Leesfragment: Ik zou zo graag van jullie houden

15 september 2017 , door Peter Vandermeersch
| |

19 september verschijnt Peter Vandermeersch' Ik zou zo graag van jullie houden. Een Vlaming op zoek naar Nederland. Wij mogen de Inleiding voorpubliceren.

Ruim zeven jaar geleden ruilde Peter Vandermeersch zijn baan als hoofdredacteur van De Standaard voor die van hoofdredacteur van NRC en verruilde hij Brussel voor Amsterdam. Intussen overweegt hij ook serieus om zijn Belgische paspoort om te ruilen voor dat van Nederland.

In dit boek gaat hij op zoek naar het Nederland waar hij zo van wil houden. Hij kwam terecht in het debat over Zwarte Piet en zag hoe Oranje niet meer lijkt te kunnen voetballen. Hij leerde premier Rutte kennen als ‘een man zonder eigenschappen’ en telde te weinig vrouwen in de politiek. Hij keek hoe Parijs en Den Haag vochten om twee schilderijen en hoe een Grote Dikke Ik de mensen bezighield. Hij hoorde iemand Nederland vergelijken met het Sicilië aan de Maas en iemand anders Amsterdam met Disney. Maar toen een vriend van hem scherpe kritiek uitte op Nederland, nam hij meteen de verdediging van zijn nieuwe land op zich.

Vijf jaar lang schreef Peter Vandermeersch twee keer per maand in De Standaard over Nederland en zijn inwoners. Hij probeert het land te vatten dat hem fascineert en begeestert, passioneert en soms afstoot. Aan Vlamingen probeert hij dit land uit te leggen. De Nederlanders houdt hij een persoonlijke spiegel voor.

Peter Vandermeersch (Torhout, 1961) studeerde geschiedenis in Gent, journalistiek in Parijs en politieke wetenschappen aan Harvard. Van 1988 tot 2010 was hij journalist en, sinds 1999, hoofdredacteur van De Standaard. Sinds 2010 is hij hoofdredacteur van NRC Handelsbladnrc.next en nrc.nl.

 

Inleiding

Dinsdag 29 juni 2010, inmiddels ruim zeven jaar geleden, was niet enkel een belangrijke dag in mijn professioneel leven. Die dag zou ook mijn persoonlijk leven grondig veranderen. De redactie van NRC Handelsblad en nrc.next besloot die dag, na een lang voorbereidend proces dat werd afgesloten met een stemming, om mij bij de uitgever van die krant voor te dragen als hoofdredacteur. Ik was daarvoor ruim elf jaar hoofdredacteur geweest van de Vlaamse krant De Standaard, een krant waarvoor ik in de jaren negentig ook vaste correspondent was geweest in Parijs en New York. Maar nu kreeg ik dus de leiding van de krant die ik altijd beschouwd had als de allerbeste in ons taalgebied.
Die benoeming zegt meteen een aantal dingen over Nederland, het land waar ik sindsdien woon, leef en werk. Om te beginnen: bij NRC zijn het de redacteuren die bij stemming bepalen wie hun hoofdredacteur wordt. De uitgever of de eigenaren hebben in dat proces maar een beperkte rol. Ik ken weinig mediaorganisaties ter wereld waar de impact van de redactie op de aanstelling van de hoofdredacteur zo groot is. Nederlandse journalisten voelen zichzelf de baas van hun eigen krant en zijn dat tot op zekere hoogte ook. Nederlandse werknemers praten, onder meer via machtige ondernemingsraden (en in ons geval een invloedrijke redactieraad), in verregaande mate mee over hun bedrijf. Nederlanders hebben een ingebakken wantrouwen tegen woorden als ‘hiërarchie’ en ‘macht’.
De andere opmerkelijke vaststelling: de redacteuren kozen niet iemand uit de eigen NRC-rangen. Ze kozen zelfs niet voor een Nederlander. Ze kozen een Vlaming, met een duidelijk ander accent, uit een andere cultuur, met totaal andere gewoonten. Dat zegt iets over de openheid van dit land. Het is niet niks om de sleutels van een van Nederlands meest gerespecteerde kranten aan een Vlaming te geven. Het omgekeerde is in geen enkele mediaorganisatie in Vlaanderen ooit voorgekomen. Enkele Nederlanders werkten in de voorbije halve eeuw bij Vlaamse kranten, maar nooit werd een Nederlander hoofdredacteur van een Vlaamse krant of van een andere Vlaamse mediaorganisatie. Dat dit in Nederland wél gebeurde toont dat ‘openheid’ geen leeg begrip is in dit land.
Zo dus kwam ik terecht in het land dat ik meer en meer het mijne ben gaan noemen. Sedert enkele jaren vraag ik me zelfs oprecht af of ik niet mijn Belgische paspoort voor een Nederlands moet ruilen. Dat zegt iets over hoe thuis ik me ben gaan voelen in dit land. Echt praktische consequenties heeft zo’n verandering van nationaliteit overigens niet. Ik kan hier met mijn Belgische nationaliteit perfect wonen en werken, ik bouw hier pensioen op en heb hier een zorgverzekeraar, ik stem hier voor mijn Amsterdamse gemeenteraad en voor de Nederlandse Europarlementariërs die in Brussel en Straatsburg zitting hebben. Alleen: voor de Tweede Kamer mag ik als Belg niet stemmen en ook voor de verkiezing van de Provinciale Staten (die bepalend zijn voor de samenstelling van de senaat) word ik niet ter stemming uitgenodigd. Dat vind ik gewoon niet prettig.
Maar of ik nu dat paspoort neem of niet, ik zal natuurlijk altijd een allochtone Nederlander blijven in de betekenis die het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) daaraan geeft. Ik ben inderdaad een ‘persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren’, een categorie waartoe overigens ook de voormalige koningin en huidige prinses Beatrix hoort. Ik blijf dus een Vlaming en een Belg, die, hoe fijn hij zich hier ook voelt, met de ogen van een buitenstaander naar Nederland blijft kijken. En gek genoeg, intussen ook met de ogen van een buitenstaander naar Vlaanderen en België kijkt. Ik zit te paard op die grens, daar ergens bij de grensovergang Hazeldonk/ Meer. Nederlandse radio- en televisieprogramma’s vragen mij om België te duiden. Terwijl Vlaamse media mij als een Nederland-watcher inzetten.
Daarmee zit ik te paard op twee landen die, zoals het cliché terecht zegt, gescheiden zijn door dezelfde taal. Twee landen die natuurlijk veel gelijkenissen vertonen. Twee landen die geografisch, economisch, cultureel, diplomatiek en militair erg veel met elkaar te maken hebben. Maar ook twee landen die veel van elkaar verschillen. Dusdanig zelfs dat veel samenwerking tussen beide landen, en zelfs tussen Vlaanderen en Nederland, faliekant is afgelopen. Dat we een gemeenschappelijke taal hebben (hoewel Nederlanders daar niet allen evenzeer van overtuigd zijn) is dan soms meer een nadeel dan een voordeel.
De Standaard heeft mij vijf jaar geleden gevraagd om Nederland voor de Vlaamse lezer in columns te vatten. Dat doe ik twee keer per maand op zaterdag. In de voorbije jaren stelde ik vast dat die columns, nadat ik ze geschreven had, soms harder en kritischer waren dan ik zelf dacht dat ze zouden zijn voor ik ze schreef. Zie het, beste lezer, als een teken van mijn liefde voor dit land. Een boek als dit over België zou een striemende aanklacht geworden zijn tegen de manier waarop dat land wegzinkt in het moeras van politieke onkunde en bestuurlijk geknoei. Een land waar ik niet meer van wil houden.
Dit boek bundelt dus een aantal van die columns. Daarnaast bevat deze bundel de neerslag van de Pacificatielezing die ik eind 2015 uitsprak in de prachtige Grote Kerk van Breda. ‘Geen Nederlander ligt er wakker van, geen Vlaming kan ervan slapen. Over de onzichtbare kloof tussen noord en zuid’, zo luidde de titel van die lezing. Die was het resultaat van een zoektocht naar de relatie tussen Vlaanderen en Nederland. Ik ging op stap met een aantal vragen. Hebben Nederlanders en Belgen of Vlamingen eigenlijk wel belangstelling voor elkaar? Kennen ze elkaar? Lezen ze elkaars kranten en boeken? Kijken ze naar elkaars televisie? Hoe denken ze over elkaar? Ik stelde op het einde van die zoektocht vast dat Vlaanderen en Nederland veel meer dan ik me aanvankelijk realiseerde met de rug naar elkaar toe leven. Jammer misschien, maar het is wel zo.
Tot slot bevat dit boek een wel erg aparte column. Het is een boze open brief (‘Jammer van die oogkleppen, Michiel’) die ik in mei 2016 schreef naar een ex-collega van De Standaard, nadat hij in die krant Nederland in platte clichés had weggezet. Ik maakte er mij, buitengewoon, druk om en schreef een antwoord. Het was de eerste keer dat ik me zo boos maakte over iemand die zo dom over Nederland schreef. Toen ik dat besefte wist ik: er is iets in mij veranderd. Ik ben kennelijk een stukje minder allochtoon in Nederland, ik voel er mij erg thuis. En ja, Michiel, je kunt hier in Nederland wel degelijk erg lekker eten.
Het Nederland waarin ik in 2010 als Belgische allochtoon arriveerde, was voor een stuk een ander land dan nu, zeven jaar later. Jan-Peter Balkenende was nog premier, maar de formatiegesprekken voor wat Rutte I zou worden waren aan de gang. Oranje speelde die zomer de finale van het wereldkampioenschap voetbal in Zuid-Afrika. Het debat over Zwarte Piet bestond nog niet. De PvdA was met dertig zetels net niet de grootste politieke formatie van het land. Beatrix was koningin. Het financiële bestel voelde nog de naschokken van de kredietcrisis van anderhalf jaar eerder. Airbnb had Amsterdam nog niet ingepalmd. Hyves trok meer bezoekers dan Facebook. De drie oprichters van ‘mijn’ NRC Handelsblad, de gewezen hoofdredacteuren J. Heldring, H. Hofland en A. Spoor, leefden nog. Twee van hen schreven nog wekelijks een stukje in de krant.
Ik kwam terecht in een land dat stijf staat van tradities. Op Prinsjesdag de Gouden Koets en de hoedjes. Op het Boekenbal een rel. Op Koningsdag wc-potten. Op sinterklaasavond gedichten en op oudejaar oliebollen. Op 4 mei een discussie over wie herdacht wordt. In december zekerheid dat die Elfstedentocht er deze winter écht komt.
Maar ik arriveerde ook in een land dat een grote identiteitscrisis doormaakte. Prinses Máxima had minder dan drie jaar voor ik naar Nederland kwam verklaard dat dé Nederlander niet bestaat en had daar veel mensen boos en ongelukkig mee gemaakt. In de maand waarin ik bij NRC werd benoemd haalde de PVV een recordaantal van 24 zetels in de Tweede Kamer, een stijging van 15 ten opzichte van 2006. De partij van Wilders werd toen groter dan het CDA. In de jaren die volgden zou Nederland kennismaken met een Polenmeldpunt, met uitspraken als ‘minder, minder, minder’, met een referendum over Oekraïne, dat een protest tegen Europa moest worden, met een eigen partij voor Nederlanders met een migratieachtergrond.
Met verwondering en bewondering keek ik om me heen. Naar het nog steeds verzuilde televisielandschap. Naar Oranje dat niet meer leek te kunnen voetballen. Naar een Rijksmuseum dat na tien jaar in al zijn glorie herrees. Naar een premier die zijn verdeeld land handig door de politieke stormen gidste. Naar de sociaaldemocraten die zichzelf keer op keer in de voet schoten. Naar een parlement met te weinig vrouwen. Naar een land dat nog steeds worstelt met zijn oorlogsverleden. Naar een natie die voortdurend zegt dat ze tolerant is, en ook zo veel schrik heeft van wat buitenlands is. Naar mensen die debat lijken te verwarren met elkaar verwijten naar het hoofd te slingeren. Naar een kabinet dat weinig rekening hield met mensen in een aardbevingsgebied. Naar een politiehervorming die maar niet lijkt te slagen.
In deze fascinerende zoektocht werd ik vooral begeleid en gegidst door de meer dan tweehonderd redacteuren van NRC. Velen van hen werden de afgelopen jaren mijn vrienden. Aan hen allen draag ik in grote dankbaarheid dit boek op. Omdat zij het waren die op 29 juni 2010 mijn leven hebben veranderd en dat vooral heel erg hebben verrijkt.
Tot slot wil ik Karel Verhoeven, hoofdredacteur van De Standaard, danken die mij de kans gaf mijn columns te schrijven. De chefs van de opiniepagina’s van die krant, Anni Van Landeghem en Hans Cottyn, prijs ik graag voor hun uitstekende zorgen.

Amsterdam, 1 september 2017

 

© 2017 Peter Vandermeersch

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum