat in leven bleef. Niet omdat ze overleed – ze is in de negentig geworden en stierf in een bejaardentehuis zonder al te veel erg te hebben in wat er om haar heen gebeurde – maar omdat ze na de geboorte van haar dochter uitgeput was, niet meer in staat om te spreken, gedeprimeerd en (zoals ze krankzinnigen destijds eufemistisch noemden) maanziek. Hele dagen zat ze roerloos in huis en zei geen woord; haar bedienden Patrocinio en Juana moesten haar voeren en masseerden haar om te voorkomen dat haar benen verzwakten; haar merkwaardige stilte werd alleen verbroken door enorme huilbuien, waarna ze altijd als verdwaasd wegdoezelde. Símula was de enige die haar begreep, middels gebaren, of misschien raadde het dienstmeisje maar naar haar grillen. Doctor Borrero Lamas vergat langzaam maar zeker dat hij een vrouw had; er gingen dagen en vervolgens weken voorbij zonder dat hij de slaapkamer binnenging om zijn echtgenote een kus op haar voorhoofd te geven, en alle uren die hij niet in zijn werkkamer zat, aan het pleiten was op de rechtbank of college aan het geven op de Universiteit van San Carlos, besteedde hij aan Martita, op wie hij vanaf de dag dat ze geboren werd dol was en die hij flink verwende. Het meisje hing erg aan haar vader. In de weekenden waarin het koloniale huis altijd volstroomde met zijn voorname vrienden – rechters, grootgrondbezitters, politici, diplomaten – die het ouderwetse omber kwamen spelen, liet hij de kleine Marta tussen het bezoek rondtrippelen. Haar vader vond het leuk om te zien hoe ze met haar grote grijsgroene ogen naar zijn vrienden keek alsof ze hen hun geheimen wilde ontfutselen. Ze liet zich door iedereen aanhalen, maar was zelf, behalve bij haar vader, heel zuinig wanneer ze mensen een kus of een knuffel moest geven.
Vele jaren later zou Martita wanneer ze terugdacht aan die eerste jaren van haar leven, zich nauwelijks, als vuur dat even opflakkerde en dan weer uitdoofde, de grote politieke onrust meer herinneren die plotseling de gesprekken ging beheersen van de deftige heren die in de weekenden dat kaartspel kwamen spelen dat volkomen uit de tijd was. Vaag hoorde ze hen zo tegen 1944 erkennen dat generaal Jorge Ubico Castañeda, die aanzienlijke, met medailles en tressen behangen man, ineens zo impopulair was dat er protestbewegingen waren van militairen en burgers, en stakingen van studenten, om te proberen hem ten val te brengen. Hierin slaagden ze met de befaamde Oktoberrevolutie in dat jaar, waarna meteen een andere militaire junta aantrad met aan het hoofd generaal Federico Ponce Vaides, maar ook deze regering werd al snel omvergeworpen. Uiteindelijk kwamen er verkiezingen. De deftige omberheren waren als de dood dat de net uit zijn Argentijnse ballingschap teruggekeerde Juan José Arévalo zou winnen, omdat, zo zeiden ze, zijn ‘spirituele socialisme’ (wat zou dat inhouden?) een grote ramp zou betekenen voor Guatemala: de indianen zouden in opstand komen en fatsoenlijke mensen gaan vermoorden, de communisten zouden zich de grond van de hacendero’s toe-eigenen en de kinderen uit gegoede families naar Rusland sturen om daar verkocht te worden als slaven. Wanneer er zulke dingen werden gezegd, wachtte Martita altijd op de reactie van een van de vaste gasten van die omberweekenden waarin nu ook druk over politiek werd gekletst, doctor Efrén García Ardiles, een knappe man met lichte ogen en lang haar. Hij moest vaak lachen om die praatjes en noemde de andere gasten een stelletje paranoïde holbewoners omdat Arévalo volgens hem anticommunistischer was dan zij allemaal bij elkaar, en zijn ‘spirituele socialisme’ niets anders was dan een symbolische manier om te zeggen dat hij van Guatemala een modern en democratisch land wilde maken door het uit de armoede te halen en te bevrijden van de feodale achterlijkheid waarin het leefde. Martita herinnerde zich de discussies die dan losbarstten en waarin de deftige heren doctor García Ardiles voortdurend aanvielen door hem uit te maken voor rooie rakker, anarchist en communist. En wanneer ze haar vader vroeg waarom die man altijd met iedereen redetwistte, antwoordde hij: ‘Efrén is een goede arts en een geweldige vriend. Alleen jammer dat hij zo onbezonnen en links is!’ Martita werd nieuwsgierig en besloot doctor García Ardiles op een dag te vragen of hij haar wilde uitleggen wat dat links en communisme nu toch was.
Tegen die tijd zat ze al op de Belgisch-Guatemalteekse School (Congregatie van de Heilige Familie van Helmet) van Vlaamse zusters, waar alle gegoede meisjes van Guatemala naartoe gingen, en sleepte ze al prijzen in de wacht als beste leerlinge en haalde ze voortreffelijke cijfers voor haar toetsen. Het ging haar gemakkelijk af, ze had genoeg aan haar grote natuurlijke intelligentie en aan de wetenschap dat ze haar vader erg blij maakte met een uitmuntend rapport. Wat voelde doctor Borrero Lamas zich gelukkig de dag van de afsluitingsceremonie van de basisschool toen zijn dochter het podium op klom om haar diploma in ontvangst te nemen voor haar vlijt en onberispelijke gedrag! En wat een applaus kreeg het schattige meisje van de zusters en het publiek!
Had Martita een gelukkige jeugd? Deze vraag zou ze zich de jaren daarop dikwijls stellen en ze zou antwoorden van wel, als daaronder tenminste verstaan werd een rustig, regelmatig leven zonder schokkende gebeurtenissen, het leven van een door haar vader beschermd en verwend meisje, omringd door bedienden. Maar het maakte haar verdrietig dat ze nooit de liefde van een moeder had gehad.

[...]

 

© 2019 Mario Vargas Llosa
© 2020 Nederlandse vertaling Eugenie Schoolderman, Arie van der Wal en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum