Leesfragment: 1001 nacht

11 oktober 2020 , door Kader Abdolah
|

15 oktober verschijnt het nieuwe boek van Kader Abdolah: 1001 nacht. Een hervertelling. Wij publiceren voor.

Misschien is het wel de beroemdste vertelling ter wereld: de door zijn vrouw bedrogen koning Sjahriar slaapt elke avond met een nieuwe maagd en laat haar de volgende ochtend doden, totdat de slimme Sheherazade hem een verhaal vertelt dat zo spannend is dat hij wil weten hoe het verdergaat. Zo blijft zij hem verhalen vertellen, 1001 nachten lang. 1001 nacht speelt al vanaf zijn jeugd een belangrijke rol in het leven van Kader Abdolah. De vertellingen zijn verhalen van de betovering van het woord. Een betovering die Kader Abdolah, wiens boeken in meer dan twintig talen vertaald zijn, als geen ander kent.

Speciaal voor de lezers van de Lage Landen vertaalde en bewerkte hij 1001 nacht. Hij heeft het boek bovendien voorzien van uitgebreide inleidingen en commentaar, zodat het ook te lezen is als zijn eigen literaire poëtica. Kader Abdolah (Iran, 1954) is een van de succesvolste en meest geliefde schrijvers uit ons taalgebied. Met romans als Spijkerschrift, Het huis van de moskee, Papegaai vloog over de IJssel, Salam Europa! (longlist ECI Literatuurprijs 2017) en Het pad van de gele slippers veroverde hij honderdduizenden lezers. In 2008 publiceerde hij zijn hervertelling van de Koran, waarvan meer dan 100.000 exemplaren werden verkocht.

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit Farao aan de Vliet, Het pad van de gele slippersSalam Europa! en Papegaai vloog over de IJssel, en lichtte Nancy Forest-Flyer haar vertaling van The King toe. En we publiceerden voor uit Richard van Leeuwens bloemlezing uit zijn vertaling van De vertellingen van duizend-en-één-nacht, met illustraties van Floris Tilanus.

 

Uit: Kader Abdolah, 1001 nacht. Een hervertelling

Lezer!

Een paar jaar lang werkte ik elke dag twee uur aan de vertellingen van Duizend-en-een-nacht.
Dat majestueuze boek lag in mijn ouderlijk huis altijd op de schoorsteenmantel. Daar had ik het vaak gepakt om te lezen, maar het ging niet. Ik stopte er elke keer na een paar pagina’s mee.
Onlangs wilde ik het opnieuw proberen, maar het ging weer niet gemakkelijk; ik las het niet alleen, maar ik vertelde het opnieuw in mijn hoofd.
Nee, ik vertelde het niet, ik bewerkte het.
En dat stoorde me, waardoor ik de verhalen niet goed geconcentreerd kon lezen.

Op een dag realiseerde ik me dat ik in veel van mijn boeken, columns en lezingen gebruik heb gemaakt van delen van Duizend-en-een-nacht. Een zingend riviertje van die verhalen stroomde altijd door mijn werk. Ook heb ik veel van de verhalen als kinderverhalen aan mijn kinderen verteld.
Ik was me er niet bewust van, maar dat koninklijke boek is bepalend geweest voor mijn manier van denken. Toen ik eenmaal een bepaalde leeftijd bereikt had, en de nodige ervaringen had opgedaan, moest ik er eindelijk een keer goed voor gaan zitten om deze meesterlijke verhalen op mijn eigen manier weer te geven.

Duizend-en-een-nacht wordt voornamelijk gezien als een bundeling van oude oosterse verhalen, maar dat is het niet. Het boek is een krachtige rivier die over het leven gaat, over levenservaringen die nog altijd relevant zijn, over de kracht van het woord, over vrouwen, over macht, over de lotsbestemming en over de tijden die komen en gaan. Duizenden- een-nacht gaat over óns. Daarom wilde ik het aan u tonen.
Het resultaat moest een boek worden dat de lezer blijft lezen, waarbij hij van elke bladzij blijft genieten.
Heb geduld, lezer. Laat de djinns u dieper meevoeren in het doolhof van het boek.

Mijn werk past eigenlijk binnen mijn familietraditie. Wanneer de mannen van onze familie bejaard werden en de wandelstok oppakten, gingen ze in de bibliotheek van ons huis zitten en bewerkten ze een van de oude Perzische klassiekers voor hun nakomelingen.
Toch vroeg ik me wel af: waarom doe ik dit precies?
Het antwoord op die vraag is simpel: het is pijnlijk als je als schrijver doodgaat en Duizend-en-een-nacht niet grondig gelezen hebt.
Dat was het, maar tijdens het bewerken gebeurde er iets anders. Het boek trok me steeds dieper mee in zijn labyrint. Toen ik eraan begon, was het mijn intentie om van mijn uitgave een leesplezier te maken, maar opeens werd het méér dan dat. De kelder van Duizend-eneen- nacht stond vol oude kisten met geheimen over personages, over voorbije tijden en over het boek zelf. Duizend-en-een-nacht is niet zomaar een magische vertelling geworden; het is niet zo dat Sheherazade gewoon wat anekdotes vertelde en daarmee basta.
Nee, er zitten nobele vertellers achter de verhalen, die hun verbeeldingskracht hebben ingezet om mensen bij te staan om te worden wat ze nu zijn.
Als je het boek terloops leest zie je het misschien niet, maar als je er tijd aan besteedt gaat er opeens een oud gordijn open en zie je meer.
Wat ik achter dat oude gordijn zag, heb ik als een soort introducties aan de verhalen toegevoegd. Om meer inzicht in Duizend-en-een-nacht te bieden, en om u helemaal mee te nemen in de magische wereld van Sheherazade.

Moge Abdolah met dit werk zijn bijdrage geleverd hebben.

Salam,
Kader Abdolah

 

Uit: Kader Abdolah, 1001 nacht. Een hervertelling

1
Het verhaal van koning Sjahzaman en koning Sjahriar

Zo is het verhaal tot ons gekomen, maar alleen God weet wie de waarheid spreekt. Het was ergens in de tijd van een groot Perzisch rijk, waar de Sassaniden-dynastie over heerste.
Een oude koning had twee zonen, Sjahriar en Sjahzaman. En hij had al lang voor zijn dood het rijk onder zijn zonen verdeeld.
De broers, die ver van elkaar af leefden, hadden elkaar al twintig jaar niet meer gezien. Op een dag verlangde koning Sjahriar ernaar om zijn jongere broer te zien. Hij beval zijn vizier om naar Sjahzaman te reizen en hun ontmoeting te regelen.

De vizier reed dag en nacht te paard, tot hij uiteindelijk de stad Samarkand bereikte. Hij ontmoette koning Sjahzaman en vertelde hem over de wens van zijn oudere broer. De vizier sprak over de tijd die snel voorbijging, de ouderdom die snel naderde, en over de noodzaak van de ontmoeting tussen beide koningen: ‘Uw broer heeft mij gestuurd om u te verzoeken mee te gaan, zodat jullie wat tijd samen kunnen doorbrengen.’
Sjahzaman miste zijn broer ook, en ging op het verzoek van de vizier in.
Zodoende nam koning Sjahzaman afscheid van zijn mooie jonge koningin en ging hij samen met de vizier op pad, omgeven door een stoet bewakers en dienaren en met een karavaan van koetsen, om zijn broer na lange tijd weer te zien.

’s Avonds kampeerde Sjahzaman met zijn stoet bij een legerbasis, om de volgende ochtend vroeg weer te vertrekken. Daar herinnerde Sjahzaman zich dat hij de oude ring vergeten was, een juweel dat hij als geschenk voor zijn broer wilde meenemen.
Hij ging direct terug om hem op te halen.
Eenmaal thuis zag Sjahzaman dat er een kaars in de slaapkamer brandde. Vanachter de deur hoorde hij dat zijn vrouw kreten van genot sloeg. Hij ging de slaapkamer binnen en zag dat zijn jonge koningin onder een stalknecht lag, die druk met haar bezig was.
‘Vrouwen zijn nooit te vertrouwen,’ zei Sjahzaman tegen zichzelf. Blind van woede trok hij zijn zwaard en doodde ze allebei.

Gedompeld in verdriet keerde koning Sjahzaman terug naar de legerbasis en zette zijn reis voort. Na een lange, uitputtende tocht bereikten ze het land van koning Sjahriar, die zijn broer bij de poort van de stad verwelkomde.
De twee koningen omarmden elkaar. Sjahriar begeleidde zijn broer naar zijn paleis, waar de muzikanten luid speelden en danseressen dansten om hem te onthalen. Sjahriar had een groot feest georganiseerd en belangrijke mensen uitgenodigd om de komst van zijn broer groots te vieren.

Maar hij merkte dat Sjahzaman verdrietig was en dat hij geen plezier aan het feest beleefde.
‘Vertel me, broer, wat is er aan de hand?’ vroeg Sjahriar.
Sjahzaman kon niet aan zijn broer vertellen wat zijn mooie jonge vrouw hem aangedaan had, en hoe hij haar gestraft had. Hij zweeg en trok zich terneergeslagen terug op zijn kamer.
De volgende dag besloot Sjahriar om zijn broer mee uit jagen te nemen om hem op te vrolijken, maar Sjahzaman zei dat hij niet in de stemming was en dat hij liever in het paleis wilde blijven. Koning Sjahriar ging dus alleen naar het jachtterrein en Sjahzaman bleef met zijn verdriet in bed liggen.

Lang nadat Sjahriar weg was, stapte Sjahzaman uit bed om iets te eten. Zijn blik viel door het raam op de vrouw van zijn broer op de binnenplaats. Ze liep met zo’n twintig van haar mooie jonge dienstmeisjes tussen de bomen door. Ze gingen naar de vijver en deden allemaal hun kleren uit. De koningin, de vrouw van zijn broer, klapte naakt in haar handen en riep: ‘Masud, kom! Ik wacht op je.’
Een sterke slaaf kwam tussen de bomen tevoorschijn. De koningin spreidde haar armen, omhelsde Masud en kuste zijn naakte, sterke lichaam. Masud tilde haar op, kuste haar borsten, beet in haar nek, legde haar op haar rug in het gras en nam haar als een beest terwijl ze lachte van plezier.
Ondertussen kwamen er nog zo’n twintig andere slaven en ieder van hen koos een van de naakte dienstmeisjes uit, legde haar in het gras en hield zich druk met haar bezig.
Door hun gelach en hun kreten van plezier stond Sjahzaman verbijsterd bij het raam en zei tegen zichzelf: ‘Mijn ellende is niets vergeleken met de ellende van mijn broer. Een nachtegaal zingt, een slang bijt, een bij geeft honing en een vrouw bedriegt. Het zit allemaal in hun aard.’
Door deze gedachte, en vooral doordat hij de vrouw van zijn broer in een soortgelijke situatie zag als zijn eigen vrouw, werd hij juist vrolijk. Hij schoof zijn verdriet aan de kant, at en dronk en maakte in zijn eentje een lange wandeling door het bos. Later in de middag kwam hij met zelfgeplukte verse bloemen terug naar het paleis.

Toen Sjahriar van de jacht terugkwam en hij zijn broer vrolijk aantrof, werd hij ook opgetogen en zei: ‘Broer, de kleur is weer terug in je gezicht. Vertel me, wat is er gebeurd dat je gisteren zo verdrietig was en nu zo blij?’
‘Ik zal je vertellen waarom ik verdrietig was, maar ik zal je niet vertellen waardoor ik opeens vrolijk ben geworden,’ zei hij.
Sjahzaman vertelde zijn verdrietige verhaal aan zijn oudere broer. ‘Verschrikkelijk, er komt geen einde aan de lust van vrouwen. Ellendig! Hoe is het mogelijk dat een koningin zich aan een stalknecht geeft? Als het mij overkomen was, had ik hetzelfde gedaan als jij. Broer, ik bewonder je dat je toch zo sterk bent om dit verraad te dragen. Ik zou zelf nooit van zo’n verdriet kunnen herstellen. Maar vertel me alsjeblieft, ik wil het echt weten, hoe het komt dat je je opeens zo goed voelt.’
‘Broer, vraag het me niet,’ zei Sjahzaman, ‘ik kan het je niet vertellen. Ik zou het niet over mijn lippen kunnen krijgen.’
‘Bij God en bij het graf van onze koningsvader, vertel het me, vooral nu je zo hardnekkig wilt zwijgen,’ zei Sjahriar.
‘Broer, ik smeek je, verlos me van deze plicht. Laat me je beschermen tegen een groot verdriet,’ zei Sjahzaman.
‘Juist nu is het je plicht om het me te vertellen. Ik wacht,’ zei Sjahriar.
Sjahzaman had geen keuze meer, hij moest de waarheid zeggen. Hij vertelde zijn broer hoe hij de slaven in de weer had gezien met zijn vrouw en haar dienstmeisjes.
Sjahriar schrok en zei: ‘Dat kan niet. Ik vertrouw mijn koningin volledig. Ze is mijn geliefde, ik hou van haar. Zij houdt van mij. Ik heb zo veel vertrouwen in haar dat ik dit niet kan geloven, zelfs als ik het met mijn eigen ogen zou zien.’

De volgende dag deden de broers alsof ze naar het koninklijke jachtterrein gingen, maar ze verstopten zich op de slaapkamer van Sjahriar om te kijken wat er straks zou gebeuren in het paleis.
Het duurde niet lang voordat de geliefde vrouw van Sjahriar met haar twintig dienstmeisjes bij de vijver verscheen. Ze deden allemaal hun kleren uit, de koningin klapte weer in haar handen en riep: ‘Masud, kom! Ik wacht op je.’
De sterke Masud kwam opnieuw vanachter de bomen tevoorschijn. Hij tilde de naakte koningin van de grond, kuste haar weer in haar hals, zoog op haar borsten, beet zacht in haar schouders, legde haar in het gras en nam haar terwijl ze kreten uitsloeg van genot. Dat allemaal terwijl de dienstmeisjes in het gras lagen en de jonge mannen in hun armen namen.
Verbijsterd wendde Sjahriar zich tot zijn broer en zei: ‘We zijn machteloze koningen. Als we niet eens weten wat er in ons eigen paleis speelt, hoe kunnen we dan over een heel rijk regeren? Laten we onze kronen afzetten, alles achterlaten en weggaan.’
Zo ging het, ze lieten alles achter en vertrokken te voet als twee gewone reizigers.

 

© 2020 Kader Abdolah

pro-mbooks1 : athenaeum