Leesfragment: Idaho

30 juni 2017 , door Emily Ruskovich
|

6 juli verschijnt Emily Ruskovich' romandebuut Idaho, in de vertaling van Peter Bergsma. Wij publiceren voor! Update 12 juni 2019: Idaho is bekroond met de Internation Dublin Literary Award 2019!

De jongste ster aan het Amerikaanse literaire firmament is voor de verandering eens niet afkomstig uit Brooklyn, maar uit Idaho. Deze staat in het noordwesten van Amerika vormt het decor van het debuut van Emily Ruskovich, een roman over verlies, verdriet, verlossing – en vergeten. Ann en Wade hebben met veel moeite een leven opgebouwd in het onherbergzame noorden van Idaho. Hun liefde is niet het enige wat hen bindt. Al vanaf het prille begin van hun huwelijk probeert Ann te achterhalen wat er precies gebeurde met het gezin – en de vrouw Jenny – die haar voorgingen. Wade zwijgt over zijn eerste huwelijk en twee dochters, zijn geheugen laat hem bovendien op steeds gewelddadiger wijze in de steek, en de enige persoon die Ann wellicht antwoorden kan bieden, Jenny, zit in de gevangenis wegens moord.

 

2004

Ze reden nooit met de truck, behalve een keer of twee per jaar om brandhout te halen. Hij stond een eindje heuvelopwaarts geparkeerd voor de houtschuur, waar hij regen verzamelde in de diepe deuken in de motorkap en muggenlarven in het regenwater. Zo was het toen Wade met Jenny was getrouwd, en zo is het nu hij met Ann is getrouwd.
Soms loopt Ann naar boven om in de truck te gaan zitten. Ze wacht tot Wade bezig is, zodat hij niet merkt dat ze weg is. Vandaag gaat ze erheen onder het mom van brandhout halen en sleept een blauwe slee over modder en gras en besneeuwde stukken. De houtschuur staat niet ver van het huis, maar hij wordt aan het zicht onttrokken door een groepje ponderosadennen. Ze heeft het gevoel dat ze verboden terrein betreedt, dat ze dit allemaal niet mag zien.
De truck staat geparkeerd op een zeldzaam stukje vlakke grond, een onwaarschijnlijke richel die is uitgekerfd in de bergwand. Voor de houtschuur, om de truck heen, liggen her en der een paar losse bakstenen in het gras en de sneeuw. Rollen gemangeld ijzerdraad leunen tegen de bomen. Aan een lange larikstak hangen twee dikke touwen die nu tegenover elkaar zwaaien, maar eruitzien alsof ze ooit verbonden waren door een plank – een kinderschommel.
Het is maart, zonnig en koud. Ann gaat op de bestuurdersstoel zitten en doet zachtjes de deur dicht. Ze trekt de veiligheidsgordel over zich heen, draait dan het raampje omlaag zodat er een paar druppeltjes op haar schoot spetteren. Ze raakt de natte plekken aan met haar vingertop, verbindt ze in gedachten met lijnen om een tekening op haar dij te maken. De tekening herinnert haar aan een muis, of in elk geval aan een kindertekening van een muis, met een driehoekige snuit en een lange krulstaart. Negen jaar geleden, toen Wade nog met Jenny was getrouwd en zijn twee dochters nog leefden, was een muis over de bovenkant van de uitlaat van de truck in het motorcompartiment gekropen en had haar nest op het spruitstuk gebouwd. Ze bedenkt hoe raar het is dat Wade zich die muis waarschijnlijk herinnert, zich herinnert hoe het klonk als ze onder de motorkap schoot, maar dat hij de naam van zijn eerste vrouw vergeten is. Tenminste, zo lijkt het af en toe. Maar de muis – de muis is nog springlevend in zijn herinnering.
Een paar jaar nadat Ann en Wade waren getrouwd vond Ann een paar hertenleren handschoenen in een gereedschapskist op een hoge plank in een kast. Ze waren veel mooier dan de werkhandschoenen die Wade gewoonlijk droeg en leken splinternieuw, behalve dat ze naar iets verbrands roken. Zo hoorde ze de eerste keer over de muis. Ze vroeg waarom hij de handschoenen in de kast bewaarde in plaats van ze te gebruiken. Wade zei dat hij de geur wilde bewaren.
Wat voor geur?
De geur van een knaagdiernest dat in brand was gevlogen.
De laatste geur in het haar van zijn dochter.
Nu is het lang geleden dat hij zulke dingen zei. Hij praatte niet langer over de details van de dood van zijn dochter toen hij zag hoe Ann zich daarin vastbeet. Hij denkt waarschijnlijk dat ze de handschoenen vergeten is, het is al zoveel jaar geleden. Maar dat is ze niet. Hij bewaart ze in de archiefkast bij zijn papieren, in zijn werkkamer boven. Ze heeft de la net ver genoeg opengetrokken om ze te zien.
Die muis had waarschijnlijk de hele winter in de truck gebivakkeerd tijdens dat laatste jaar dat Wade met Jenny was getrouwd, dat laatste jaar dat May nog leefde en June nog veilig was. Ann denkt aan de muis die heen en weer liep door de sneeuw tussen de truck en de schuur met haar bek vol hooi of isolatiemateriaal of plukken vulling uit de hondenbedden om haar nest groter te maken en er jongen in te krijgen toen het lente werd. Sommige jongen gingen waarschijnlijk al snel dood en werden geabsorbeerd door het nest, waar hun minuscule botjes zelf op stukjes stro leken. En er kwamen nog meer muizen; je kon ze onder de motorkap horen scharrelen als je je oor ertegenaan drukte. Dat vonden de kleine meisjes leuk om te doen.
Nou ja, Ann stelt zich voor dat ze dat leuk vonden.
Op een dag in augustus stapte het hele gezin in de truck. Wade achter het stuur, waar Ann nu zit, Jenny naast hem, hun dochters June en May, negen en zes, opgepropt achterin met een kruik limonade en bekers van piepschuim, waarin ze tekeningen kerfden met hun nagels. De meisjes wilden waarschijnlijk op de laadvloer van de truck zitten, maar hun moeder had vast gezegd dat dat niet veilig was op de snelweg. Dus zaten ze met hun gezicht naar elkaar toe in de cabine met hun rug tegen de raampjes, terwijl hun knieën tegen elkaar stootten en ze waarschijnlijk ruziemaakten.
Ze waren de muizen totaal vergeten. In het begin, terwijl ze langzaam over de onverharde wegen reden, merkten ze niets. Maar toen ze eenmaal op de snelweg kwamen in hun stadje Ponderosa, drong een geur van bederf en brandend haar, vel en knetterende zaadjes op een hete motor door de luchtopening de truck binnen en vulde de hele cabine totdat de meisjes kokhalsden en lachten en hun sproetige neus uit hun raampje staken.
Ze moesten verder rijden met hun raampjes open en de stank voor lief nemen tijdens de rit van een uur door de Nez Valley, langs Athol en Careywood en daarna omhoog over de lange weg tot vlak bij de top van de Loeil, de berg waar het berkenhout al was gehakt en gestapeld, klaar om te worden ingeladen. Hun haar en kleren, en de handschoenen van Wade, hielden de branderige geur vast in hun vezels. Ann stelt zich June en May voor. Ze wachten in de zon terwijl hun moeder de berkenstammen op de laadvloer van de truck rolt en hun vader ze daar opstapelt. De meisjes leunen tegen de banden, meppen naar paardenvliegen op hun benen, morsen limonade in het stof.
De geur zou er ook op de terugweg zijn geweest. Het is de enige constante. Hij verbindt twee dingen in Anns gedachten die ze niet op een andere manier met elkaar in verband kan brengen – de rit bergopwaarts en de rit omlaag. De rit omlaag is het deel dat Ann hier wil proberen te begrijpen.
Er zouden dingen zijn geweest waarmee Wade rekening had moeten houden voordat hij de zaak onder controle had en hulp kon gaan halen. Praktische dingen. De laadklep dichtdoen, bijvoorbeeld, zodat de blokken er niet uit rolden. Hij zou zich hebben moeten herinneren dat hij de hendel omhoog moest doen en daarna indrukken – dat was een foefj e – om de laadklep te vergrendelen. Dat hij zich dat zou herinneren, dat zijn vingers ondanks zijn afgrijzen konden doen wat ze moesten doen, heeft te maken met de reden waarom Ann van hem houdt. Op een dag zal alles misschien uit zijn herinnering verdwenen zijn, behalve het foefj e met de laadklepgrendel, en dan zal Ann nog steeds van hem houden.
Ze bedenkt hoe makkelijk het zou zijn geweest om te verdwalen op weg naar beneden, omdat ze zo hopeloos waren verdwaald op de weg omhoog. Hoe had ook maar iets bekend kunnen lijken? De smalle, met gras begroeide wegen. De primitieve, tegen bomen gespijkerde bewegwijzering: dat hij daar een uur eerder naar had gekeken leek haar onmogelijk. Alles leek onmogelijk. De zomerlucht, het knappen van takjes onder de banden van de truck. De geur van vet en kamperfoelie. Jenny’s adem waardoor het raam besloeg.
Het meeste heeft Ann zich moeten voorstellen, alles behalve de grote lijnen die Wade haar vertelde of die ze op tv heeft gehoord. In die begindagen deed ze heel erg haar best om de radio en de tv uit te houden, zodat alles wat ze wist van Wade kwam. Wat Wade haar wilde vertellen, zou ze bewaren. Maar ze zou zichzelf niet op zoek laten gaan; ze zou zichzelf geen vragen laten stellen.
Maar dat is allemaal anders nu Wade dingen begint te vergeten. Ze wil hem vragen of hij en Jenny praatten, voordat zijn herinnering voorgoed verdwenen is. Keek Jenny uit het zijraampje of voor zich uit? Of keek ze naar hem?
Op welk moment rukte hij de achteruitkijkspiegel eraf?
Nee, denkt Ann, het is zelfs de terugrit niet. Het is dat hij überhaupt in de truck stapte. De deur opendeed en instapte. Jenny daar met de trillende beker limonade in haar hand – of misschien trilde die niet, misschien was hij roerloos. Misschien was de beker leeg. Misschien waren er druppeltjes limonade op haar schoot gevallen zoals de druppeltjes water nu op Anns dij, in de vorm van iets onschuldigs, iets wat het kind achterin had kunnen tekenen.
Ann gaat met haar hand over het dashboard en het zachte, vochtige stuifmeel van vorige zomer blijft aan haar palm kleven. Alles is weer voor haar in orde gebracht, hier. De achteruitkijkspiegel is weer op zijn plek gelijmd en er hangt een indiaanse dromenvanger omheen, met twee fl uorescerende veren. De vloermat is geshamponeerd, de stoel rechtsachter compleet vervangen door een die eruitziet als de oorspronkelijke links, alleen een blauwtint feller en zonder de gaatjes waar de vulling uit komt en waar de meisjes misschien ooit hun vingers in hebben gestoken.
Terwijl ze daar zit draait Ann het sleuteltje om, om de motor te laten lopen. Ze haalt diep adem. Negen jaar en de geur van het muizennest is verdwenen, maar af en toe, als ze gaat verzitten op de bestuurdersstoel en het stof opstijgt uit de kussens, vangt ze iets op wat misschien op die oude geur duidt, vaag en op een ijle manier aangenaam, leer en brandend gras.
Al kunnen het natuurlijk ook de gecontroleerde lentebranden zijn op de velden beneden in het dal, ver weg.

*

 

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum