Leesfragment: Welkom Today!

| | |

17 mei verschijnt Welkom Today! van Ad van Denderen, Margalith Kleijwegt en Lebohang Tlali! Lees bij ons alvast een fragment!

‘Uw boek over Welkom, het goudmijnstadje waar ik opgroeide, veranderde mijn leven,’ schreef fotograaf Lebohang Tlali in een mail aan Ad van Denderen. Samen met schrijver Margalith Kleijwegt legde Ad van Denderen in 1991 het dagelijks leven onder de apartheid vast in het boek Welkom in Suid-Afrika. Tlali, wonend in township Thabong, zag zijn eigen geschiedenis voor het eerst gedocumenteerd. Met z’n drieën reisden ze in het voorjaar van 2017 naar Welkom om opnieuw verslag te doen, nu met Tlali als collega. Hoe ging het met de familie Moasimana wier zoon Frances destijds omkwam door politiegeweld? Was dokter Kahn nog steeds zo betrokken bij al zijn patiënten? En hoe keken hun kinderen en kleinkinderen naar hun toekomst in het nieuwe Zuid-Afrika? De wilskracht en het optimisme van de jonge generatie was aanstekelijk.

 

Hier hoor ik

Joanne Kahn was een paar weken oud toen ik haar voor het eerst zag: een schattige baby met grote nieuwsgierige ogen die nooit huilde en dus nauwelijks aandacht opeiste. Alsof ze voelde dat haar ouders hun tijd voor belangrijker zaken nodig hadden en ze het daarom expres niet op een krijsen zette. Zo jong als ze was werd ze al meegenomen naar grote ANC-bijeenkomsten in het plaatselijke voetbalstadion. Vol vertrouwen lag ze urenlang in de armen van haar moeder terwijl de menigte om haar heen joelde en hoste in de felle Zuid-Afrikaanse zon.
Het was 1991, Nelson Mandela kwam net uit de gevangenis en zijn vrijlating gaf een gevoel van euforie. Rhett en Janet Kahn waren blij dat hun inspanningen en opofferingen niet voor niets waren geweest. Ze hoorden bij de weinige blanken die zich in Welkom tegen de apartheid hadden gekeerd en ze waren opgelucht dat de verhoudingen eindelijk zouden worden genormaliseerd. Maar de meeste witte inwoners van Welkom waren niet gerust op de toekomst nu de zwarten het na jaren van onderdrukking voor het zeggen zouden krijgen. Wat werd hun positie? Zouden de zwarten wraak gaan nemen?
In Welkom hoopten blanken lange tijd een zwarte machtsovername desnoods met geweld te voorkomen. In de straten patrouilleerde de gewapende ordedienst Blanke Veiligheid en de extreemrechtse Afrikaner Weerstandsbeweging was niet alleen actief maar ook machtig in Welkom. Hun leider Eugène Terre’Blanche schuimde geregeld de straten af, het liefst te paard. Zou hij ervoor kunnen zorgen dat de blanke Zuid-Afrikaner de macht hield? De conservatieven gingen ervan uit dat als het Terre’Blanche niet zou lukken, God ze wel te hulp zou schieten; het was tenslotte Zijn wil dat Zuid-Afrika blank zou blijven. Maar tot hun verbijstering liet zelfs de Almachtige het afweten.

Joanne, achtentwintig, groeide op als jongste van drie kinderen; ze had een oudere zus, Dagmar, en een oudere broer, George. Het ontbrak de kinderen Kahn aan niets. ‘Mijn opvoeding was prettig en relaxed,’ zegt ze er zelf over. Ze was het enige meisje in de buurt dat regelmatig met een zwart vriendje of vriendinnetje speelde. Daar werd, ook begin jaren negentig, raar tegenaan gekeken, maar Joanne noch haar ouders trokken zich daar iets van aan.
Joanne kent het verhaal dat ze als kleine mascotte aanwezig was bij grote demonstraties in het voetbalstadion, waar de geest van de grote Nelson Mandela rondzweefde en waar uitbundig gedanst en gezongen werd. Als dochter van die uitgesproken ‘Rode Rhett’, die nergens bang voor was en die geen blad voor de mond nam, besefte Joanne als jong meisje al dat ze geen doorsnee vader had, ook al lag het niet in de lijn der verwachting dat Rhett Kahn een politiek activist zou worden. Hij kwam namelijk uit een conservatief gezin dat de apartheid als een gegeven beschouwde. Janets ouders waren liberaler. Op de universiteit in Johannesburg stond de ambitieuze en eigenwijze medisch student Kahn nog bekend als een nationalist, boze tongen beweerden zelfs dat hij linkse studenten zou bespioneren en verlinken. Zelf ontkent hij dat laatste met klem.

Joannes ouders ontmoetten elkaar in 1979 op de universiteit. Na hun huwelijk kwamen ze in 1982 min of meer toevallig in Virginia terecht, een plaatsje vlak bij Welkom, waar Kahn als dokter bij een van de goudmijnen ging werken. Rhett en Janet kregen van de mijn een ruim vrijstaand huis met een grote tuin eromheen, een oase van rust waar ze, inmiddels flink beveiligd, nog steeds wonen. De kinderen konden vroeger onbezorgd buiten spelen en Joanne herinnert zich met weemoed de gesprekken die ze met de grote boom in de tuin voerde op momenten dat ze steun nodig had. Als klein meisje werd ze namelijk wel eens gepest, iets waar ze zich maar moeilijk tegen kon wapenen. De boom gaf altijd troost. Ondanks alle spanningen die toen in de buitenwereld speelden, leidden Joanne en haar broer en zus een onbezorgd leven.
Tot haar vader in conflict raakte met zijn bazen. Hij vond dat zijn patiënten, veelal zwarte mijnwerkers, onrecht werd aangedaan. Mannen die lang onder de grond werkten liepen vaak silicose op, een longziekte waardoor ze nauwelijks nog lucht kregen en die uiteindelijk tot verstikking kon leiden. De bazen van de mijn waren nietsontziend en stuurden de zieke mannen zonder een cent compensatie de laan uit. Joannes vader probeerde voor ze op te komen, maar vergeefs. Door de harde opstelling van de eigenaren van de mijn werd zijn werk een steeds zwaardere belasting en na een tijdje knapte er iets in Kahn.
Ondertussen werd duidelijk dat Welkom nog lang niet klaar was voor het nieuwe Zuid-Afrika. De opgekropte haat van de zwarte bevolking en de verkrampte angst van de witte bewoners leidden begin jaren negentig tot gewelddadige botsingen. Joannes vader probeerde te bemiddelen, maar na verloop van tijd werd hij door beide kampen gewantrouwd. De zwarten snapten niet dat Kahn geen ANC-lid was geworden en trokken om die reden zijn integriteit in twijfel. Rechts had het ook op hem gemunt: ze waren woedend toen Kahn een zwarte boycot van blanke winkels ondersteunde en begonnen hem te bedreigen. Joanne herinnert zich het moment dat hun gezin letterlijk een doelwit werd: ‘Op een dag heerste er thuis een paniekerige sfeer. Mijn broer en zus en ik moesten binnen blijven, we mochten zelfs de tuin niet in. Ik was heel nieuwsgierig en wilde weten wat er aan de hand was, maar niemand vertelde ons iets. Later bleek dat een van onze katten was vermoord, zijn hoofd was afgehakt en zijn bebloede lichaam en kop waren onze keuken in gesmeten. Dat deed veel verdriet. In die verhitte periode werd ook een keer op ons huis geschoten, de kogel belandde in onze televisiekamer. Deze waarschuwingen kwamen van extreemrechts, ze eisten dat mijn vader zou ophouden met zijn steun aan de zwarten. Ging hij daarmee door, dan zouden ze ook mij vermoorden.’
Als haar vader al bang was, liet hij het niet merken, herinnert Joanne zich. ‘Hij maskeerde zijn angst door boos te worden.’ Op zijn werk werd het steeds minder gewaardeerd dat hij het voor de mijnwerkers opnam en hij besefte dat een loopbaan binnen het ziekenhuis er voor hem niet meer in zou zitten. ‘Kan me niet schelen,’ relativeerde hij destijds schouderophalend tegen zijn kinderen: ‘We hebben het goed genoeg.’
Ook al besefte Joanne als jong meisje dat de strijd die haar ouders voerden belangrijk voor ze was en dat ze niet moest zeuren, toch had ze er vaak de pest over in. Die hele strijd kon haar gestolen worden. Ze miste de aandacht van haar ouders, die vaak pas laat in de avond thuiskwamen en dan nog met hun gedachten elders waren. Natuurlijk, ze had Elsa, de lieve zwarte nanny, die vader en moeder tegelijk probeerde te zijn, maar haar toewijding was niet voldoende.

In 1992 bood de mijn Kahn een gunstige vertrekregeling aan. Hij aarzelde geen moment en begon zijn eigen huisartsenpraktijk, eerst in het nabijgelegen Virginia en later in Welkom. Zijn vrouw Janet maakte de afspraken, schreef de rekeningen, deed de telefoontjes. Al die dingen doet ze trouwens nog steeds, ze is zijn steun en toeverlaat. Joanne reed iedere dag met haar ouders mee naar Welkom en op weg naar de praktijk brachten ze haar naar de basisschool. Haar ophalen ging lastiger, want ze gingen zo op in hun werk dat ze haar soms domweg vergaten. Joanne kan er nog steeds niet om lachen. Ouders van klasgenoten zetten haar dan bij de praktijk af. ‘Daar moest ik uren rondhangen en wachten tot zij eens een keertje klaar met hun werk waren. Ik had een hekel aan die plek.’
Na de basisschool ging Joanne naar Welkom High School, daar hadden haar zus en broer ook op gezeten. ‘Toen ik in de eerste zat waren er nauwelijks witte leerlingen en tegen de tijd dat ik eindexamen deed, was ik de enige blanke. Ik vond het niet erg, al voelde ik me soms buitengesloten, vooral als klasgenoten overgingen in Sesotho, hun eigen taal, die ik jammer genoeg niet sprak. Ik riep dan: “Hé jongens, ik ben er ook nog, kunnen jullie alsjeblieft Engels praten?” maar langer dan een paar minuten hielden ze dat niet vol. Ik begreep het wel, maar door niet mee te kunnen praten, raakte ik geïsoleerd en dat maakte me eenzaam.’
Soms nam ze het haar ouders kwalijk dat ze haar niet naar een particuliere, gemengde school hadden gestuurd, waar ze niet de enige witte scholier was geweest en waarschijnlijk meer aansluiting had gevonden. Maar haar vader had de beslissing om haar naar Welkom High te sturen heel bewust genomen, en dat Joanne zich er misschien minder thuis zou voelen had hij zich waarschijnlijk niet gerealiseerd. Joanne weigert te klagen: ‘Toch kijk ik positief terug op mijn tijd op Welkom High. Ik zat in de redactie van de schoolkrant, ik was actief in de debatclub en de leraren waren uitgesproken goed, ik vraag me af of dat nog steeds zo is.’
Geschiedenis werd alleen in de eerste klassen gegeven, niet de historie van Zuid-Afrika, maar uitsluitend die van het ANC, terwijl de leerlingen eigenlijk helemaal niet in politiek geïnteresseerd waren. ‘Op school spraken we onderling wel over Aids en over de presidenten Mbeki en Zuma, die beweerden dat je als remedie lang moest douchen; daar moesten we erg om lachen. Of dat je een Afrikaanse aardappel moest eten of seks met een maagd moest hebben. We gruwelden van die bizarre theorieën.’
Aan het eind van haar middelbare school merkte Joanne dat haar huidskleur in haar nadeel begon te werken, bijvoorbeeld toen ze mee wilde doen aan een goed aangeschreven examentraining. Tot haar verbazing kregen zwarte medeleerlingen voorrang en viel zij buiten de boot. ‘Ik vond dat heel ellendig.’ Haar vader was geschokt; Kahn had er maar één woord voor: racisme. Haar broer George, die graag arts wilde worden, had een vergelijkbare ervaring. Hij kwam de medische faculteit niet in omdat zwarte studenten voor gingen. George nam zijn verlies en ging rechten studeren. Misschien dat Rhett Kahn deze drastische koerswijziging op rationeel niveau wel begreep, maar, zo weet Joanne, na de jarenlange strijd die hij en Janet hadden geleverd, deed het hem veel pijn om te moeten constateren dat zijn kinderen de dupe leken te worden van het nieuwe regime.
Joanne werd zich er ook steeds meer van bewust dat haar toekomst in dit nieuwe tijdperk wel eens moeilijk zou kunnen worden. Ze haalde hoge cijfers bij haar eindexamen, maar was dat genoeg om de universiteit van haar keuze binnen te komen? Misschien, dacht ze, hielp het dat ze een vrouw was. Haar eerste keuze lukte niet, het werd de Rhodes Universiteit in Grahamstown aan de Oost-Kaap. Ze wilde al van jongs af aan rechten studeren en advocaat worden, of officier van justitie. Een zinvoller tijdsbesteding kon ze niet bedenken. In Grahamstown bleken de studenten zeer politiek geïnteresseerd te zijn, een verschil van dag en nacht met de lauwe belangstelling ervoor op haar school in Welkom. Leeftijd speelde een grote rol bij hun plotselinge engagement. De studenten waren geen pubers meer, maar volwassen, hun wereld werd groter en dus ook hun belangstelling voor wat er politiek speelde. Veel van haar zwarte medestudenten zagen Nelson Mandela niet als held. Integendeel: voor een deel van deze jonge zwarte generatie was Nelson Mandela eerder een verrader. Dankzij hem en zijn Waarheidscommissie waren de daders van de apartheid veel te makkelijk weggekomen, vonden ze. De verzoenende toon die Mandela had aangeslagen, het ontbreken van enige vorm van vergelding, ook al was dat om verder bloedvergieten te voorkomen, maakten de studenten woest. Joanne probeerde met haar medestudenten in gesprek te gaan, maar toen ze merkte hoe snel deze discussies uit de hand konden lopen, kroop de normaal zo uitgesproken Joanne liever in haar schulp.

Na meer dan dertig jaar strijd geven haar vader en moeder nog steeds niet op. Iedere dag rijden ze naar de praktijk, waar de wachtkamer langzaam volstroomt met patiënten. Veel van hen lijden aan silicose. Via rechtszaken tegen de mijn probeert de onvermoeibare Kahn compensatie voor ze te regelen. Soms lijkt hij wat gedesillusioneerd, al blijft hij een meester in de relativering. Zelfs als hij het verhaal vertelt over die keer dat hij in zijn praktijk werd overvallen, doet hij dat met weinig emotie. Op een middag hoorde hij iemand binnenkomen en zijn vrouw Janet was er niet. De dader liep zijn spreekkamer binnen, stak op hem in en bond hem vast aan de onderzoekstafel. De man zei niets, nam de laptops mee en verdween. Kahn kon zich godzijdank losmaken en zijn vrouw waarschuwen, want zijn telefoon had hij nog. Hij haalt zijn schouders op als hij dit vertelt, alsof hij wil zeggen dat zoiets nu eenmaal bij het alledaagse leven in Zuid-Afrika hoort.
Joanne denkt dat deze traumatische gebeurtenis haar vader meer heeft aangegrepen dan hij wil erkennen. Ze herinnert zich dat hij na het voorval meer in zichzelf keerde en zelfs gedeprimeerd raakte. ‘Hoe had hem dit kunnen overkomen?’, vroeg hij zich af. Hij was er, misschien naïef, van uitgegaan dat de zwarte gemeenschap waarvoor hij zoveel deed hem wel zou beschermen. Hij hield zichzelf daarom voor dat de overvaller iemand van heel ver moest zijn, vertelt Joanne. ‘In die tijd draaide ik vaak het liedje Lonely Boy van The Black Keys en toen ik dat een jaar later weer eens draaide, vroeg mijn vader me of ik die muziek uit wilde zetten. Het liedje bracht herinneringen uit die nare periode terug.’
In zijn spaarzame vrije tijd trekt Rhett Kahn zich steeds vaker terug, merkt Joanne. ‘Soms vraagt hij zich af waarom hij niet voor het grote geld is gegaan, maar altijd zo dienstbaar is gebleven aan gewone patiënten, van wie een deel hem ook niet eens kon betalen. Die verzuchtingen zijn maar gedeeltelijk serieus, want haar vader weet ook dat hij niet anders had gekund,’ zegt Joanne.
Na zijn werk leest hij eindeloos veel vakliteratuur en verzorgt met Joanne de zeven honden, die op alle banken in het grote huis mogen liggen. De honden betekenen alles voor zowel haar als hem, ze beschouwen ze als waardevol en betrouwbaar; kostbaar bezit, misschien zelfs kostbaarder dan veel mensen in hun omgeving.

© 2019 Ad van Denderen, Margalith Kleijwegt, Lebohang Tlali

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum