Leesfragment: Staat en taboe. Politiek van de goede dood

13 november 2018 , door Paul Frissen
| |

Vorige week verscheen Paul Frissens nieuwe boek, Staat en taboe. Politiek van de goede dood. Vandaag kunt u de eerste pagina's bij ons lezen.

In dit spraakmakende boek werpt succesauteur Paul Frissen nieuw licht op het actuele debat over 'voltooid leven'. Welke rol speelt de staat als het gaat om de beschikking over leven en dood? Van oudsher heeft de staat het monopolie op het geweld en mag hij dus beschikken over leven en dood van zijn burgers. De staat kan mensen de oorlog in sturen, mag geweld gebruiken tegen burgers en kon in vroeger tijden zelfs de doodstraf opleggen. Naderhand kwam er de zogeheten 'biopolitiek': de zorg voor publieke gezondheid en het voortbestaan van de soort - steeds het exclusieve domein van de staat. In Nederland is met de euthanasiewetgeving een deel van het monopolie overgedragen aan de dokter. Het huidige debat over het voltooide leven wil deze macht nog verder verleggen, namelijk naar de zelf beschikkende burger, die daarbij professionele hulp mag eisen.

Maar als de staat de plicht heeft om alle burgers te beschermen zodat zij hun leven zo autonoom mogelijk kunnen leven, betekent dit ook dat de staat grenzen moet stellen. In het licht van het geweldsmonopolie heeft het debat over het voltooide leven om deze redenen niet alleen een ethische, maar ook een politieke dimensie: hoe autonoom mag de burger over zijn of haar eigen leven beschikken? Of: wie mag doden? Frissen laat in Staat en taboe zien welke rol taboes, verboden en grenzen spelen in de gespannen verhouding tussen staat en burger. Net als in zijn eerdere werk combineert Frissen onderzoek naar de praktijk met filosofische reflectie.

 

Proloog

Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. (…) De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood (…).
1 Korintiërs 15:21 en 26

Voltooid leven

Nederland geniet internationaal zowel roem als beruchtheid vanwege zijn liberale klimaat rondom leven en dood, huwelijk en voortplanting, seks en genot. Abortus is toegestaan, net als euthanasie. Zolang het om twee volwassen, niet-verwante personen gaat, is het huwelijk voor iedereen toegankelijk. De gelijk heid van man en vrouw is in wet en beleid gegarandeerd. Op seksueel gebied zijn er weinig verboden. Veel drugs zijn gemakkelijk beschikbaar. Natuurlijk geldt dit wel voor meer landen, maar Nederland heeft de curieuze gewoonte er ook missionaire pretenties aan te verbinden. We vinden onszelf immers een gidsland, dat aan andere landen graag de morele spiegel voor houdt: wij zijn humaan, geciviliseerd en lopen voorop. De Nederlandse abortusboot is een voorbeeld van deze moralistische dadendrang. En als president Trump internationale abortushulpverlening niet langer financiert, lanceert de Nederlandse regering een tegencampagne, in de volle overtuiging daarmee de juiste richting van verlichting en vooruitgang te volgen.
Nederland heeft als eerste land euthanasie en hulp bij zelfdoding wettelijk geregeld. De euthanasiewetgeving uit 2002 is nog steeds in vele opzichten een van de meest vergaande regelingen voor het zelfgekozen levenseinde. De euthanasiepraktijk is inmiddels omvangrijk en openbaar, en wordt grondig getoetst en periodiek geëvalueerd. Juristen beoordelen het functioneren van de wet als ‘op hoofdlijnen goed’. Het is ‘een nette regeling’. De kritiek lijkt alleen nog uit de hoek van orthodoxe christenen te komen.
Toch stemt de status quo niet iedereen tevreden. Er is een aanhoudende roep om verdere ‘normalisering’ van de praktijk van levensbeëindiging – de strafbaarstelling zou moeten verdwijnen –, en om verruiming van de mogelijkheden om een zelfgekozen dood ook met hulp van anderen dan een arts te bewerkstelligen. Niet alleen uitzichtloos en ondraaglijk lijden zou eu tha nasie en hulp bij zelfdoding moeten legitimeren, maar ook de persoonlijke ervaring dat het leven ‘voltooid’ is. Na een burgerinitiatief onder aanvoering van prominente Nederlanders – de Initiatiefgroep Uit Vrije Wil – wordt op 16 februari 2011 een proeve van wet Voltooid Leven behandeld in de Tweede Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie. In vervolg daarop stellen naar goed Nederlands gebruik de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie, Edith Schippers en Ivo Opstelten, in 2014 een ‘commissie van wijzen’ in: de Ad vies - commissie voltooid leven onder voorzitterschap van Paul Schnabel. Deze commissie brengt in 2016 haar advies uit, waarmee politiek Den Haag, althans de politieke meerderheid van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks, bepaald niet ingenomen is. Met de benoeming van voorzitter Paul Schnabel was er stille hoop dat het taboe op euthanasie voor mensen die niet ondraaglijk en uitzichtloos lijden in medische zin zou worden opgeruimd, en dat de commissie positief zou adviseren over een wet ter regeling van de voltooidlevenproblematiek. Daartoe adviseert de commissie echter uitdrukkelijk niet: euthanasie en hulp bij zelfdoding zijn geen normaal medisch handelen en horen daarom in het strafrecht te blijven. Het debat over euthanasie en hulp bij zelfdoding laait vrij onverwacht opnieuw in alle hevigheid op, waarbij vele artsen hun stem laten horen. Belangrijkste on der werpen zijn euthanasie en hulp bij zelfdoding bij voltooid leven, de status van de wilsverklaring van inmiddels wilsonbekwame demente patiënten, en euthanasieverzoeken in de psychiatrie. Er is grote verdeeldheid: de voorstanders beschouwen verdere liberalisering en normalisering als een verdere stap in de moderniteit en humaniteit. Tegenstanders worden vrij snel in de hoek van orthodoxe christenen geplaatst als zij bezwaar maken tegen deze uitleg van de voortgang van de beschaving.
In het regeerakkoord van het in oktober 2017 beëdigde kabinet-Rutte III wordt een ‘brede maatschappelijke discussie’ over ‘de laatste levensfase’ aangekondigd. Ook komt er een onderzoek naar de omvang van de groep die het leven voltooid acht en voor wie de bestaande wetgeving ‘onvoldoende soelaas biedt’. Het kabinet zal daarna ‘bezien wat het te doen staat’, en de Kamer kan ‘zelfstandig besluiten over initiatiefwetgeving’. Inmiddels heeft het kabinet in een nota ‘medische ethiek’ aan de Tweede Kamer gemeld dat het genoemde onderzoek er komt, uiterlijk eind 2019.

Leven en dood – burger en staat

Ook het huidige kabinet worstelt met de wijdverbreide wens van zelfbeschikking over leven en dood. In de moderniteit is de burger steeds meer ervan overtuigd geraakt dat zaken van leven en dood onderwerp zijn van zijn autonomie, van zijn recht op zelfbeschikking, en dat dat ook zo hoort. Niet langer het noodlot en evenmin de goddelijke almacht beslissen over leven en dood, maar de mens zelf is creërend middelpunt van de wereld. Het verlangen om het leven te scheppen, waarvoor Faust een pact met de duivel moest sluiten, is nu een alomvattend en rationalistisch streven naar maakbaarheid. De mens neemt het lot in eigen handen, om uiteindelijk heer en meester over leven en dood te kunnen zijn.
Dit betekent ook dat de staat, die aanvankelijk de plaats van God lijkt te hebben overgenomen en in zijn nog steeds actuele gedaante van de verzorgingsstaat ons van het noodlot belooft te bevrijden, uiteindelijk niet de zeggenschap mag hebben over leven en dood. Hij dient de wens van zelfbeschikking – ook over de ultieme kwesties, die van het begin en het einde van het leven – te vervullen.
In Nederland wil een groeiende meerderheid zelf kunnen beslissen over de eigen dood. Vaak willen deze voorstanders daarbij geholpen worden, bij voorkeur door een arts, en in een context van beslotenheid, zodat ze anderen daarmee niet hoeven te confronteren. Of men wil de legale beschikking krijgen over middelen om de dood pijnloos en vredig te bewerkstelligen. Een ‘goede en zachte dood’ is het goede recht van alle burgers en moet dan ook van staatswege beschikbaar worden gesteld. We zien hier een paradox: we eisen zelfbeschikking, maar wel in een gereguleerde en gefaciliteerde gedaante.

[...]

 

© Paul Frissen, Breda 2018
© Boom uitgevers Amsterdam, 2018

pro-mbooks1 : athenaeum