Leesfragment: Leven op de rand. Biografie van A. Alberts

04 maart 2017 , door Graa Boomsma
| | |

Zondag spreekt Graa Boomsma bij VPRO Boeken over zijn Leven op de rand. Biografie van A. Alberts. Wij brengen een fragment uit het begin van de biografie, waarvan Arjen Fortuin in NRC Handelsblad schreef: 'Het gefnuikte Parijse liefdesverhaal is typisch het soort biografische anekdote dat de lezing van Alberts’ werk verdiept.'

Albert Alberts (1911–1995) liet een uniek en persoonlijk oeuvre na met beroemde titels als 'De eilanden' en 'De vergaderzaal'. Deze raadselachtige schrijver was een duizendpoot: journalist, vertaler, historicus, memoiresschrijver én romancier. Zijn werk werd bekroond met de Constantijn Huygensprijs en de P.C. Hooft-prijs.
Waarschijnlijk heeft Alberts er nooit aan gedacht dat iemand een biografie over hem zou willen schrijven. Binnen de Nederlandse literatuur is hij altijd een eenling gebleven. Zijn bescheidenheid was legendarisch en de geringe omvang van zijn romans ook. Hij had een terloopse manier van vertellen die een enorme zeggingskracht heeft. De publiciteit zocht hij nooit zelf op, hoewel hij wist – zeker na het succes van De vergaderzaal – dat hij zich beschikbaar moest stellen voor interviews.

‘Alberts was een groot schrijver en een bescheiden mens,’ schrijft Graa Boomsma in zijn biografie, ‘die in ogenschijnlijk openhartige vraaggesprekken toch zijn tong achter zijn tanden hield.’ Zo heeft hij altijd het liefdesdrama uit zijn vooroorlogse Parijse periode verzwegen. Op welhaast laconieke toon schreef hij over zijn zware jaren in Japanse gevangenschap nadat hij, koloniaal ambtenaar in Nederlands-Indië, in 1942 was opgepakt. Ook zijn oorlogstrauma was geen gespreksonderwerp.
In de bruisende biografie van Graa Boomsma komen deze verzwegen en onderbelichte thema’s allemaal aan de orde.

 

Een meisje uit Apeldoorn

Eugène is een fantasievolle projectie van Alberts. Dolf Verspoor stond als gezegd model voor Daniël. Maar op wie kan de 21-jarige Française Catherine Abel zijn geïnspireerd?
Catherine is geboetseerd naar een jonge Nederlandse vrouw met wie Alberts blijkens het bevolkingsregister van Den Haag op 20 december 1938 in ondertrouw ging: Liesbeth Dobbelmann. Op de Albertskaart in dat register staat ‘14/12 ’38 Parijs (Fr)’. Daaronder ‘art. 96 (9b) 21/12/’38’. En daaronder weer ‘20/12/ 38 In Ondertrouw’. Zij werd geboren op 25 maart 1917 in Wiessel, een dorpje ten noorden van Apeldoorn. Op het gymnasium, dat ze niet afmaakte, had ze zich stierlijk verveeld. Haar melancholische vader Louis Dobbelmann was al jong overleden en haar zussen en broer waren veel ouder. Toen ze tien was kreeg ze een eigen paard ‘en daarop trok ze in haar eentje door de uitgestrekte kroondomeinen op de Veluwe’, het gebied dat Alberts in zijn jeugd ook graag doorkruiste. Meteen na haar afgebroken gymnasiumopleiding werd ze door de familie naar een kostschool gestuurd in Lausanne. In 1934, 17 jaar oud, vertrok ze naar Parijs. Haar tien jaar oudere zus Antonia (Ton) woonde toen al geruime tijd in Frankrijk, in het ten zuidwesten van Parijs gelegen Gif sur Yvette in het dal van de Chevreuse, samen met haar man, beeldend kunstenaar Bertus Sondaar. Hun buitenhuis was een ontmoetingsplek voor Nederlandse en Franse kunstenaars maar ook, vanaf 1937, voor Alberts. Alberts kende ze al uit Apeldoorn, omdat hij met haar zes jaar oudere broer Louis was bevriend. De twee jongens zaten bij elkaar in de vierde klas van de hbs, de klas die Alberts moest overdoen. Liesbeth vond Alberts een aardige maar wat stille jongen die nog lang niet vloeiend Frans sprak. ‘Hij wilde met een taxi naar mij toe, maar had nogal moeite met het huisnummer. Cent quatrevingt- onze, dat lukte niet.’ Ze kregen een relatie, maar die was nogal eenzijdig. Alberts wilde graag met haar trouwen, maar zij had daar geen zin in. Toch maakte ze geen eind aan hun verhouding. ‘Ik was ook wel een beetje een snob, hoor. Ik dacht dat hij een belangrijk, groot schrijver zou worden zoals ik van allerlei beginnende kunstenaars die ik daar tegenkwam dacht dat ze heel bekend zouden worden.’ Ze was zelfs een beetje baldadig. In het paspoort van Alberts noteerde ze in het vakje ‘Bijzondere kenmerken’ haar observatie: ‘Scheeve neus.’
De alternatieve ‘wijkplaatsen’ in Villiers-le-Bel, Arcueil en Les Essarts le Roi die Alberts in De dreiging, zijn twee verhalen en zijn Parijse memoires schiep doen denken aan het buitenhuis van het kunstenaarsechtpaar Dobbelmann/Sondaar in het dal van de Chevreuse. Arcueil in ‘De daken’ bleek niet lukraak gekozen. Dat was het voorstadje waar Liesbeth drie keer per week met de tram – een van de laatste van Parijs – naartoe ging. Soms liep ze het hele eind. Ze kreeg daar pianoles van de latere concertpianist Isaac Cohen, die zich toen Iskar Aribo noemde. Eugène in ‘De daken’ ging naar Arcueil toe om in een café wat te eten en te drinken en op een heuvel te slapen, Liesbeth nam bijna om de dag de tram naar Arcueil. Het pianospelen en het urenlang oefenen vond ze heel prettig, maar haar talent bleek beperkt en uiteindelijk gaf ze haar muziekstudie op. Alberts heeft Liesbeth vaak weggebracht naar pianoles in Arcueil, lopend of met de tram, en hij heeft regelmatig op haar gewacht in een buurtcafé.
Samen met Alberts bezocht Liesbeth cafés als de Dôme en La Closerie des Lilas aan het westelijk einde van de Boulevard Montparnasse. La Closerie had een groot terras en had vroeger aan de postroute naar Fontainebleau gelegen. Het café was sinds jaar en dag een centrum van literair leven: Chateaubriand, Baudelaire, Verlaine, Zola, Apollinaire, Eluard, Breton, Beckett, Hemingway en Scott Fitzgerald waren er stamgasten. Alberts en Liesbeth kwamen daar vanwege de sfeer van artisticiteit en om te biljarten en te drinken. ’s Avonds bezochten ze ook wel eens – net als Eugène en Catherine in De dreiging – het ABC-cabaret aan de Boulevard Poissonnière.
Hoewel Alberts altijd heeft beweerd dat hij in 1937 naar Parijs ging om stage te lopen bij het Franse ministerie van Koloniën én om archiefonderzoek te doen voor zijn proefschrift, was Liesbeth Dobbelmann de ware reden voor zijn lange verblijf in de lichtstad. Hun relatie kreeg in de zomer van 1938 een verrassende wending toen bleek dat Liesbeth zwanger was van de beeldend kunstenaar Jean Osouf, die ook zijn weg had gevonden naar het buitenhuis van de Sondaars in Gif sur Yvette. Maar Osouf was getrouwd en wenste zijn huwelijk niet op te geven voor de zwangere Liesbeth. Alberts, die niet woedend maar vol begrip had gereageerd op Liesbeths conditie, wist raad: híj zou met haar trouwen, ook om het kind. Hij voegde de daad bij het woord door hun ondertrouw vlak voor kerstmis 1938, toen Liesbeth bijna zeven maanden zwanger was, te laten registreren bij de Haagse burgerlijke stand. Het was een ridderlijk gebaar van een gentleman die geen wrok kón koesteren omdat zijn liefde veel groter was.
Maar dit ultieme ‘beleefdheidsgevecht’ won hij niet. Liesbeth koos er bewust voor haar kind, op 10 maart 1939 geboren, voorlopig alleen op te voeden in het grote familiehuis in het Gelderse Wiessel. Wat had Alberts haar trouwens te bieden, behalve zijn onbaatzuchtige liefde? Geld had hij niet, en ook geen huis. Als aspirant-controleur in spe stond hij nog niet eens op de onderste sport van de ambtelijke carrièreladder. Zou zij, een jonge moeder met een kind van een oudere Franse kunstenaar, ooit kunnen wennen aan een nieuw bestaan in Nederlands-Indië, een leven binnen de strenge ambtelijke hiërarchie? En als het oorlog werd, wat dan? Die vragen hebben ongetwijfeld een rol gespeeld voordat zij, een Hollandse Parisiënne, tot haar besluit kwam. Alberts had de beslissing van zijn hoogzwangere ‘verloofde’ maar te slikken. De ondertrouw liep niet uit op een bruiloft.
Op 10 januari 1939 reageerde professor Gerretson, Alberts’ promotor, opgelucht en vaderlijk op het, verloren gegane, bericht van Alberts dat het ‘uit’ was:

Gelukkig met je brief.
1. Definitief uit! Gekraamde potten zijn goed in een uitdragerij; niet in aedibus amoris.
2. Juist: in werk herstel van evenwicht en zelfrespect. Ik ben je man, om te helpen waar hulp noodig is.
[...]
Yours,
Prof. Gerretson

Toen Alberts eind september 1939 op de boot naar Indië stapte, was hij dus nog steeds ongetrouwd. En de jarenlange Hitleriaanse dreiging was bijna vier weken daarvoor in een echte Europese oorlog uitgebarsten.
Alberts’ vertrek was een logisch gevolg van zijn studie indologie. Maar was zijn bootreis niet meteen ook een vlucht, wég van de echte oorlog en wég van een relatie die was gestrand ondanks zijn manhaftige aanbod? Of kon deze kille woensdag het begin betekenen van een veelbelovend schrijverschap? Want hij had dan wel veel gelezen en zowel poëzie, proza als toneelstukjes geschreven, die schuchtere schrijfpogingen hadden geen publicaties opgeleverd (en zijn grotendeels verloren gegaan). Of was zijn proefschrift misschien een eerste literaire proeve van beknopt en effectief schrijven?
Hoe dan ook, 27 september 1939 bleek een beslissende dag in het leven van de BB-ambtenaar Alberts, een definitieve breuk in zijn bestaan. Hij stapte op de Johan van Oldenbarnevelt en werd uitgezwaaid door zijn twee paranimfen – zijn Apeldoornse hbs-vriend Dirk Wentholt en zijn Utrechtse studievriend Joop Hoekman – en door Anton Koolhaas, de regisseur van het Utrechtse studententoneelgroepje waarvoor Alberts als souffleur mocht optreden. De volgende dag lag Holland al ver achter hem. ‘We gleden door de mijnenvelden en we gleden door de oorlog [...]. Maar het water was nu Atlantische Oceaan geworden en het bekommerd vechtende Europa hadden we verlaten. Verlaten? Kom, kom. Europa raak je zo gauw niet kwijt.’

 

© Copyright 2017 Graa Boomsma en Uitgeverij Van Oorschot

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum