Leesfragment: Zonder liefde

14 september 2019 , door Stefan Brijs
|

17 september verschijnt de nieuwe roman van Stefan Brijs: Zonder liefde. Wij publiceren voor.

Zonder liefde van Stefan Brijs is een prikkelende, spannende, soms geestige, vaak schrijnende roman over vriendschap, liefde, lust en bedrog, waarin iedereen er op zijn of haar manier het beste van probeert te maken – of misschien wel net niet. Paul en Ava, allebei eind twintig, ontmoeten elkaar op een precair moment in hun leven. Paul is nog van slag door zijn onverwachte scheiding, Ava heeft in haar voortdurende verlangen naar passie – voor de zoveelste keer en nu voorgoed haar vriend verlaten. Ze vinden steun bij elkaar, een noodalliantie die uitgroeit tot een hechte vriendschap, waarbij ze elkaar helpen in hun wanhopige zoektocht naar wat liefde zou moeten zijn. Paul volgt de weg van contactadvertenties, Ava laat zich leiden door haar gevoelens. Uiteindelijk komen ze tot dezelfde conclusie: liefde is niet maakbaar. Maar wat met vriendschap?

Stefan Brijs' werk werd meermaals bekroond en is wereldwijd vertaald.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Post voor mevrouw Bromley.

 

Ik zag haar voor het eerst op een woensdag in september of oktober. In de provincieplaats waar ik in die tijd woonde draaide eens per week een cinefiele film, die door een kenner werd ingeleid. De avond van de betere film, zo heette de reeks, het woord ‘cinefiele’ zou potentiële kijkers hebben afgeschrikt, ook mij. Niettemin kwam het me voor dat er in het zaaltje enkel cinefielen zaten. Ik zag bijna alleen mannen van middelbare leeftijd, die uit elkaar zaten, met telkens een of twee lege stoelen tussen hen in. Sommigen hadden hun jas nog aan, alsof ze elk moment wilden kunnen vertrekken als de film hun tegenstond. De inleider, een forse, vlezige man met een volle baard en een donkere bril, was al begonnen – op zoek naar een toilet, want er was vast geen pauze, was ik verdwaald in de catacomben van het gebouw – en om niemand te doen opstaan nam ik plaats op de dichtstbijzijnde vrije stoel aan het gangpad. Zo kwam ik naast haar terecht. Ik klapte de zitting neer en nam plaats zonder mijn jas uit te trekken. Zij haalde haar arm van de armleuning en vouwde haar handen samen op haar schoot.
Tijdens de inleiding, die een minuut of twintig duurde, probeerde ik zo onopvallend mogelijk een eerste beeld van haar te krijgen. Haar gezicht had een scherp afgetekend profiel, haar donkerblonde, licht golvende haar kwam tot halverwege haar nek en over haar oren, haar polsen waren dun, haar vingers lang en slank. Ze droeg een roomkleurige blouse en een donkerbruine pantalon. Haar aandacht was volledig gericht op de inleider, wiens voorkomen me deed denken aan Bud Spencer, de acteur die aan de zijde van Terence Hill in spaghettiwesterns altijd de wat lompe, zwaarlijvige bruut speelt. Het waren ook de eerste woorden die ik tegen haar zei en ik zou ze allang vergeten zijn als ik daarmee niet zo’n flater had geslagen.
‘Hij lijkt op Bud Spencer,’ zei ik toen de inleider klaar was en hij een teken aan de regie gaf dat het zaallicht gedoofd kon worden.
‘Hij is mijn vader,’ zei zij kortaf. Ze zette een bril op en de film begon.
Ik heb veel films met haar gezien, in datzelfde zaaltje, in de bioscoop, thuis op video en op televisie, we hadden dezelfde smaak. Aan het eind van de film bleef ze altijd zitten tot de hele aftiteling voorbij was. Soms kwam zij met een suggestie, soms ik, een enkele keer gingen we naar een toneelstuk of een dansvoorstelling.
Het staat me niet meer bij welke film we die eerste keer zagen. Misschien zou ik hem onthouden hebben als ik toen had beseft dat daar onze gezamenlijke toekomst begon. Die avond kwam ik echter alleen haar naam te weten. Aan het eind van de film nodigde haar vader wie dat wou uit om in een café wat na te praten. Ik ben meegegaan omdat ik nog niet naar huis wilde, waar behalve mijn hond niemand op me wachtte. Ons groepje telde vijf of zes man, zij zat schuin tegenover mij en nam net als ik weinig deel aan het gesprek, haar vader en nog een andere man van in de vijftig voerden het hoogste woord. Ze leek er met haar gedachten niet helemaal bij. Haar blik doolde geregeld door het café zonder op iets of iemand te blijven rusten. Ze zag er moe uit, bleek, mager – niettemin was ze aantrekkelijk. Ze had een smal gezicht, grote naar grijs neigende, lichtblauwe ogen, geprononceerde jukbeenderen, een vrij brede mond maar dunne lippen, ze had iets verfijnds over zich, iets onalledaags elegants, ze viel op zonder dat ze het wou, in niets leek ze op haar vader. Ik schatte haar van mijn leeftijd, misschien iets ouder – wat klopte, ik was zevenentwintig, zij was enkele weken eerder negenentwintig geworden.
Op een bepaald moment viel haar naam: Eva. De eerste vrouw op aarde, die van de verboden vrucht at en zo de mens uit het paradijs verdreef. Maar ik vergiste me. Het was Ava. Naar de actrice Ava Gardner. Een idee van haar vader. Ze is er nooit blij mee geweest.
‘Ava. Met een hoofdletter A.’ De vele keren in haar leven dat ze dat heeft moeten zeggen. Ook tegen mij.
‘Een palindroom,’ zei ik.
Dat was een week later. Ik was opnieuw naar de avond van de betere film geweest. Hoopte ik haar terug te zien? Ik herinner me in ieder geval de film nog: De man die zijn haar kort liet knippen, naar de roman van Johan Daisne, een boek dat ik elk schooljaar met mijn leerlingen besprak.
Zij was er. Ze kwam kort na mij het zaaltje binnen en hoewel er meerdere plaatsen vrij waren kwam ze naast me zitten. Of ik het boek gelezen had, vroeg ze vrijwel meteen nadat ze zich had geïnstalleerd.
Zo is het begonnen.

We hebben uitvoerig gepraat die avond. Allebei hadden we eerst deelgenomen aan de nabespreking in hetzelfde café als de vorige keer. Haar vader wilde het vooral over de tech nische aspecten van de film hebben – de camerastandpunten, de belichting, de montage –, zij stuurde het gesprek in de richting van de psychologische ontwikkeling van de hoofdpersonages. Weldra negeerden de andere filmfanaten om de tafel de vader en richtten al hun aandacht op de dochter, als magneten die opeens van pool veranderden.
Wij bleven als laatsten achter nadat haar vader als eerste was vertrokken en de anderen hem kort na elkaar waren gevolgd toen duidelijk werd dat Ava zich vooral tot mij wendde omdat ik een film ook op de geloofwaardigheid van de karakters en de dialogen beoordeelde en niet alleen op de naam van de regisseur of de truken van de cameraman.
Aanvankelijk hadden we het over onze favoriete films en boeken, daarna wisselden we wat algemeenheden uit, als bij het aflezen van een curriculum vitae – ze was bedrijfsarts bij de Belgische Spoorwegen in Brussel –, en ten slotte vernam ik dat ze uit een relatie van vijf jaar kwam. Ieder was zijn eigen weg gegaan. Zonder verwijten. Wel teleurstelling omdat het niet gelukt was. De verloren tijd. De verspilde energie. Aan een andere relatie wilde ze voorlopig niet denken. Dat zei ze terloops zonder dat ik ernaar had gevraagd. Een mededeling die ook een onuitgesproken waarschuwing inhield. Dat ik me maar niets in mijn hoofd moest halen.
Dat deed ik ook niet. Ik was blij met haar gezelschap, met de aandacht die ik van haar kreeg, en stiekem genoot ik van de blikken van andere jongemannen in het café, die graag hadden gewild dat zij op mijn plek zaten en zich vermoedelijk afvroegen wat een vrouw als zij in mijn gezelschap deed. Blikken die zij niet scheen op te merken of waarvoor ze op dat moment ongevoelig was.
Sinds ze bij haar vriend weg was woonde ze weer bij haar moeder in de provincie, haar spullen stonden in haar vaders garage opgeslagen. Haar ouders waren uit elkaar gegaan toen ze vijftien was, ze waren leraar op dezelfde school, hij gaf Engels en Nederlands, zij wiskunde, een alfaman en een bètavrouw, ze hadden volstrekt tegenovergestelde meningen gehad over het opvoeden van hun twee dochters.
Ava zelf was voor arts gaan studeren om geen leraar te hoeven worden, haar vier jaar jongere zus had er wel voor gekozen.
Dat ikzelf leraar was nam ze me niet kwalijk, zei ze lachend. En ze vroeg of ik ook altijd alles beter wist.
Dat beaamde ik. Maar niet in de liefde, gaf ik vervolgens ootmoedig toe. En ik vertelde haar dat mijn vrouw Christine er twee maanden eerder vandoor was gegaan met een andere man, met wie ze al ruim een halfjaar een relatie had zonder dat ik ook maar iets in de gaten had gehad.
Het verbaasde me dat ik Ava dat meteen toevertrouwde, want ik schaamde me er toen nog steeds voor. Tegenover anderen had ik altijd min of meer hetzelfde leugenachtige verhaal opgehangen – relatie op een dood spoor, als vrienden uit elkaar, et cetera – maar tegenover haar voelde ik niet de minste behoefte om de schijn op te houden. Misschien omdat ik geen enkel ogenblik bijbedoelingen had. Zij was, hoewel aantrekkelijk, niet mijn type. Daarvoor was ze te tenger en te bleek. En als ik wel op haar was gevallen, dan had ik me vermoedelijk van tevoren al neergelegd bij het idee dat zij in een hogere, voor mij onbereikbare klasse speelde, charmant, intelligent en zelfverzekerd als ze was. Alleen in dat laatste bleek ik me te hebben vergist.
Ons gesprek eindigde plotseling toen ze merkte dat het bijna halftwaalf was. Ikzelf had geen haast om naar huis te gaan, maar zij moest er de volgende dag vroeg uit om op tijd op haar werk in Brussel te komen en ze streefde er steeds naar voor middernacht in bed te liggen.

 

 

© 2019 Stefan Brijs

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum