Leesfragment: We hebben alles bij ons

19 oktober 2017 , door Arjen van Meijgaard
| |

Morgen verschijnt We hebben alles bij ons, de het prozadebuut van Arjen van Meijgaard. Lees bij ons alvast een hoofdstuk!

De relatie tussen Victor, de ik-figuur in We hebben alles bij ons, en zijn vader is problematisch. Na de scheiding van zijn ouders is de afstand tussen hem en zijn vader in dubbel opzicht groot geworden. Vader en zoon ontmoeten elkaar sporadisch, maar na een toevallige ontmoeting bij de tandarts worden de banden, zij het moeizaam, weer aangetrokken. Wanneer Victor zijn vader helpt verhuizen naar Portugal, komt de fragiele relatie tussen hen op scherp te staan. Drie dagen zijn ze aan elkaar overgeleverd in de benauwde cabine van een gammel busje. Victor kent de verhalen over zijn vader, veelal vrouwengeschiedenissen. Maar wie is die man werkelijk? En wat weet die man van hem? Langzaam wordt duidelijk dat ze meer op elkaar lijken dan Victor had gehoopt. Niet alleen door de gesprekken met zijn vader verliest hij grip op het leven, ook door zijn eigen buitenechtelijke affaire met Valerie, ooit zijn jeugdliefde. In een luchtige stijl worden de levens van beide mannen beschreven en reist de lezer mee op de zoektocht naar houvast en verklaringen.

N.B. Lees ook de recensies van de hand van Arjen van Meijgaard voor onze site.

 

II

Ik sta op een betonnen muurtje en steun op de schouder van papa. Hij fluit het deuntje dat hij altijd fluit. Het heeft nog het meeste weg van het vage suizen van de wind, niet met zijn lippen getuit, zoals de meester op school ons heeft geprobeerd te leren, hij doet iets met zijn tong binnensmonds. Verschillende keren heeft hij het voorgedaan, maar mij lukt het niet.
De seconden tussen het afremmen van de trein en het opengaan van de deuren duren eindeloos.
‘Welke deur denk jij?’ vraag ik.
‘De derde deur, ze zou voorin zitten.’
‘Ik denk de tweede.’
Als ik gelijk heb, is Valerie verliefd op mij. Als mijn vader gelijk heeft, wordt ze het dit weekend.
Alle andere deuren voorspellen ook haar verliefdheid op mij, alleen verder weg in de toekomst. Per deur een jaar erbij.
Waar het kan, stel ik een als-dan regel in. Als ik de lijntjes van de stoeptegels niet raakte, dan kwam Valerie vrijdag al, in plaats van zaterdag. Als ik mijn tanden kon poetsen zonder met mijn ogen te knipperen, mochten we in de tuin kamperen. De regel mag ik nooit aan iemand vertellen, nooit. Als ik dat wel doe, komt hij hoe dan ook niet uit. Eén tegel overslaan, mijn ene voet precies in het midden zetten van de volgende tegel en mijn andere voet ver, maar niet te ver naar voren zwaaien. Dát volhouden was de uitdaging. Op weg naar de bakker is het me gelukt. Ik wist alleen niet meer wat ik moest halen. Een gesneden bruin en een stokbrood, zei mama toen ik met drie stokbroden thuiskwam. Maar ik had gewonnen, daarom kwam ze vrijdag al in plaats van zaterdag. Het tandenpoetsen zonder met mijn ogen te knipperen was een fluitje van een cent. Dat is gevaarlijk, want de regel mag niet te makkelijk zijn. Daarom poetste ik langer dan normaal, tot mijn tandvlees begon te bloeden. Het kamperen in de tuin zou zeker doorgaan.

In de zomervakantie heb ik haar voor het eerst ontmoet. Papa en mama hadden weer contact met vrienden van vroeger en zij bleek de dochter van die vrienden. We zijn een weekend bij hen in Assen geweest, ik sliep toen bij haar op de kamer. Voor het eerst zag ik een meisje in haar onderbroekje. De keer daarop, met kerst, kwamen ze bij ons langs. Blijkbaar was er afgesproken dat ze zouden blijven slapen. Haar ouders sliepen in de logeerkamer, Valerie en ik in mijn kamer op de grond, op een matras en een stapel tuinstoelkussens. En nu komt ze weer logeren.
De deuren klappen open, de mensen stromen het perron op als honden die losgelaten worden uit hun hok. Sommigen beginnen te rennen omdat ze een andere trein of een tram moeten halen, anderen stappen langzaam uit en kijken uitgebreid om zich heen omdat ze niet weten waar ze heen moeten. Ze komt niet uit de tweede en ook niet uit de derde deur. Nergens zie ik een meisje met lang donker haar. Haastig zoek ik tussen de reizigers op het perron. Is ze dat, aan de hand van die dikke vrouw met dat rode hoedje? Of daar, achter die lange man die een rugzak meezeult? De trein is leeg, iedereen loopt op het perron of is zelfs al in de stationshal verdwenen.
‘Hallo,’ klinkt het langgerekt vlak voor ons. Haar stem.
Mijn vader omhelst haar, ik spring van het muurtje en geef haar onhandig een hand.
‘Ik zat helemaal achterin. We wisten niet goed welke kant hij op zou gaan,’ zegt ze lachend, met kuiltjes in haar wangen.
Ze mag op de schouders van papa, ik draag haar tas. We zijn blij dat ze er is, hij maakt grapjes en ik vraag hoe de reis is gegaan.
Omdat het warm is en de dag nog lang, halen we eerst een ijsje bij Florencia voor we naar zee gaan. Valerie zit op de stang, ik achterop met haar tas op mijn schoot. Citroen en aardbei, papa heeft onthouden welke smaken ze lekker vindt, maar dat is makkelijk, want het zijn ook mijn lievelingssmaken.
Het is rustig op het strand, er lopen een paar mensen, een enkeling zit op het zand. Een diepe kuil en een heuvel zand moeten ons beschermen tegen de wind. Papa gaat zwemmen, Valerie en ik beginnen aan een groot zandkasteel met lange ondergrondse gangen die constant instorten. De paar playmobielpoppetjes die ik heb meegenomen, laat ik in de tas. Ze vindt het ongetwijfeld kinderachtig om daarmee te spelen. Zij is een half jaar jonger dan ik, op school heeft de meester gezegd dat mannen meestal ouder zijn dan hun vrouw, dus dat zit bij ons wel goed.
Een roep uit de verte, mama komt de trap af en sjokt door het zand naar ons toe.
Omdat we gewonnen hebben met mens-erger-je niet, mogen we in de tuin kamperen zegt papa. Ik wist al lang dat het mocht, dat kon ik alleen niet vertellen. Mama vraagt zich af of het niet gaat onweren.
‘Ik laat de keukendeur open. Als jullie tent wegwaait, mag je naar binnen,’ zegt papa.
De tent mogen we zelf opzetten, een paar haringen staan noodgedwongen tussen de viooltjes en één lijn is vastgebonden aan de schutting. Papa leest een spookverhaal voor. Valerie vindt het eng en kruipt tegen hem aan. De zaklantaarn mag nog een kwartiertje aan blijven, zegt mijn vader als hij de tent verlaat. Met haar hoofd in het kussen lacht ze gesmoord als ik haar kietel. Ze hijgt en giechelt dat ik moet stoppen. Tegen het tentdoek maken we schaduwen met onze handen. Een wolf, een giraffe, een pinguïn. ‘Ben je verliefd?’ Ik ontken. Een welles-nietes volgt, steeds harder. ‘Victor is verliefd, Victor is verliefd,’ zingt ze zachtjes. Ze moet stoppen, ik klim bovenop haar en duw haar armen naast haar hoofd op het luchtbed, ik voel haar warme lichaam onder mij. Ze probeert zich los te worstelen en zegt dat ze het niet leuk vindt.
Ik droom veel, weet echter niet meer waarover. Iets met een trein, vanuit de lucht zag ik hem als een slang tussen de weilanden door schieten, steeds verder weg, steeds kleiner. Op een of andere manier was het duidelijk dat hij nooit meer terug zou komen. Als ze wakker wordt, kijkt ze me verbaasd aan.
‘Je snurkt,’ zeg ik, ‘net als papa.’

Zondagmiddag mogen we op het terras een vuur maken in een verroeste prullenbak, oude bankafschriften en kranten gaan in rook op. Uit de tuin hebben we takjes en stukken schors gehaald die we om de beurt op het vuur gooien. Als papa een katern van de krant uit heeft, geeft hij het aan ons om het te verbranden.
De ouders van Valerie komen haar halen. Met z’n zessen zitten we aan de tafel in de serre, net één grote familie. Ik wil niet dat de avond voorbijgaat, zo zou het altijd moeten zijn. Als ik vraag of we van tafel mogen, zegt de moeder van Valerie dat ze over een halfuur vertrekken.
Het is me niet meer gelukt een als-dan regel te maken om haar dit weekend verliefd op me te laten worden. Ik heb het één keer geprobeerd. Met oversteken mocht ik alleen de witte delen van het zebrapad raken, maar papa greep me bij mijn schouder zodat ik niet onder een brommer terechtkwam. Met twee voeten stond ik op het zwarte asfalt.
Vol bewondering kijkt ze naar mijn treinbaan. Op een plank ter grootte van mijn bed heb ik een dorp gebouwd en bergen van gaas en papier-maché. De rails ligt in een grote ovaal en verdwijnt halverwege in een tunnel. Het dorp is niet meer dan een groepje van vijf huizen met in het midden een kerk. Ik doe het plafondlicht uit. Kleine lantarenpalen verlichten de lege straten, hier en daar staat een auto of een poppetje. In sommige huizen brandt licht. Valerie’s moeder roept.

 

© Copyright 2017 Arjen van Meijgaard

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum