Leesfragment: Spiegel spiegel schouder

18 januari 2018 , door Dorthe Nors
| |

Op 22 januari verschijnt Spiegel spiegel schouder van Dorthe Nors (Spejl skulder blink vertaald door Edith Koenders). Lees bij ons alvast een fragment!

Sonja is de veertig voorbij en probeert haar rijbewijs te halen. Ze voelt zich eenzaam in de grote stad, hunkert naar vrijheid en haar leven kan sowieso wel wat richting gebruiken. Haar vriendenkring blijft grotendeels beperkt tot een zweverige massagetherapeut en de kwebbelzieke rijinstructrice.

Spiegel spiegel schouder is de internationaal bejubelde roman van de Deense schrijfster Dorthe Nors. Met ingetogen humor schetst ze de herkenbare situaties van een vrouw die ondanks alle tegenslag probeert iets van het leven te maken.

 

I

Sonja zit in een auto en heeft haar woordenboek bij zich. Het is nogal dik en ligt in de tas op de achterbank. Ze is halverwege haar vertaling van de nieuwste thriller van Gösta Svensson en zijn laatste boek was al niet zo goed meer. Ze dacht: nu heb ik het geld, dus googelde ze op rijscholen en schreef zich in bij Folke in Frederiksberg. Het theorielokaal is klein en blauw en stinkt naar oude rook en kleedkamers, maar de theorie ging goed. Los van Folke was er maar één iemand van haar leeftijd in het lokaal en die was gesnapt met drank op, dus die hield zich wat afzijdig. Daar zat Sonja dan tussen de jonge mensen en bij de EHBO-cursus gebruikte de instructeur haar als proefkonijn. Hij wees naar een plekje op haar keel – ze moesten zich voorstellen dat haar adem er geblokkeerd werd. Hij paste de heimlichgreep op haar toe, zijn vingers gleden over haar gezicht, onder haar kraagje en omhoog en omlaag over haar armen. Even nam hij haar zelfs in de houdgreep, maar dat was niet het ergste. Het ergste was toen ze zelf moesten oefenen. Het was vernederend om door een jongen van achttien in stabiele zijligging gelegd te worden. Ze werd er bovendien duizelig van en daar mocht niemand achter komen. Je bent een echte doorzetter, zei haar moeder altijd en dat klopt; Sonja geeft niet op. Dat zou ze wel moeten doen, maar ze doet het niet en dan duw je het borstbeen dertig keer stevig in en kijk je of het slachtoffer ademt, zei de EHBO-instructeur.
Ademen, denkt Sonja, dat is waar het uiteindelijk op aankomt, en ze haalde haar theorie. Ze is alleen niet zo handig aangelegd, dus zit ze nu in een auto. Het is mooi dat ze zo ver gekomen is, maar ze is er nog niet; wat ze mist is ervaring, routine. Haar zus Kate en zwager Frank hebben hun rijbewijs al in de jaren tachtig gehaald. Vroeger in Balling had je brandend rubber, motorcrosses en grasbaanraces. De gevaren waar Kate als volwassene bang voor is, lapte ze als tiener aan haar laars. Ze reed ongezien mee in ouwe barrels en was de femme fatale van de dorpsdisco en het stralend middelpunt van clubhuizen en gymnastiekwedstrijden. Het zou Sonja niets verbazen als Kate ook weleens achter het stuur was gekropen en met een slakkengangetje naar huis was gereden. In Balling rijden de mensen met een slakkengangetje een rondje om de kerk en Sonja’s auto rijdt ook met een slakkengangetje maar dat komt doordat ze een slechte chauffeur is. Ze snapt niets van de auto als mechaniek en tijdens haar rijlessen is ze al tegen heel wat problemen aangelopen. Het grootste probleem zit op dit moment naast haar. Ze heet Jytte en de rook die zich in het theorielokaal heeft vastgezet, is van haar. De rijschool is gegalvaniseerd met sigarettenrook en bijna al die rook is door Jyttes longen gegaan. Altijd als Sonja bij de rijschool aankomt zit Jytte in Folkes kantoortje op Facebook of in de medische dossiers van de leerlingen te kijken. Moet je horen, Melanie met die paardenstaart is afgekeurd, roept ze naar Sonja in de deuropening. Iets met haar zenuwen, wist je dat?
Dat wist Sonja niet en zelf is ze ook afgekeurd. Er is iets mis met haar oren. Een genetisch defect van moeders kant; haar evenwicht raakt verstoord bij abrupte bewegingen. Ze heeft lang gedacht dat ze het niet had, maar ineens kreeg ze er toch last van. Van draaiduizeligheid oftewel benigne paroxysmale positionele vertigo, maar dat is te veel Latijn voor het dorp waar Sonja vandaan komt. Bovendien heeft ze het onder controle. Ze laat zich er geen strobreed door in de weg leggen en nu zit ze dus in een auto. Gösta ligt op de achterbank en naast haar zit Jytte.
Jytte heeft zoveel op haar hart dat ze geen tijd heeft om Sonja te leren schakelen. Sonja heeft al zes maanden les, maar het schakelen heeft ze nog steeds niet onder de knie. Dat geeft Jytte de kans om het zelf te doen, want dan hoeft ze niet over te schakelen op een ander onderwerp: haar zoon gaat trouwen, haar kleinkind krijgt een vreselijke naam, haar schoondochter is niet goed snik en de zus van de nieuwe man van de moeder van haar zwager is net overleden.
‘Mensen uit Thailand kunnen niet rijden.’
Sonja en Jytte staan voor een stoplicht op een kruising in Frederiksberg. De laatste sigaret buiten de auto is mee naar binnen gezogen. De rook vermengt zich met het zweet dat Sonja uitscheidt. Ze doet het rechterknipperlicht aan, Jytte houdt haar hand op de versnellingspook terwijl Sonja kijkt of er fietsers aankomen.
‘Dat vrouwtje dat ik nu heb heet Pakpao. Pakpao? GROEN! TWEEDE VERSNELLING, TWEEDE VERSNELLING, FIETSER!'
Jytte schakelt over naar z’n twee, terwijl Sonja een fietser ontwijkt.
‘En ze is getrouwd met een ouwe bok van vijfenzeventig. Hij kwam langs op de rijschool en had me toch een kapsones.’
Ze zijn al een eindje op weg naar het centrum, er is weinig verkeer dus Jytte kan doorschakelen naar z’n vier. Ze gebruikt haar eigen koppelingspedaal en wijst naar een delicatessenwinkel: ‘Daar maken ze lekkere zure zult en warme leverpastei met bacon en ook van die cocktailworstjes. Ik ben gek op Kerst, jij toch zeker ook? Van mij mag die eeuwig duren.’
Het is nog maar begin augustus en Sonja houdt helemaal niet van Kerst. Kerst is het boodschappenlijstje van Kate en het beperken van de schade door de tijd terug te draaien, maar ze knikt toch. Ze wil de lieve vrede bewaren aangezien Jytte de werkelijke bestuurder van de auto is. Bovendien heeft Jytte een streepje voor bij haar, want ze heeft verteld dat ze uit Djursland komt. Uit een dorpje in de buurt van Nimtofte. Jyttes vader runde het plaatselijke veevoederbedrijf en dat lag tegenover de school, zodat Jytte in de pauze naar huis kon rennen om te eten. Op haar twintigste verhuisde ze naar Kopenhagen. De jongere broer van de dorpsagent had een kamer over in Hvidovre. Hij zat zelf bij de politie, die broer van de dorpsagent en Jytte had altijd al een zwak voor mannen in uniform. Nu woont ze in Solrød, maar niet aan zee. In het begin ging ze zoveel mogelijk dansen tot ze niet meer naar het Deense platteland rook.
Sonja heeft gezegd dat ze bijna niet kan geloven dat Jytte uit Jutland komt. Je kunt het niet aan haar horen, ze is sowieso amper te verstaan. Rechtsaf is rgs, linksaf is lngs en dat is geen dialect. Het is gewoon de kortste manier waarop Jytte instructies kan geven zonder dat ze zichzelf hoeft te onderbreken.
‘Je Juts ben je helemaal kwijt,’ zegt Sonja.
‘Dan moet je me – rgs – eens horen als ik met mijn zus aan het bellen ben. JA HALLO, 'T IS GROEN, AFSLAAN, FIETSER!’
Sonja slaat rechts af en vraagt zich af hoe zij zelf eigenlijk klinkt als ze met Kate belt. Maar ze belt bijna nooit meer met Kate en nu rijden ze de wijk Vesterbro in. Verderop ligt de Istedgade waar het verkeer altijd vastloopt en Jytte zegt dat ze die Zweedse kandelaars voor de ramen zo leuk vindt. Een kerstboom hoort ook zilveren slingers te hebben, maar haar schoondochter denkt daar anders over. Die wil alleen maar wit en dat begrijpt Jytte niet, zoals ze ook niet begrijpt dat Folke zoveel allochtonen toelaat tot zijn rijschool.
‘Laat ze naar hun eigen rijschool gaan,’ zegt Jytte. ‘Ze snappen niet wat ik zeg. Het is – lngs – levensgevaarlijk om met ze rond te rijden.’
Sonja denkt aan het veevoederbedrijf in Djursland. In Balling had je er ook een, tegenover de buurtsuper, beter bekend als Aages winkel omdat de eigenaar zo heette. Nu is er geen kruidenier, geen slager, geen postkantoor meer in Balling. De boerderijen hebben elkaar opgeslokt, er zijn er nog maar twee over en die hebben alle koeienpaadjes, roddeltanteroutes en holle wegen naar het dorp uitgewist. Balling ligt als een geïsoleerd stukje beschaving in een megamaisveld, maar daarachter is de heide de efficiency te slim af geweest. Er zitten wilde zwanen en hoewel er bijna niemand meer boert, zijn de boerderijkeukens nog altijd groot. Zo groot als kleine kantines. Een lange gelamineerde tafel aan de ene kant voor het verdwenen personeel en dan de nieuwe keukenelementen bij het raam. Je moest altijd doorschuiven op de bank voor de arbeiders en daar zat Jytte dan in Djursland, bungelend met haar benen. Het is grote pauze, ze is naar huis gerend om te eten en haar voeten kwamen nog niet bij de grond. Ze droeg rode sokjes en een rokje met Schotse ruit. Haar moeder had al een witte boterham voor haar klaargezet. Haar moeder bakt het brood zelf; het is droog en Jytte smeert margarine op haar boterham. Dan pakt ze de bruine basterdsuiker. Het zakje knerpt. Het is leuk om de bruine basterdsuiker in de margarine te drukken. Daar kan ze uren mee doorgaan. Daarna luistert ze naar het geknerp van de bruine basterdsuiker totdat die oplost in haar mond. Haar speeksel wordt zoet als stroop. De bel gaat zo. Als de bel gaat, roept haar moeder dat ze te laat komt. Jytte zet het op een lopen en haar benen zijn net trommelstokjes.
‘STOP! ZEBRA! KUN JE NIET UIT JE DOPPEN KIJKEN?!’
Jytte heeft op de rem getrapt en teruggeschakeld naar z’n één. Ze staan stil en kijken naar een geschrokken man in een windjack.
‘Je moet stoppen voor voetgangers!’ zegt Jytte.
‘Dat weet ik,’ antwoordt Sonja.
‘Daar merk ik anders niets van!’ zegt Jytte en ze laat de koppeling opkomen, eerste versnelling, tweede.
Jytte wordt gebeld. Ze rijden langs de Vesterbrogade, derde versnelling. Jyttes man is ’s ochtends vrij en hij kan de afstandsbediening niet vinden.
‘HIJ LIGT IN DE MAND. JA, DE MAND. DE MAND ERNAAST (rgs, richting aangeven, rgs, langzaam, LANGZAAM!), karbonades, denk ik.’
Tussen de stroom fonkelende fietsen door volgen ze de Istedgade. Sonja’s blik is wazig, ze haalt bijna geen adem en toch lukt het haar bij de kruising met de Enghavevej grotendeels zonder hulp links af te slaan. Jytte praat niet meer met haar man, maar ziet dat ze een berichtje heeft van haar schoondochter. Het is een foto van haar kleinkind in doopjurk, haar stem wordt van elastiek, want natuurlijk moet Sonja die foto ook zien, maar daar wacht ze liever mee als het mag en daarom legt Jytte haar mobieltje op het dashboard.
Het valt niet mee om grenzen te stellen in een auto. Tijdens rijles heb je niets te willen, zo dwong Jytte haar een keer om een hotdogkar in te halen. Ze reden lekker rustig tot ze een vluchtheuvel naderden. Een vluchtheuvel en een hotdogkar. Sonja mocht daar helemaal niet inhalen, maar de mensen achter haar werden ongeduldig en begonnen te toeteren. Geef gas, haal die kar dan in! riep Jytte, waarna Sonja de linkerrijbaan op schoot, inhaalde en zo snel weer naar haar eigen weghelft terugkeerde dat ze de hotdogman, die zijn worstenkar achter zich aan trok, haast van de sokken reed. Daar had je bijna een dooie op je geweten, had Jytte opgemerkt.
Ze voelt nog de schaamte in haar lijf. De schaamte en de angst voor doodslag, maar nu naderen ze de Vigerslev Allé die langs de Vestre Kirkegård loopt en Jytte besluit dat ze een rondje om de begraafplaats gaan rijden.
‘Ik vind dat altijd zo’n fijne plek,’ begint Sonja. ‘Ergens achterin heb je een kapelletje waarvan de ramen dichtgetimmerd zijn met hardboard. Ik denk dat het niet meer gebruikt wordt. Je hebt er ook een laan met grillige populieren. En een meertje. Ik vind het heerlijk om er op een kleed te liggen lezen.’
Lezen is voor mensen die vakantie hebben en een begraafplaats is voor doden, aldus Jytte. Haar familie telt nogal wat doden. Ze zijn omgekomen in het verkeer, op hun werk of ze hadden kanker. Jyttes moeder leeft nog, maar haar zus heeft copd en nu moet Sonja afslaan. Linksaf. Spiegel, spiegel, schouder, koppeling in. Jytte schakelt terug naar z’n twee, maar Sonja besluit zelf welke baan ze neemt. Ze kiest de juiste en dat is echt niet makkelijk met al die rijbanen. Het licht staat op rood, in z’n één wachten ze op groen. Rechts van hen staat een busje. De bestuurder laat de motor loeien.
‘Allochtonen,’ zegt Jytte en ze wijst naar het busje.
Sonja kijkt naar het stoplicht. Groen. Ze trekt op. Het busje trekt ook op en schiet voor haar langs. Het is verboden om vanaf de rechtervoorsorteerstrook links af te slaan. Dat weet Sonja en dat weet Jytte ook. Ze staat op de rem, heeft haar raampje al laten zakken en steekt haar middelvinger op, terwijl ze met haar andere hand op de claxon drukt. Ze toetert en steekt haar middelvinger op. Het busje stopt ook midden op de kruising en daar gaat het raampje al omlaag.
‘GEITENNEUKERS!’ roept Jytte.
‘FUCKING HOEREN!’ roept het busje.
Sonja denkt aan de dode premiers op het kerkhof. Wat is het toch heerlijk om een kleed mee te nemen naar de begraafplaats. Dan ligt ze daar een beetje naar Hans Hedtoft te kijken terwijl de eenden snateren en het dak van de grote kapel schittert in de zon. Net het hemelse Jeruzalem of een afgelegen stukje Denemarken. Het geluid van de auto’s is ver weg, de geur van taxus en buxus, het is bijna alsof je in het niets zweeft. Theoretisch zou er een kroonhert kunnen langskomen en ze heeft koek voor bij de koffie gekocht en stiekem wat klimop geplukt. De doden maken geen lawaai en als ze geluk heeft ziet ze een roofvogel door de lucht scheren. Zo knijpt ze er even tussenuit.

 

© 2016 Dorthe Nors
© 2017 Nederlandse vertaling Edith Koenders/Uitgeverij Podium

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum