Leesfragment: Sovjetistan

28 februari 2017 , door Erika Fatland
| |

Vandaag verschijnt Erika Fatlands boek Sovjetistan. Een reis door Turkmenistan, Kazachstan, Tadzjikistan, Kirgistan en Oezbekistan, vertaald door Maud Jenje. 16 maart praat ze erover met Pieter Waterdrinker bij Spui25.

‘Een roadtrip vol merkwaardige gebeurtenissen, prikkelende observaties en absurde verhalen.’ – Magasinet Reiselyst *****

Turkmenistan, Kazachstan, Tadzjikistan, Kirgistan, Oezbekistan. De jonge antropologe en schrijfster Erika Fatland trok door deze fascinerende en voor ons zo onbekende landen van Centraal-Azië. Ze trof er markante dorpelingen, oude tradities als de adelaarsjacht, de zijdecultuur en bruidroof, maar zag ook hypermoderne steden van marmer en glas en een bloeiende olie-industrie. En dan waren er nog de talloze sporen van de Sovjetoverheersing.
Zullen deze landen die periode ooit te boven komen? Sovjetistan is een ongewoon en onvergetelijk reisverslag.

‘Fatland beschikt over een scherp journalistiek oog, nieuwsgierigheid, moed en gevoel voor avontuur. Een krachtig geschreven, aangrijpend boek.’ – Aftenposten

‘Een nooit eerder beschreven glimp van een stukje wereld, vol mooie en vreemde plaatsen, met veel gevangengenomen andersdenkenden en een paar megalomane presidenten.’ – Agderposten 

 

De Poort naar de Hel

Ik ben de weg kwijt. De vlammen in de krater hebben de sterren aan de hemel uitgewist en het licht uit de schaduwen gezogen. De vuurtongen sissen; het zijn er duizenden. Sommige vlammen zijn zo groot als een paard, andere nog kleiner dan een waterdruppel. Een aangename warmte streelt mijn wangen; de lucht is weeïg. Enkele stenen raken los van de kant en verdwijnen geruisloos in de vlammen. Ik deins achteruit, zoek vastere grond. De woestijnnacht is koel en reukloos.
In 1971 is de brandende krater door een ongelukkig toeval ontstaan. Sovjetologen meenden dat de omgeving rijk was aan gas en maakten een begin met proefboringen. Ze vonden zeer bruikbaar gas, in enorme hoeveelheden, en er werden plannen gemaakt voor winning op grote schaal. Maar op een dag verdween de grondboormachine in een gapend gat van meer dan zestig meter lang en twintig meter diep. Uit de krater stroomde stinkend methaangas. Alle proefboringen werden voor onbepaalde tijd uitgesteld, de onderzoekers pakten hun spullen en het kamp werd ontmanteld. Zelfs op vele kilometers afstand rook je de weerzinwekkende methaanlucht en om de lokale bevolking tegemoet te komen werd besloten het gas aan te steken. De geologen gingen ervan uit dat de vlammen na een paar dagen wel zouden doven.
We zijn ruim 15.000 dagen verder, meer dan vier decennia, en het vuur in de krater brandt nog net zo sissend. De plaatselijke bewoners noemden het de ‘Poort naar de Hel.’ Ze zijn trouwens als één man vertrokken. De eerste president van Turkmenistan liet het dorpje driehonderdvijftig zielen ontruimen; hij wilde de kratertoeristen niet confronteren met het ellendige lot van dorpelingen.
Ook hij is vertrokken, hij stierf twee jaar na het ontruimingsbevel. Zijn opvolger, de tandarts, heeft bepaald dat de krater een vulling moet krijgen, maar tot nu toe heeft nog niemand een schep ter hand genomen om de Poort naar de Hel weer te vullen; het methaangas stroomt nog altijd door ontelbare minuscule gaatjes uit de klaarblijkelijk onuitputtelijke, onderaardse bron.
De duisternis omhult me. Ik zie alleen de dansende vlammen en de golvende, doorzichtige gassen die als een capuchon over de krater liggen. Ik heb geen idee waar ik me bevind. Na een tijdje kan ik de omgeving weer onderscheiden: gruis, heuvelruggen en sterren. Een bandenspoor! Ik volg het spoor honderd meter, tweehonderd, driehonderd; ik zoek tastend mijn weg, voetje voor voetje kom ik vooruit.
Van een afstandje is de krater haast mooi: de duizenden vlammen smelten samen tot een langwerpig oranje kampvuur. Ik loop langzaam verder, volg het spoor. Plotseling stuit ik op een ander bandenspoor, en nog een, ze lopen kriskras door elkaar, het zijn er zo veel dat ik ze niet meer van elkaar kan onderscheiden: verse, diepe, vochtige sporen, en oude, opgedroogde, bijna uitgewiste sporen.

Van de sterren, die nu als vuurvliegjes aan de hemel dansen, hoef ik weinig hulp te verwachten. Ik ben geen Marco Polo, ik ben een reiziger uit de eenentwintigste eeuw en ik kan alleen navigeren met het gps op mijn iPhone. Die zit in mijn broekzak en is leeg, daar heb ik niets meer aan. Zelfs als ik bereik had gehad en een opgeladen batterij, had ik rondgedoold; de woestijn heeft geen straatnamen, geen punten waarmee ik mijn positie op het scherm kan bepalen.
Twee lichten klieven door de nacht. Met grote snelheid nadert een auto; de motor klinkt bijna gewelddadig. Achter de donkere raampjes onderscheid ik vaag de silhouetten van petten en uniformen. Hebben ze me gezien? In een aanval van paranoia verbeeld ik me dat ze naar me op zoek zijn. Ik ben onder valse voorwendselen dit land binnengekomen, dat een van de ontoegankelijkste ter wereld is. En hoewel ik de hele tijd op mijn woorden heb gelet en niemand heb verteld waarom ik hier ben, hebben ze het waarschijnlijk al die tijd geweten. Geen studente komt hier in haar eentje voor een rondreis met gids. Eén duwtje en ik ben voor altijd van de aardbodem verdwenen, verkoold in het voorportaal van de hel.
De koplampen verblinden me, maar net zo plotseling als ze zijn opgedoken, verdwijnen ze weer.
Uiteindelijk neem ik de juiste beslissing. Ik kies de hoogste heuvelrug die ik zie en in het grauwe duister kruip ik omhoog. Hiervandaan lijkt de Poort naar de Hel een gloeiende mond. Rondom de krater strekt de woestijn zich in alle richtingen uit, als een melancholiek stemmende lappendeken. Heel even is het alsof ik de enige mens op aarde ben. Het is een merkwaardig geruststellende gedachte.
Dan krijg ik het kampvuur in het vizier, ons kleine kampvuur, en ik ga recht op mijn doel af.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum