Leesfragment: Churchill

24 maart 2019 , door Andrew Roberts
| | | |

De biografie Churchill van Andrew Roberts, vertaald door Roland Fagel en Natasha Gerson, verschijnt 28 maart. Lees bij ons alvast een fragment!

Zoeken we een voorbeeld van onvervalste moed, dan denken we algauw aan Winston Churchill: de visionaire leider, immuun voor de gangbare conventies, die nooit van zijn standpunten week, zelfs niet toen iedereen aan hem twijfelde. Maar hoe werd de jonge Winston de grote Churchill? Wat gaf hem de moed om het tegen de superieure kracht van nazi-Duitsland op te nemen, terwijl er een bommenregen op Londen neerviel en zo veel anderen het al hadden opgegeven? Nu, eindelijk, kunnen we het complete en definitieve verhaal lezen in deze even onthullende als meeslepende biografie van een van de grootste leiders aller tijden.

Roberts kreeg exclusief toegang tot nieuw materiaal: transcripties van de vergaderingen van Churchills oorlogskabinet, dagboeken, brieven, ongepubliceerde memoires, en gedetailleerde aantekeningen die de koning maakte na zijn tweewekelijkse onderonsje met de staatsman. Na alle brieven van Churchills hand te hebben gelezen – waaronder ook zeer persoonlijke, die tot nog toe door zoon Randolph achtergehouden werden – en met meer dan honderd mensen uit Churchills kringen gesproken te hebben, weet Andrew Roberts de drijfveren van de politicus te ontsluieren.

N.B. Andrew Roberts komt 1 april naar De Balie om te spreken over zijn boek.

5 Liberaal imperialist

januari 1906-april 1908

'Hij bezat het entertainerstalent om de aandacht van het publiek te vestigen op alles wat hij zei of deed.' — Churchill over zijn vader in 1906
'Laten we slechts één enkele norm hanteren voor de omgang met een bevolking die onderworpen is aan onze heerschappij: de norm van de rechtvaardigheid.' — Churchill over Transvaal, juli 1906

Op Nieuwjaarsdag 1906 publiceerde Churchill zijn verkiezingsmanifest voor kiesdistrict Noordwest-Manchester, waarin hij zich met een driedubbele allitteratie afzette tegen het beleid van de vorige regering: ‘Niet nog eens zeven jaar van uitstel, uitkeringen en uitvluchten. Niet nog eens zeven jaar van beunhazerij, belastingheffing en bagatel! Niet nog eens zeven jaar van slapheid, schreeuwlelijken en schandalen! Trap er niet nog een keer in!’ De volgende dag verscheen de biografie van zijn vader, waar hij het kolossale voorschot van achtduizend pond voor had ontvangen. Zoals al zijn boeken, zelfs zijn geschiedenisboeken, bevatte het – bewust of onbewust – sterk autobiografische elementen. ‘Voor hem geen kruiwagens op een effen pad,’ schreef hij. ‘Zijn opkomst werd niet bewerkstelligd en bespoedigd door het glinsterende raderwerk van koninklijke gunsten. De macht die hij wist te verwerven werd hem tegenstribbelend afgestaan en vliegensvlug weer van hem afgenomen. Zoals Disraeli moest hij bij iedere opmars vechten voor elke mijl.’
Wellicht vond Churchill dat het in zijn eigen geval zo was gegaan, maar voor lord Randolph klopte het nauwelijks. Die was immers geboren in Belgravia als zoon van een hertog, was opgeleid in Eton en Oxford, en had op zijn vijfentwintigste de Lagerhuiszetel van Woodstock bij Blenheim min of meer geërfd. Van dat glinsterende raderwerk van koninklijke gunsten had hij volop kunnen profiteren als hij niet ook zo nodig de Prins van Wales had willen chanteren. Nergens in het boek deed Churchill een poging om te verklaren waarom zijn vader zo veel afkeer en wantrouwen opwekte, of waarom hij zich daar nooit van bewust was, ook al waren dit bij uitstek de eigenschappen die zijn zoon met hem deelde.
De recente biograaf van lord Randolph, Roy Foster, heeft overtuigend aangetoond dat Lord Randolph Churchill ‘op zijn minst ten dele bedoeld was als verklaring voor de politieke salto’s die de auteur op het moment van schrijven had uitgevoerd’. Het is nog steeds een uiterst leesbaar boek, maar als geschiedschrijving heeft het de tand des tijds niet doorstaan, vanwege het gebrek aan objectiviteit en de bereidheid – gretigheid zelfs – waarmee de auteur elk bewijsmateriaal negeert dat zijn stellingname zou kunnen ondergraven. ‘Ik bezwijk vaak voor de verleiding om mijn feiten aan te passen aan mijn zinnen,’ had Churchill in december 1897 aan zijn moeder geschreven aangaande zijn journalistieke activiteiten – en dat gold ook voor deze biografie. De lompe opmerkingen van lord Randolph over overleden partijgenoten werden weggelaten, bewijzen over zijn opportunisme werden genegeerd, de methode van het selectieve citaat werd op grote schaal toegepast, elke kritiek op zijn annexatie van Birma, van tijdgenoten en later, werd weggemoffeld. Zijn vaders geheime sympathie in 1885 voor de Wet op Iers zelfbestuur bleef onvermeld. Dat Churchill geen behoefte voelde om aandacht te besteden aan de buitenechtelijke affaires in het huwelijk van zijn ouders valt te begrijpen, en hetzelfde geldt voor het gerucht dat zijn vader aan syfilis zou hebben geleden, maar ook de namen van belangrijke figuren als Nathaniel Rothschild vallen nergens, ook al was die de belangrijkste vertrouweling van lord Randolph op het ministerie van Financiën. Hetzelfde geldt voor de overheidsopdrachten die hij verstrekte aan de bank van de Rothschilds en voor het feit dat hij daar bij zijn overlijden voor 12.758 pond in het krijt stond.
Churchill gaf nergens in zijn boek aan waar hij letterlijke citaten had bekort of zelfs bewerkt. ‘Ik zal alles van [Joseph Chamberlain] gedaan weten te krijgen’ wordt: ‘Ik zal meer [van hem] leren.’ ‘Ik zou er alles voor overhebben om een regering te kunnen formeren’ wordt: ‘Ik zou graag een regering formeren.’ Lord Randolphs meest brute daden van politiek eigenbelang werden afgeschilderd als grandioze voorbeelden van altruïsme. Hij klonk veel gematigder, veel meer als een centrum-politicus, dan in werkelijkheid het geval was. Zijn voortdurende pogingen om zich te bemoeien met de buitenlandse politiek van lord Salisbury werden gepresenteerd als collegiale ondersteuning, wat beslist niet het geval was. En dat was nog niet alles: zijn voortdurend lekken tegen journalisten en zijn frequente optreden als politiek intrigant werden compleet verzwegen. Dat het indienen van zijn ontslag als minister in een opwelling was gebeurd, was in strijd met feiten waarmee Churchill bekend was.
In de jaren daarna onthield Churchill aan anderen de noodzakelijke toegang tot archiefmateriaal om hem tegen te kunnen spreken. Volgens Foster ‘vond er een grondige en doordachte schifting plaats voor de papieren uiteindelijk toegankelijk werden gemaakt voor de openbaarheid’. Het portret dat eruit naar voren komt was er een ‘waarin Churchill niet alleen zijn vader ontdekte, maar hem ook herschiep naar eigen voorbeeld’. Ongemakkelijke feiten mochten geen belemmering vormen voor de elegante wijze waarop Churchill zijn overleden vader had geronseld als een postume mentor voor zichzelf. De kloof tussen mythe en realiteit bleef niet onopgemerkt. Ivor Guest vatte het als volgt samen: ‘Weinig vaders hadden minder gedaan voor hun zoons. Weinig zoons hebben meer gedaan voor hun vaders.’ Met deze biografie, die op slag een bestseller werd, had Churchill zijn vader er eindelijk toe weten te dwingen iets nuttigs voor hem te doen.
‘Hij beschikte over de merkwaardige eigenschap, onbewust werkzaam en geheel vrij van enige vorm van simulatie, om aandacht af te dwingen en van zich te doen spreken.’ Natuurlijk wist hij drommels goed dat de gewoonte van zijn vader om onwaarschijnlijk hoge vleugelboorden te dragen niet berustte op een onbewuste voorkeur en hetzelfde gold voor diens massieve snor, voor het spreken met zijn hand ondersteboven op zijn heup, voor de weloverwogen aanvallen op diens eigen partij en voor het stichten van de factie van de Vierde Partij binnen de conservatieve fractie. In Churchills ogen waren dit soort inspanningen volstrekt aanvaardbare manoeuvres om de aandacht van een massa-electoraat af te dwingen, een les die ook hijzelf ter harte had genomen. ‘Er bestaat een Engeland van wijze mannen die de gebreken en dwaasheden van beide politieke partijen zonder zelfbedrog onder ogen zien,’ zo stelt het boek bij wijze van conclusie, ‘een Engeland van moedige en eerzame lieden die in geen van beide partijen genoeg ruimte ontwaren voor de inspanningen waartoe zij in staat zijn […] Het was op dat Engeland dat lord Randolph een beroep deed; het was dat Engeland dat hij bijna voor zich wist te winnen; het is door dat Enge land dat hij op waarde zal worden geschat.’ De kritische ontvangst van het boek was overweldigend positief, hoewel de anonieme bespreker in The Telegraph zich door dit sterk geïdealiseerde portret niet volledig liet overtuigen: ‘Zijn vrienden behandelde hij vaak afgrijselijk, soms zelfs onfatsoenlijk, hij sprong zorgeloos om met de waarheid.’
Het was geen toeval dat de biografie verscheen op de dag na het verkiezingsmanifest. Churchill zat midden in een veeleisende verkiezingscampagne en moest het in de steek laten van zijn oude partij zien te rechtvaardigen, hij moest de kiezers in Manchester ervan zien te overtuigen dat hij zich jegens hen loyaler zou gedragen. Op 11 januari 1906, in zijn laatste toespraak voor de stembussen opengingen, verklaarde hij tegen een gehoor in Manchester:

Ik geef toe dat ik van partij ben veranderd. Ik ontken het niet. Ik ben er trots op. Wanneer ik denk aan alle inspanningen die lord Randolph zich heeft getroost ten bate van de Conservatieve Partij en aan de ondankbare behandeling die hij kreeg toen ze aan de macht kwamen, wat zonder hem nooit gelukt was, dan ben ik verheugd dat de omstandigheden mij in staat hebben gesteld met hen te breken terwijl ik nog jong ben en mijn eerste levensenergie nog aan de belangen van het volk kan schenken.

De geest van zijn vader spookte altijd door zijn gedachten, maar zijn ontluikende sociale geweten noopte hem ook zijn eigen weg te banen. Tijdens een wandeling met Eddie Marsh door de sloppenwijken van Manchester de week daarvoor had hij opgemerkt: ‘Stel je toch voor dat je in een van die straten woont, nooit iets moois ziet, nooit iets lekkers te eten krijgt, nooit iets slims zegt!’ Die opmerking is opgevat als snobistisch en hovaardig en tot op zekere hoogte klopt dat ook, maar het laat ook iets zien van Churchills opvattingen over de noodzaak van sociale wetgeving om onderwijs en levensomstandigheden te verbeteren, en over de noodzaak om geen belastingen op voedsel in te voeren, die de bewoners van sloppenwijken nog armer zouden maken.
Hoewel Churchill in maart 1904 in het Lagerhuis voor een eerste stap in de richting van vrouwenkiesrecht had gestemd, bestempelde zijn landelijke bekendheid hem in de verkiezingscampagne van 1906 tot een aantrekkelijk doelwit voor de ontregelingstactiek waar de radicale vleugel van de suffragettes al maanden mee in de weer was. Tijdens een verkiezingsbijeenkomst in Manches ter werd Churchill tijdens zijn toespraak onderbroken door een jonge vrouw in het publiek. Hij bood aan om haar na afloop van zijn eigen rede vijf minuten spreektijd te gunnen en daarna antwoord te geven op al haar vragen over vrouwenkiesrecht. Dat aanbod sloeg ze af. Nadat de ordeverstoring een halfuur had geduurd, wees Churchill op het feit dat het recht van vergadering een van de meest waardevolle democratische vrijheden was die het volk genoot ‘en dat het absurd zou zijn om een enkel individu het recht toe te kennen die vrijheid teniet te doen’. Na afloop van de bijeenkomst nodigde Churchill een andere activiste, Flora Drummond, de woordvoerster van de vereniging voor vrouwenkiesrecht, uit op het podium om het woord te voeren en dat deed ze op indringende wijze.
Vervolgens werd Churchill naar zijn mening over de kwestie gevraagd. Hij koos zijn woorden uiterst zorgvuldig. ‘In de voorlaatste zitting van het parlement heb ik vóór invoering van vrouwenkiesrecht gestemd. Hoewel ik het een ingewikkeld probleem achtte, was ik gestaag aan het toegroeien naar het vol ledig ondersteunen van hun zaak. Wat er in de laatste maanden is gebeurd, heeft me echter weer behoorlijk aan het twijfelen gebracht.’ Hij wilde niet de indruk wekken dat hij capituleerde ‘voor de gewelddadige onderbrekingen van mijn bijeenkomsten’. Na een overwinning wilde hij zich altijd grootmoedig tonen, maar wanneer hij in het nauw werd gedreven reageerde hij instinctief geprikkeld. Op 5 januari 1906 werd zijn verkiezingsbijeenkomst in Cheetham Hill verstoord door Adela Pankhurst, de dochter van suffragetteleider Emmeline Pankhurst. Ook haar nodigde Churchill uit op het podium:

De jongedame draagt een naam die in Manchester terecht veel respect afdwingt. Ik onderken de gewetensvolle drijfveer die haar noopt tot het doen van dit soort dingen, maar het is allemaal heel ondemocratisch en iemand die wil laten zien hoe rijp vrouwen zijn voor het kiesrecht zou naar mijn mening geen dwazere koers kunnen volgen. Ik sta minder vijandig tegenover het voorstel dan ik zojuist liet blijken, want op een punt van dermate groot publiek belang laat ik me geen pikorde opdringen.

Toen er vier dagen later weer een bijeenkomst werd verstoord, drong hij erop aan de desbetreffende dame ‘ridderlijk en hoffelijk’ te behandelen. Maar uit alles blijkt dat de protesten van de suffragettes hem flink irriteerden. Over het onderwerp vrouwenkiesrecht beperkte hij zich nu tot het volgende: ‘Met het oog op het voortdurende verstoren van openbare bijeenkomsten, zie ik er in het geheel van af om mij waar dan ook op vast te leggen.’
Op 13 januari won Churchill een zetel in het Lagerhuis voor Noordwest-Man chester, met 5639 stemmen; zijn conservatieve opponent William Joynson-Hicks behaalde er 4398. De opkomst was rond de 89 procent. In 1900 waren de negen zetels van Manchester veroverd door acht unionisten (onder wie Arthur Balfour) en een enkele liberaal. In 1906 gingen er echter zeven zetels naar de liberalen en de andere twee naar de nieuwe Labourpartij. Balfour werd bedolven onder de grootste politieke aardverschuiving tijdens landelijke verkiezingen in de hele periode en verspeelde ook zijn eigen zetel, wat Churchill meer dan genoeg leedvermaak verschafte. Aangezien het stemmen over een aantal weken gespreid was, kreeg Churchill volop kans om als beroemde spreker ook op te treden in andere kiesdistricten. Pas op 7 februari werd de definitieve uitslag bekend. In het nieuwe Lagerhuis zouden vierhonderd liberalen zetelen, 157 unionisten, 83 Ierse nationalisten en dertig leden van de Labourpartij. ‘Deze verkiezingsuitslag bewijst achteraf het gelijk van mijn vader,’ verklaarde Churchill tegen een bekende van de familie. ‘Het bevestigt ook de morele pointe van mijn boek. De oude garde is nu verzwolgen door die ene overrompelende en onherstelbare ramp die men altijd vreesde – en met hen ook de grote partij die het slachtoffer is geworden van hun wanbeleid.’ Churchill was niet altijd even gelukkig in zijn politieke timing, maar zijn besluit om de Conservatieve Partij te verlaten vlak voor die tien jaar de oppositie in zou gaan, bleek een uitstekende zet, ook al verschafte het hem, zoals lord Winterton later opmerkte, een tijd lang ‘de eer om het minst geliefde Lagerhuislid te zijn’. Toen de Tory’s uiteindelijk weer aan de macht kwamen, zouden ze genadeloos wraak nemen op Churchill, maar dat lag op dit moment nog ver in het verschiet.


© 2019 Andrew Roberts
© 2019 Nederlandse vertaling Uitgeverij Prometheus en Roland Fagel en Natasha Gerson

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum