Leesfragment: Voor wie in het donker op mij wacht

04 november 2018 , door António Lobo Antunes
|

9 november verschijnt António Lobo Antunes' Voor wie in het donker op mij wacht (Para Aquela que Está Sentada no Escuro à Minha Espera, in de vertaling van Harrie Lemmens). Lees hier alvast de eerste pagina's!

Voor wie in het donker op mij wacht van António Lobo Antunes, een van de belangrijkste Portugese auteurs en alom gezien als kandidaat voor de Nobelprijs, gaat over de kracht van het geheugen en tegelijkertijd het verliezen van herinneringen. 
De 79-jarige Celeste is de verteller. Ze lijdt aan alzheimer en is overgeleverd aan de zorg van een oudere vrouw en de neef van haar tweede echtgenoot. Die heeft ooit beloofd voor haar te zorgen, maar probeert nu onder zijn verantwoordelijkheid uit te komen. 
Hoewel het spreken haar steeds slechter vergaat, probeert ze haar herinneringen vast te houden – aan haar jeugd in de Algarve, haar jaren als actrice en haar twee huwelijken. Als actrice verplaatst ze zich bovendien voortdurend in de mensen die haar omringen en verzint ze levens voor hen. Het moment van opname in een verzorgingstehuis wordt door haar steeds maar uitgesteld, totdat het onvermijdelijke gebeurt. 
Voor wie in het donker op mij wacht is een meesterlijk verhaal over de woorden en herinneringen die Celeste ontglippen, en over de dood. 

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Als een brandend huis. Bovendien lichtte Harrie Lemmens zijn vertaling van Reis naar het einde voor ons toe.

 

PROLOOG

Toen ik wakker werd, lag de kat zoals altijd op het voeteneinde van het bed naar me te kijken zonder me te zien, maar het raam, waarvan het rolgordijn half omlaag gelaten was, leek van de rechter– naar de linkermuur verhuisd, de boom met zijn blaadjes van altijd in juni kwam bijna tegen de kozijnen aan en alle meubels, de commode, de kleerkast en de leunstoel, stonden nu aan de kant van het raam, kan iemand mij vertellen wat er vannacht gebeurd is, de kat hief zijn kop op want de dame op leeftijd die voor mijn ontbijt en mijn pillen zorgde kwam glimlachend, ze glimlachte altijd, binnen door de deur, die gelukkig wel nog op zijn vaste plek zat, zette het dienblad op het nachtkastje en liet me weten
‘Als je wakker wordt moet je altijd even aan de dag wennen’
en dat is helemaal niet waar, ik hoef helemaal niet aan de dag te wennen, waar ik aan moet wennen is dat ze dingen verplaatsen zonder mij iets te vragen, ze doen gewoon waar ze zin in hebben, de dame op leeftijd schudde het kussen op, hielp me rechtop te gaan zitten
‘Voorzichtig want u hebt al vaker geknoeid’
gaf me mijn pillen en schonk thee voor me in, terwijl de kat als water op de grond gleed, als ze langs mijn benen strijkt hoor je een motortje dat ronkt tot zijn staart voorbij is en hij me vergeet, heel even moest ik denken aan Faro, aan mijn moeder, als ze ’s avonds de soep op tafel zette, en mijn vader, die met zijn servet half in het boordje van zijn hemd en half in zijn hand, in bretels en zonder colbertje
‘Kom eens hier’
zei dat ik mijn tong moest uitsteken, zijn wijsvinger natmaakte en een vlek van mijn neus wreef
‘Je leek net een clown meisje’
waarna ik mezelf snuivend droogwreef met mijn mouw, mijn moeder haalde de graten uit de vis en hij at met uitgestoken nek, om zijn overhemd niet vuil te maken, zijn jasje met het borstzakje vol balpennen hing op de stoel tegenover hem, toen ik mijn thee ophad verdween Faro en daarmee waren ook mijn ouders weg, ze zijn al een eeuwigheid dood, soms als ik in bed lag maar nog niet sliep hoorde ik mijn moeder tegen mijn vader
‘Kom hier’
en alleen de koekoeksklok in de woonkamer, niet de houten vogel die met een buiging uit het deurtje sprong, alleen het mechaniek, daar moest ik aan denken wanneer tijdens mijn twee huwelijken het kruisbeeld boven het bed tegen de muur aan sloeg, ik wilde niet gewassen en aangekleed worden door de dame op leeftijd, liet me alleen in de leunstoel helpen met een tijdschrift en dan zei ze bij de deur
‘Tot straks’
zo op en versleten, ze had veel te veel lichaam op plekken waar dat niet nodig was en veel te weinig waar ze wel wat meer kon gebruiken, in haar slappe armen of haar ingetrokken nek, de spullen in de huiskamer nu ook verplaatst, waar is het kleedje op het dressoir en het beeldje van het meisje met een zwaan, soms nam mijn vader me bij zich op schoot
‘Wat ben je zwaar meisje’
en mijn moeder boven haar haakwerkje, halverwege het tellen van de steken
‘Zeventien toch?’
mijn moeder
‘Jullie blijven nog eens aan elkaar plakken’
het meisje met de zwaan verwarde me, waarom weet ik niet, mijn vader ziek aan het hoesten achter de dichte deur, koper was het, koper, dat beeldje van het meisje met de zwaan, van mijn tante moest ik van de klink afblijven, waarachter een vreemde geur
‘Je mag niet naar binnen’
mijn moeder met rode ogen
‘Ga buiten spelen en laat ons met rust’
en tegelijk omhelsde ze me met haar zakdoek in haar mouw en een tipje eruit, ik wachtte even en het kruisbeeld boven het bed bleef stil, teruggebracht tot de bevingen van de keel van mijn vader, zwak nu, het hoofd van de dokter verscheen in een kier van de deur en riep mijn moeder
‘Komt u er even bij?’
anders dan gewoonlijk knipoogde hij niet naar mij
‘Het leven dat zij heeft’
hij bewoog zijn mond haast zonder geluid terwijl ik zag dat er een knoop half loshing, de klok niet opgewonden, de koekoek verstopt in zijn houten hokje, waarin een hele bijenkorf aan uren leek te zoemen, ik meende een hupje van het kruis te horen, maar zwak en kort, en een snik van mijn moeder vergezeld van een stilte die anders was, van het soort van duiven op lege zolders waar mysteries gisten, maar de deur ging niet open, of liever, mijn tante trok hem open, niet meer dan een oog dat op zoek was naar mij
‘Weg hier en kom pas terug als ik je roep’
op een minder autoritaire toon dan ze dacht, haar stem brak aan het eind van de woorden vergezeld van een trilling van haar lippen, ik mocht niet mee naar de begrafenis, ik bleef in mijn eentje in de achtertuin staan kijken naar de kale matras van mijn ouders, zonder lakens en kussens, de plankenvloer geschrobd met creoline, het kruisbeeld in rust, op een bepaald moment begon de koekoeksklok, uitgezet door eindeloze uren, te kraken, de planken knapten en een zwerm koekoeksvogels beladen met alle minuten van de wereld schoot wild en warrig met houten vleugels door het vertrek naar buiten, vloog langs de mispelboom en verdween met knarsende stroeve scharnieren in de richting van de golven, waarna de tijd stil bleef staan, het lijkt wel of die verandert maar het is altijd dezelfde, en in die tijd word ik langzaamaan vager terwijl de motor van de kat tot het puntje van zijn staart zwijgt zoals ik zwijg terwijl ik naar jullie kijk.

[...]

 

© 2016 António Lobo Antunes
© 2018 Nederlandse vertaling Harrie Lemmens

pro-mbooks1 : athenaeum