Leesfragment: Uit het Zuiden

11 september 2019 , door Carine Crutzen
| |

17 september verschijnt Uit het Zuiden, de debuutroman van Carine Crutzen. Lees bij ons alvast een fragment!

Wanneer Carine in haar geboortestad de laatste scène uit De Kersentuin van Tsjechov speelt, waarin broer en zus noodgedwongen afscheid nemen van hun ouderlijk huis, denkt ze aan haar net overleden moeder. Haar vader is al eerder gestorven. ‘Het is daar dat ik ten diepste besef dat ik geen ouders meer heb, geen kind van iemand meer ben, alleen gelaten met herinneringen die ik niet meer kan delen.’

 

I

Hand in hand sta ik met mijn toneelbroer op de rand van het podium. We spelen de laatste scène uit De Kersentuin van Tsjechov, waarin broer en zus noodgedwongen afscheid nemen van hun dierbare ouderlijk huis.
‘In deze kamer zat mama zo graag’, zeg ik, terwijl ik naar de tuin kijk. In werkelijkheid kijk ik naar de zaal waar ik met mijn moeder vele toneelavonden heb gezeten. Mijn collega knijpt ter ondersteuning even in mijn hand, hij voelt dat dit moment me aangrijpt. Mijn moeder is net overleden en we spelen in mijn geboortestad, die toevalligerwijs ook zijn geboortestad is, hij woonde als kind in dezelfde buurt. Fictie en werkelijkheid vallen samen, Ljoebovs pijn is mijn pijn.
Het is daar dat ik ten diepste besef dat ik geen ouders meer heb, geen kind van iemand meer ben, alleen gelaten met herinneringen die ik niet meer kan delen.

Na afloop van de toneeltournee ga ik twee weken wonen in het appartement waar mijn ouders vijf jaar samenleefden, mama daarna nog zeven jaar alleen. Het huis moet leeg, ik moet hun spullen uitzoeken en opruimen.
Het is vreemd om zonder haar op die plek te zijn, in haar bed te slapen, haar geur te ruiken bij het openen van haar kledingkast, maar tegelijkertijd is het vertrouwd. Ze kijkt over mijn schouder mee. Het laatste jaar van haar leven vroeg ze me vaak wat ik met haar spullen ging doen als zij er niet meer zou zijn. Het verbaasde me dat ze dat zo belangrijk vond, alsof mijn liefde voor haar alleen zou kunnen voortleven wanneer ik me omringde met haar meubels.

‘Die klok doe je toch niet weg?’
‘Mam, ik hou niet van die oude staartklokken, ik wil sowieso geen klok en zeker geen exemplaar dat elk kwartier het hele huis opschrikt.’
‘Die bank is toch mooier dan jouw bank? Je kunt beter die van jou wegdoen en deze nemen.’
Alles kwam aan bod: kristal, servies, perzen, schilderijen, kasten, tafels, stoelen, kleding, schoenen, ze hield een pleidooi voor elk object. Ik beloofde haar sommige dingen te houden, omdat ik ze mooi vond en graag om me heen wilde hebben, maar blijkbaar was dat niet genoeg, ze kwam er telkens weer op terug.

Gelukkig kwam mijn vriendin af en toe langs om te helpen. Wanneer ik weer eens twijfelend met iets in mijn handen stond omdat ik mama’s stem hoorde, zei zij beslist: ‘Weg ermee.’
Alles ging door mijn handen. Ik zat een kwartier op haar bed met een wit medicijnpotje waarop ze poesieplaatjes had geplakt, huilde tranen met tuiten om een la met doorzichtige plastic zakjes waarin ze haar panty’s op kleur had gerangschikt, in ieder zakje een briefje: ‘twintig denier donkerbruin’, ‘dertig denier glanzend huidkleur, mooi!’
Bij elke stoel of tafel die ik verkocht via Marktplaats voelde ik haar afkeuring. De klok ging gelukkig naar een echtpaar dat speciaal uit Duitsland was komen rijden omdat ze hem zo graag wilden hebben, al had mama zeker gevonden dat ik hem voor veel te weinig had verkocht.
Terrasplanten gaf ik aan de buren, een vriendin wilde graag een schilderij, de banken, lampen, potten en pannen waren voor haar kleinzonen. Het meest dierbaar voor hen waren de koek- en snoeptrommeltjes die oma altijd vulde als ze kwamen logeren.

Kleding, schoenen en tassen gingen naar een kostuumatelier en naar een goed doel, ook de jassen waarvan mama vond dat ze mij beeldig stonden, maar waarin ik me tachtig voelde. Zelf hield ik de kast, schilderijen, perzen, bestek en nog veel te veel servies- en glaswerk, omdat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen het weg te doen. De rest werd opgehaald door een kringloopwinkel.
Man en zoon kwamen met een busje om de spullen die ik wilde houden in te laden en toen was het huis leeg. Ik poetste keuken en badkamer, stofzuigde, veegde het terras aan, sloot de deur af, leverde de sleutel in, nam afscheid van mensen die haar na stonden en liep naar de garage, waar haar 'Golden Girl' op mij wachtte. Samen reden we weg uit het land van mijn jeugd, mijn kindertijd achterlatend, de levende noodzaak om terug te keren was gestorven met mijn ouders.

1

Mama zit in de zwarte stoel met bloemen. De televisie staat aan. Ze praat met papa over het nieuws. Hij zit in zijn leren stoel, drinkt koffie en rookt. Af en toe tuft hij pitjes tabak tussen zijn lippen vandaan, het klinkt stoer. Ik vind hem altijd stoer als hij rookt.
Mijn hoofd ligt in mama's schoot, ze streelt mijn haren. Ik hou me heel stil, zodat ze vergeet dat ik er ben. Ik heb mijn pyjama al aan, ben helemaal bedklaar, hou de speldjes in mijn hand.
Mijn rechteroor op haar buik trilt als ze praat, het geluid klinkt dof, het ruist als de zee. Als ik mijn mond opendoe, wordt het geluid hoger. Mijn andere oor luistert naar de klanken van de woorden en het geroezemoes.

Wawabareneeteff enorezagtewitseoochhubsedievantoch …

'Het is al acht uur geweest, je moet naar bed!'
Doen alsof ik slaap en het niet hoor. Stil blijven liggen.
'Schatje …' Ze beweegt haar knieën. Ik maak me zwaar.
'Poppeke …' Ze laat het zo, wordt afgeleid door de tv. Haha, tijd gewonnen, niet bewegen. Het duurt. Mama speelt weer met mijn haar.
Het eindsignaal van het journaal klinkt en ze zegt opeens beslist: 'Kom, naar bed nu.'
Ik kreun, alsof ik al diep in slaap was. 'Hè, wat?'
'Heb je de speldjes?'
'Eh, jaaa …'
Ik geef haar de clips die ze elke avond in mijn haren zet. Mama vindt het haar rond mijn gezicht te ‘recht’, met speldjes worden ze wat ‘krommer’. Ze doopt haar vingers in het glas water dat naast haar staat, pakt een pluk, draait hem rond haar vinger en zet hem vast met een clip. Een tweede gaat er kruislings overheen. Ik draai mijn hoofd op mijn andere oor. Aan deze kant ook water, draaien en clip.
‘Welterusten lieveke, kuskus …’
Als ik morgen wakker word haal ik de speldjes eruit, dan golft mijn haar.

2

Elke keer als ik op het poortje spring, klapt het naar voren in het slot.
Pieeep klap. Pieeeeep klap.
En weer, en weer. Wel honderd keer.
Soms loopt er iemand door het smalle paadje achter de huizen. De buurman is al thuis van zijn werk. Papa komt straks ook, met de fiets aan zijn hand. Als ik op het poortje sta kan ik hem zien.
Pieeeeep klap. Pieeeeeep klap.
Daar is papa! Hij zwaait. Blij spring ik ongeduldig op en neer. Ik klim weer op het poortje en geef hem een kus.
‘Sesam open u’, zegt papa. Ik buig en open de poort. Hij zet zijn fiets in het schuurtje, hand in hand lopen we naar de keuken. Mama is aan het koken. Hij kust haar, ik haal de boekjes.
Papa hangt zijn jas aan de kapstok in de gang, ik wacht bij de stoel. Onze stoel. Op de houten leuning staat de koperen asbak in de vorm van een spinnenweb, naast de spin ligt papa’s pijp.
Hij gaat zitten, ik klim op zijn schoot. Lezen. Ik wil lezen. Lezen is het allerleukste. Mama heeft letters voor me getekend en uitgeknipt, samen maken we woorden. Met papa lees ik echte boeken uit de bibliotheek, over de avonturen van een hond en een kat.

d e h o n d z e g t w o e f

Papa vindt me heel knap, want ik zit nog niet op de grote school.
Zijn jasje ruikt naar rook en kantoor. Ik vind dat lekker. ‘Nog een boekje, ja?’
Net als ik een nieuw boekje opensla roept mama: ‘Aan tafel!’
Morgen weer.

 

© Carine Crutzen, 2019

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum