Leesfragment: Wit

12 november 2017 , door Han Kang
|

14 november verschijnt de nieuwe roman van Han Kang in de vertaling van Marijke Versluys: Wit. Wij publiceren voor.

Terwijl de verteller met een schrijversbeurs in Warschau verblijft, een besneeuwde stad vol tastbare littekens van het geweld uit het verleden, wordt ze achtervolgd door het verhaal van haar oudere zus, die slechts twee uur na haar geboorte overleed. Een gefragmenteerde verkenning van witte dingen is het resultaat – de bakerdoeken, die ook haar doodskleed waren, de melk uit haar moeders borsten die ze niet meer dronk, de blanco pagina waarop de verteller tevergeefs probeert het verhaal te reconstrueren – alles ontvouwt zich in een krachtig, poëtisch distillaat. Wit is een boek als geen ander. Het zijn gedachten over een kleur, over de kracht en de kwetsbaarheid van de menselijke geest, en pogingen om nieuw leven te vinden in de as van vernietiging.

Han Kang (1970) studeerde aan de Yonsei Universiteit in Seoel, Zuid-Korea. Ze won vele nationale en internationale prijzen voor haar werk, waaronder de International Man Booker Prize voor de wereldwijde bestseller De vegetariër. Momenteel doceert ze creatief schrijven aan het Seoul Institute of the Arts.

 

I

Ik

Han Kang, Wit

 

In het voorjaar, toen ik had besloten te schrijven over alles wat wit is, maakte ik om te beginnen een lijst.

  • Bakerwindsels
  • Babyhemdje
  • Zout
  • Sneeuw
  • IJs
  • Maan
  • Rijst
  • Golven
  • Magnolia
  • Witte vogel
  • ‘Wit lachen’
  • Blanco papier
  • Witte hond
  • Wit haar
  • Lijkwade

Bij elk woord dat ik noteerde sloeg er een golf van onrust door me heen. Ik voelde dat ik dit boek móést schrijven, dat ik erdoor zou veranderen, dat het ook zelf zou veranderen, en wel in een soort witte zalf die op een zwelling wordt aangebracht, een verband dat op een wond wordt gelegd. Dat had ik nodig.
Toen ik een paar dagen later mijn blik nog eens over het lijstje liet gaan, begon ik me evenwel af te vragen waarom ik hier eigenlijk aan begon, wat het zou betekenen die woorden in de ziel te kijken.
Als ik de woorden in mezelf filter, klinken er beverige zinnen op, wat doet denken aan het vreemde, treurige gesnerp dat een strijkstok aan een metalen snaar ontlokt. Zou ik mezelf, gesluierd in wit verband, tussen die zinnen kunnen verstoppen?
Dat was zo’n moeilijke vraag dat ik het lijstje liet zoals het was en er verder niets meer mee deed. In augustus vertrok ik naar het buitenland, naar dit land waar ik nog nooit was geweest; ik huurde tijdelijk een flatje in de hoofdstad en wende eraan mijn dagen in deze vreemde omgeving te slijten. Een kleine twee maanden later, toen het op een avond voor het eerst bijtend koud was, kreeg ik migraine – een pijnlijk bekend verschijnsel. Ik nam een paar pillen in met warm water, en realiseerde me (heel kalm) dat ik me onmogelijk zou kunnen verstoppen.

Er zijn momenten dat ik me scherp bewust ben van het verstrijken van de tijd, vooral als ik ergens pijn heb. De migraines zijn begonnen toen ik een jaar of twaalf, dertien was; ze overvallen me onaangekondigd, vergezeld van heftige buikkrampen die het dagelijks leven een halt toeroepen. Zelfs het kleinste karweitje blijft liggen terwijl ik me louter concentreer op het verduren van de pijn: de afzonderlijke druppels van de tijd voelen als messcherpe edelstenen die langs mijn vingertoppen schampen. Eén keer diep inademen, en dan neemt dat nieuwe levensmoment de vorm aan van een parel bloed. Zelfs wanneer ik me weer in het dagelijks ritme heb gevoegd en de ene dag naadloos versmelt met de volgende, blijft die gewaarwording op dat plekje altijd met ingehouden adem wachten
Elk moment is een sprong van een onzichtbaar klif, waarop de scherpe randen van de tijd voortdurend worden bijgeslepen. Onze voeten maken zich los van de stevige ondergrond van heel ons leven tot dan toe, en we zetten die hachelijke stap in het ongewisse. Niet omdat we zo bijzonder moedig zijn, maar omdat het de enige weg is. Nu, op dit moment, stroomt die duizelingwekkende prikkeling door me heen. En ik stap roekeloos de tijd in die ik nog niet heb geleefd, het boek in dat ik nog niet heb geschreven.

 

deur

Een gebeurtenis van heel lang geleden.

Voordat ik het huurcontract tekende, ging ik nog een keer naar de flat kijken.
De metalen voordeur was eens wit geweest, maar had in de loop van de tijd zijn glans verloren. Toen ik hem zag oogde hij armoedig; de verf bladderde zo erg dat de roest eronder zichtbaar werd. Als dat alles was geweest zou het in mijn herinnering domweg een haveloze oude deur zijn geweest. Maar er was iets bijzonders met de manier waarop het nummer, 301, was aangebracht.
Iemand – misschien een van de vele tijdelijke bewoners – had met een scherp voorwerp, een schroevendraaier of zo, het nummer in de deur gekrast. Ik kon elke afzonderlijke kerf onderscheiden. De 3 was wel drie handspan hoog, de 0 kleiner maar een paar keer overgetrokken, een opvallende, vinnige krabbel, en ten slotte was de 1 een lange, diep uitgestoken lijn, die zichtbaar moeite had gekost. Langs deze verzameling rechte en ronde wonden had zich roest verspreid, een spoor van geweld als vlekken van heel oud bloed, geronnen, zwartrood. Niets is me dierbaar. Niet het huis waar ik woon, niet de deur waar ik elke dag doorheen ga, niet eens mijn leven, verdomme. De cijfers met hun opeengeklemde tanden keken me nijdig aan.
Dat was de flat die ik die winter wilde hebben, de flat waar ik verkoos mijn dagen te slijten.

Nadat ik mijn spullen had uitgepakt ging ik meteen een blik witte verf en een flinke kwast kopen. De keuken en de slaapkamer waren niet opnieuw behangen, en op de muren zaten grote en kleine vlekken. Vooral rond de lichtknopjes vielen die donkere vegen op. Ik trok een lichtgrijze trainingsbroek en een oude witte trui aan, want daar zag je de spatten niet zo op. Voordat ik begon had ik al besloten dat ik niet uit was op een fraai, gelijkmatig resultaat. Het zou voldoende zijn, redeneerde ik, om alleen de vlekken weg te schilderen. Witte vlekken zijn immers beter dan groezelige? Ik streek met mijn kwast over de grote vochtplekken op het plafond, waarschijnlijk ooit veroorzaakt door de regen, en ik zag het grijs verdwijnen onder het wit. Ik veegde de groezelige wastafel met een lapje schoon, waarna ik die hetzelfde helwit verfde, ook al was de voet bruin.
Ten slotte ging ik de galerij op om de voordeur te schilderen. Met elke haal van de kwast over het krassenpatroon werden de onvolkomenheden uitgewist. De diep ingekerfde cijfers, de roestbruine bloedvlekken verdwenen. Ik ging naar binnen om even te pauzeren en weer warm te worden. Toen ik na een uurtje ging kijken zag ik dat de verf was gaan druipen. Het zag er niet netjes uit, waarschijnlijk doordat ik een kwast in plaats van een roller had gebruikt. Nadat ik nog een verflaag had aangebracht, zodat de zakkers minder opvielen, ging ik weer naar binnen en wachtte. Na een uurtje schuifelde ik op mijn slippers nogmaals naar buiten. Het was licht gaan sneeuwen. Op straat was het donker geworden, de lantaarns brandden nog niet. Roerloos stond ik daar, met het blik verf in de ene en de kwast in de andere hand – een stille getuige van sneeuwvlokken die langzaam neerdwarrelden, alsof talloze veertjes langzaam omlaagzweefden.

 

Copyright © Han Kang 2017
Uit het Koreaans vertaald door Deborah Smith
Copyright vertaling uit het Engels © Marijke Versluys / Nijgh & Van Ditmar 2017

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum