Leesfragment: Slapeloze nacht

07 juni 2017 , door Margriet de Moor
|

Morgen verschijnt Slapeloze nacht van Margriet de Moor, de novelle ‘Op het eerste gezicht’ uit 1989 herzien. Wij brengen de eerste pagina's.

Het is nacht. Terwijl een wildvreemde man in haar bed ligt te slapen, is een vrouw naar beneden gegaan om een tulband te bakken. Zo doet ze dat in de doorwaakte nachten sinds haarman zich, nadat ze slechts veertien maanden getrouwd waren, van het leven heeft beroofd. Terwijl de tulband in de oven staat, drentelt ze ook nu weer door de keuken, als gewoonlijk mijmerend over hun liefde op het eerste gezicht, kalm en probleemloos en met de belofte ‘voor altijd’. Het geheim waarmee het revolverschot in de tuinbouwkas haar heeft achtergelaten – waarom? – is altijd aanwezig. Inmiddels niet meer als vraag, maar als feit.

Anders dan anders, merkt ze terwijl de uren verstrijken, is ze nu eens niet totaal afgemat na een dag en een nacht met een vreemde man. Ze heeft het ‘systeem’ samen met haar schoonzus bedacht toen ze er als jonge weduwe erg minnetjes uit begon te zien. Samen hadden ze de contactadvertentie opgesteld.

Ze stelt de keukenwekker in. Gaat weer naar boven. Kijkend naar de slapende man dringt tot haar door waarom ze het deze keer fijn vindt om wakker te zijn.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Van vogels en mensen en Mélodie d'amourDie laatste roman bespraken we ook.

 

Dit is weer zo’n nacht die ik zonder te slapen doorleef.
Het is al jaren mijn gewoonte om op te staan. Als beginneling deed ik dat niet. Ik bleef in bed, gooide me van de ene zij op de andere en luisterde naar het slaan van de klok. Wat natuurlijk eigenaardig is. Je wilt de ontelbare uren in, de immense ruimte waar het meten van tijd hooguit bij wijze van grap voorkomt, maar wat doe je, je prevelt: ‘Eén, twee, drie al verdomme,’ en hoort bij oostenwind een paar seconden later het vonnis bevestigd. De dunne slag uit de toren van de dorpskerk. Niet het geluid van een klok, maar dat van een bel. Vaak ook luisterde ik naar de treinen. En het viel me op dat de schepping zich dan wel onbeweeglijk mocht houden, de nachtelijke transporten gingen zonder onderbreking door. In berusting of paniek voelde ik de trilling, eerder nog dan het gedreun van de wielen, naderen, zich dwars door sloten en velden verhevigen om ten slotte de spiegel op de commode te bereiken die onuitstaanbaar begon mee te rinkelen. Wat moest er zo steels vervoerd worden door het doodstille land?
Wat ik doe is opstaan en op mijn blote voeten, zonder licht te maken, de trap aflopen. De bastaardherder Anatole hoort mij aankomen en weet hoe laat het is. Als ik de keuken binnenkom en daar het licht aandoe, staat het dier zich met stijve poten uit te rekken. Ik pak het meel, de eieren, de handmixer, de grote en de kleine kom en begin zonder aarzeling. Nooit hoef ik na te denken over wat ik ga maken. Ik weet het gewoon. Hernhuttertjes. Appelcake. Bretonse hamtaart.
Ik mag mijn man wel dankbaar zijn dat hij de oven indertijd op gezichtshoogte heeft geïnstalleerd. Mijn gezichtshoogte. Zoals hij ook, uit hoffelijkheid, het aanrecht op mijn lichaamslengte heeft afgestemd en niet op de zijne die, zoals ik door omstandigheden weet, één meter vierentachtig was.
Wanneer ik na verloop van tijd de taartvorm of de bakplaat in de voorverwarmde oven heb geschoven, stel ik de keukenwekker in. Dit is absoluut noodzakelijk. Want in de donkere woonkamer waarheen ik mij nu in gezelschap van Anatole begeef, verlies ik elk gevoel voor temperatuur, geur en de voor een goudblonde korst verlangde baktijd. Ik hoor de smak waarmee de hond zich in een hoek laat vallen en begin te lopen.
Ik mag mijn man wel dankbaar zijn voor deze zachte houten vloer. Hij heeft hem zelf gelegd. Ik weet dat hij de eikenhouten delen bij een sloperij heeft opgescharreld. Ik weet zelfs dat de partij afkomstig was uit het Heidehotel. Voor het lopen over deze vloer moet ooit veel geld zijn berekend. Terwijl hij in de kamer bezig was – ik hoor het krachtige korte gehamer – omlijnde ik met een bokkenpoot de post van de keldertrapdeur. Ik herinner me mijn tevredenheid over de kleur, het grijsgroen dat er nu, bijna vijftien jaar later, nog steeds heel behoorlijk uitziet, en het stijve gevoel in mijn vingers toen de langs de kwast omlaaggedropen verf begon te drogen. Veel werkruimte had ik niet. Zeer duidelijk zie ik dat de zwier van mijn gehannes werd beperkt door een opeenstapeling van tweedehandsstoelen en dozen vol huwelijksgeschenken. Terwijl ik de Chinese kommen, het tafellaken met de irissen, de cocktailshaker en wat niet meer nog steeds bezit en vrijwel dagelijks onder ogen krijg, is Ton, mijn jonge echtgenoot, totaal verdwenen. Hoe heeft hij gekeken. Welke opmerkingen zijn er vanuit de woonkamer gemaakt.
‘Een blank vernis is misschien toch het mooist.’
‘Thee of pils.’
‘Weet je wie ik vanmorgen tegenkwam?’
‘Ik ben al over de helft.’
‘Ja. Maar niet wat jij denkt.’

[...]

Copyright © 1989, 2017 Margriet de Moor

pro-mbooks1 : athenaeum