Leesfragment: Vaak ben ik gelukkig

07 januari 2017 , door Jens Christian Grøndahl
|

11 januari verschijnt Jens Christian Grøndahls Vaak ben ik gelukkig (Tit er jeg glad, uit het Deens vertaald door Femke Blekkingh-Muller). Lees bij ons het eerste hoofdstuk!

Ellinor en haar man Henning zijn goed bevriend met Anna en Georg. Maar alles verandert wanneer de twee stellen op skivakantie gaan en Anna en Henning omkomen in een lawine. Hun echtgenoten blijven alleen achter. In hun verdriet trekken Elli en Georg steeds meer naar elkaar toe, maar kunnen twee mensen zomaar opnieuw beginnen? Pas wanneer Georg jaren later overlijdt en Elli helemaal alleen achterblijft, durft ze het verleden onder ogen te komen – een verleden dat meer ontsluit dan rouw en verraad.

Vaak ben ik gelukkig is een aangrijpende roman over liefde, huwelijk en vriendschap, en over de verwoestende kracht van geheimen. Jens Christian Grøndahl schetst in zijn nieuwste novelle een vlijmscherp portret van een huwelijk.

 

Nu is jouw man ook dood, Anna. Jouw man. Onze man. Ik had eigenlijk graag gewild dat hij naast jou kwam te liggen, maar jij had al buren, een advocaat en een mevrouw die een paar jaar geleden is begraven. De advocaat lag er al heel lang toen jij erbij kwam. Ik heb voor Georg een vrij graf gevonden op de volgende rij, van jouw graf kun je de achterkant van zijn steen zien. Ik heb gekozen voor kalksteen, ook al zei de steenhouwer dat dat te lijden heeft van weer en wind. Wat maakt dát uit? Ik houd niet van graniet. De tweeling wilde wel graag graniet, op dat punt waren ze het voor één keer met elkaar eens. Maar graniet is te zwaar, onze Georg klaagde altijd dat hij zo’n druk op zijn borst voelde. We hadden dat waarschijnlijk serieuzer moeten nemen, maar hij wuifde het weg. Hij klaagde, en als je zijn zorg dan wilde delen, werd je afgewezen. Zo was Georg.
Hij is onder de douche in elkaar gezakt. Ik wist meteen dat het mis was, of misschien denk ik nu achteraf pas dat ik dat wist. Hij kreunde en het was vreemd om met zijn zware, natte lichaam te slepen. Hij was nog bij bewustzijn toen ik hem in bed legde. Toen de ambulance kwam, was het voorbij. Hij zag er nog hetzelfde uit, ouder, maar nog steeds best knap. Als hij op zijn rug lag, was zijn buik niet zo groot. Jij hebt hem zo nooit gezien. Achtenzeventig is helemaal niet oud, toch? Zeventig ook niet trouwens. Jij had ook best degene kunnen zijn die hem vond op de tegels onder de warme straal. Normaal gesproken zou jij hem hebben gevonden. Kun je dat zeggen? Hij stond er altijd heel lang onder. Hij had gewoon kunnen blijven staan als niet een van zijn kransslagaders was gescheurd. Het had jullie leven kunnen zijn dat gewoon was doorgegaan. Waar zou ik zijn geweest in jullie leven? Waar zou ik zijn geweest in mijn leven? Ik streelde hem terwijl we op de ambulance wachtten, maar ik weet niet of hij dat kon voelen. Op een bepaald moment, terwijl ik bij hem zat, heeft hij niets meer kunnen voelen. Dat drong later tot me door. Hij kon mij niet meer voelen. Alsof ik degene was die opeens weg was. Dat weg zijn groeide in mij als een bal die alle lucht naar buiten perste. Ik heb me nog nooit zo eenzaam gevoeld. Je bent toch gewend dat de werkelijkheid beantwoordt aan of gewoon weerklinkt in wat je denkt en voelt. De dood sluit de levenden op, uiteindelijk is de werkelijkheid onze vijand.
De dag na de begrafenis ben ik teruggefietst naar het kerkhof. Ik heb een paar van de bloemstukken bij jou neergelegd. Ik bracht eigenlijk alleen bloemen voor je mee op je verjaardag. De eerste jaren kwam ik vaak, meestal alleen. Georg vond het niet fijn om mee te gaan, en ten slotte vertelde ik het hem niet eens meer wanneer ik naar jouw graf was geweest. Op dat moment was ik allang opgehouden te vragen waarom hij niet mee wilde. Ik denk dat hij het je nooit helemaal heeft vergeven, maar als ik het had gevraagd zou hij dát nooit hebben toegegeven. Ik zou uit zijn antwoord hebben kunnen opmaken dat ik jouw plaats nooit helemaal had kunnen innemen. Hij was heel zorgzaam en ik denk dat hij echt van mij is gaan houden. De jaren gingen voorbij, wij gingen bij elkaar horen, gewoon omdat we naast elkaar leefden. Als je jonger bent, onderschat je de macht van de gewoonte en je onderschat ook de genade die het met zich meebrengt. Vreemd woord, genade, maar nu staat het er.
Voor mij was het nooit een kwestie van vergeven toen jij eenmaal weg was. Het heeft toch geen zin om een steen wel of niet te vergeven, of die nu van kalksteen is of van graniet. Jouw leven, elk leven, wordt teruggebracht tot een handjevol feiten als het afgelopen is. Het is geweest. Dat en dat is gebeurd en je kunt ervan vinden wat je wilt. Jij bent naar bed gegaan met de man van je beste vriendin en stond toe dat hij je meenam in de dood. Dat laatste hadden jullie natuurlijk geen van beiden verwacht. In het begin heb ik me afgevraagd hoe jij had bedacht dat het zou gaan. Zou je hebben voorgesteld dat we gewoon ruilden? Dat soort dingen hoor je toch wel eens.
In de periode dat ik nog nadacht over mijn onbeantwoorde vragen, ben ik tot de conclusie gekomen dat jij waarschijnlijk helemaal niets had bedacht. Als je zelf niet verliefd bent, is het soms moeilijk je voor te stellen hoe weinig de geliefden zich bezighouden met de toekomst en andere mensen. Ze zijn ingekapseld door hun geluk en dat breidt zich naar alle kanten uit. Het nu van het geluk wil niet worden opgevolgd door wat erna komt en daar weer na. Ze hebben meer dan genoeg aan elkaars gezicht en elkaars lichaam en aan die vreemde jaloezie die ik me ook vaag herinner, zelfs al is het lang geleden dat ik verliefd was. Je bent niet jaloers op rivalen of de gedachte aan rivalen, eerder dan dat voel je een ander soort jaloezie die alleen de man van wie je houdt betreft. Je bent jaloers op zijn lichaam, omdat het dichter bij zijn gedachten is dan jij zelf ooit zult zijn.
Nee, jij had je waarschijnlijk helemaal niets voorgesteld over mij of Georg en al helemaal niet dat ik op een dag samen met jouw man en jullie zoontjes aan jouw graf zou staan. Er was maar één graf waar we aan konden staan. Al die jaren ben ik van tijd tot tijd geplaagd door diezelfde ongepaste gedachte. Wat als Henning nog ergens leeft? Je hoofd kan de gedachte dat iemand gewoon verdwijnt niet bevatten. Het is net als met oneindigheid. Dat is ook zo moeilijk voor te stellen. Maar daar stonden we dus, Georg, de tweeling en ik. Je begrijpt vast wel dat ik hem aanvankelijk helemaal niet wilde.
Ze zitten me op mijn nek de laatste tijd, de tweeling. Mijn gedrag is misschien ook wel een beetje te plotseling, te resoluut. Je zou best kunnen vinden dat ik een beetje lomp ben zonder dat ik het zelf in de gaten heb, maar aan de andere kant vind ik hen wel erg sentimenteel. Ik respecteer natuurlijk dat ze om hun vader rouwen, dat doe ik zelf ook. Waarom voel ik de behoefte om dat te zeggen? Ik bespeur enige twijfel bij hen. Ik begrijp gewoon niet waarom ik als een soort opzichter in hun ouderlijk huis zou moeten blijven wonen, nu Georg er niet meer is. Waarom ik daar naar de meubels moet gaan zitten kijken en hun plek in de kamers bewaken, het stof op de vlucht jagen. Ik had natuurlijk een jaar kunnen wachten. Wachten tot Georgs eerste sterfdag voorbij was en pas daarna een beslissing nemen, maar waarom eigenlijk? Zij zijn geen van beiden van plan om in het huis te gaan wonen en Georg is na drie weken precies net zo dood als hij na een jaar zal zijn. Ik heb niet gehuild op de begrafenis, misschien twijfelen ze daarom aan mijn gevoelens. Ik was klaar met huilen. Toen ik thuiskwam uit het ziekenhuis, heb ik de hele avond gehuild, totdat ik op de bank in slaap viel; ik had nog niet eens een lamp aangedaan. Ik kon niet in ons bed gaan liggen, maar dat kwam niet door hem. Dat was niet omdat hij was overleden in dat bed; het bewijs daarvoor is dat ik het beddengoed de eerste weken niet heb verschoond. Ik ben tussen diezelfde lakens blijven liggen totdat ik zijn geur niet langer rook. Dat is een van de dingen waarover ik graag met jou had willen praten, Georgs geur. Hoe kun je iets zo goed kennen en toch geen woorden hebben om het te beschrijven? Zijn geur is een gegeven in mijn herinnering en daar blijft hij, onbeschreven. Hij was er, maar nu niet meer, behalve als een woordeloze herinnering.
Zij vinden mij waarschijnlijk hard, jouw zoons. Waarom kunnen ze niet gewoon denken dat ik in shock ben? Zullen we zeggen dat ik in shock ben, Anna? Het probleem is dat ik dat zelf niet zo goed kan zeggen. Welke persoon in shock is voldoende bij haar positieven om het nummer van een makelaar op te zoeken? Zij hebben er moeite mee dat ik de makelaar heb gebeld en het huis te koop heb gezet nog voordat de executeur-testamentair een taxateur had kunnen sturen. Het gaat om de volgorde van de factoren. Dat is nooit mijn sterkste punt geweest, zoals je weet. Maar wordt er ook niet gezegd dat het niet uitmaakt? Wie het eerst van de ene of de andere man hield. De liefde was er, dat is de slotconclusie, om met Stefan te spreken. Vreemd, zo verschillend als Stefan en Morten zijn geworden, je zou bijna niet geloven dat ze een tweeling zijn.
De liefde was er. Is ze er nu niet meer? Jawel, ze is er nog, ze sterft niet samen met de man, maar hoelang kan ze op zichzelf blijven flakkeren en de lege kamer in reiken naar de stofdeeltjes in een straal zonlicht? Wanneer verandert liefde in de herinnering aan een gevoel, is het niet langer het gevoel zelf? Ik hield van jou, Anna, en mijn liefde was groter dan mijn boosheid. Dat hadden we niet kunnen weten, geen van allen. Ik ben in jouw plaats van Georg gaan houden, dat had ik ook nooit gedacht, maar verder leven in de kamers waar hij niet is? Om de een of andere reden is dat voor mij ondenkbaar en ik wil graag begrijpen waarom. Totdat ik dat heb doorgrond, is de slotconclusie dat ik een paar dagen geleden op een bijeenkomst van de executeur-testamentair zat en de ingehouden – hoe zullen we het noemen? Ergernis? Teleurstelling? – van jouw zoons voelde. Er hing in ieder geval een moeizame cocktail van gevoelens in de lucht aan die lange, glimmende tafel. De executeur-testamentair was een vrouw van ongeveer hun leeftijd in een getailleerd colbertje en een strakke pantalon, met een strenge bril voor haar opgemaakte ogen. Ik denk dat Morten haar een stuk vond. Volgens mij heeft hij stiekem een zwak voor juist die vorm van onafhankelijke, onderkoelde vrouwelijkheid omdat hij zelf nooit echt rechts is geworden. Stefan daarentegen liet zich niet intimideren, hij was zoals gewoonlijk de gepersonifieerde transparantie, louter zuivere lijnen, bankman als hij is. Een van jouw zoons is leidinggevende op een aandelenafdeling bij een bank geworden, Anna, nog iets wat jij je volgens mij niet had kunnen voorstellen. Dat de ander docent kunstgeschiedenis is geworden aan de universiteit had je je beter kunnen voorstellen in je dromen. Misschien deden de waakzame ogen van de executeur-testamentair hem denken aan Het Meisje met de Parel? Ik was in gedachten verzonken toen ik tot de orde werd geroepen. Ik had het huis te koop gezet? Dat vroeg de advocate, je weet hoe het is als een constatering wordt gepresenteerd als een vraag. Nee, dat weet jij niet meer, natuurlijk. Jij weet niets en je hebt geen oren om ook maar iets van wat ik je vertel te horen. Jouw mooie oren met de blozende oorlelletjes zijn er ook niet meer.
Het is idioot dat ik me tot jou richt, maar als ik dat niet doe, zou het lijken of ik ook gewoon een gegeven was, een steen, niets anders. Alsof wat ik voor me zie niet op z’n minst íéts zou kunnen weerspiegelen van wat ik denk en voel. Ik zie jou al bijna veertig jaar voor me, Anna. Dat is waar jij bent opgehouden, geen dag ouder. Je bent heel erg achtergebleven. Ik kreeg meteen een droge mond, ik was al schuldig in mijn eigen ogen, nog voordat iemand anders me had beschuldigd. Zij moesten toch ook hun erfdeel krijgen, probeerde ik, maar ik bleef steken bij Stefans blik. Hij boog zich iets naar voren. Op de plek waar eerder zijn vingertoppen op het glimmende tafelblad rustten, zag ik vijf vochtplekjes kleiner worden en verdwijnen. Hij hief een hand alsof hij de woede wilde bezweren die je tot elke prijs niet in zijn stem mocht kunnen horen. We hadden er toch over kunnen praten, natuurlijk kon ik zolang als ik wilde thuis blijven wonen, en als het een kwestie van geld was… Daar konden we toch altijd over praten, herhaalde hij, en toen keek hij naar Morten, die alleen maar knikte.
De advocate zei iets over ongedeelde nalatenschap en ik moest denken aan die andere nalatenschap. Het laken, het dekbed en de kussens, het fijngeweven katoen van de overtrek, waar nu niet langer een geurspoor van Georg in zat. Tijd om te verschonen. Een paar lange, eenzame seconden leek het weer of ik van binnenuit werd gevuld, tot het punt van barsten, compact en ademloos en ik moest me vastklampen aan de armleuningen van de stoel. Het komt wanneer ik het het minst verwacht. Als mensen denken dat ik in de rouw ben, is dat al een mooiere voorstelling van zaken. De rouw is in mij. Het is een vormeloze klomp die onstuitbaar groeit. Die me vult en uit mijn lichaam verdringt totdat ik naar adem moet happen. Geen mens zal dat ooit begrijpen totdat hij zelf op een dag iemand verliest, iemand die hem dierbaar was, en die druk ervaart. Die vormeloze, rijzende massa die door het verdriet wordt gevormd. Nee, het is waar, je bent jezelf niet meer.
Ik keek de advocate strak aan en probeerde niet met mijn ogen te knipperen terwijl ik zei dat het voor mij niet nodig was. Ongedeelde nalatenschap. Ik vertelde dat ik een nieuwe woning had gevonden en dat ik de eerste van de maand ging verhuizen. Niemand zei iets. Buiten op het Raadhuisplein hoorde ik de indianen uit de Andes panfluit spelen: El condor pasa. Ik weet niet hoelang we daar zo zaten, onbeweeglijk, zwijgend zoals we drie weken geleden in de kerk ook zaten toen we wachtten tot de afscheidsdienst zou beginnen.

 

© 2017 Femke Blekkingh-Muller en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum