Leesfragment: Hoor nu mijn stem

01 oktober 2017 , door Franca Treur
|

4 oktober verschijnt Franca Treurs nieuwe roman Hoor nu mijn stem. Lees hier alvast een fragment.

Ina verloor op driejarige leeftijd haar ouders en groeit op bij haar opa en zijn twee ongetrouwde zussen Ma en Sjaan. Deze 'familie' bewandelt de oude paden van het gereformeerde geloof, en de jonge, ambitieuze Ina probeert te klimmen op de trappen van Gods genade, zoals haar lichtende voorbeeld tante Ma. Naarmate ze volwassen wordt, lonkt ook de maatschappelijke ladder, die gemakkelijker te beklimmen lijkt. Zal ze haar milieu ontstijgen of belooft ze trouw aan God?

Wat doet het met je wanneer je merkt dat men op jouw plek liever iemand anders ziet? Gina, zelfverklaard beste radio-interviewer van Nederland, verliest in korte tijd haar baan, haar geliefde en haar waardigheid. Haar leven lang heeft ze geïnformeerd naar de ideeën en de binnenwereld van anderen. Maar hoe staat het met haar eigen innerlijk?

In deze nieuwe, psychologische roman geeft Franca Treur een stem aan vrouwen uit dat deel van onze samenleving waar een vrouw niet vaak wordt gehoord. 

N.B. Lees ook een fragment uit Treurs eerdere boek De woongroep

 

 

2

In het huis waar ik opgroeide, leidden we een doodstil leven, op een doodstille plek niet ver van de zee. Dat leven paste bij ons. Dat soort mensen waren wij. Wij lieten ons de stilte niet afnemen door stereotorens, radio’s of televisies. Onze oren waren geschapen om te luisteren naar het schikken van de bladeren aan de bomen, naar het suizen van de leidingen. ’s Nachts was er de wind die blies waarheen hij maar wilde, en als die zich rustig hield waren er de kikkers, de uilen en de katten van de Verhagens. Katten riepen ’s nachts machtig interessante dingen naar elkaar. Om zes uur begon onze haan, die nooit stopte voor ik op school was. Soms hoorden we een scheepshoorn, het mooiste geluid dat er bestaat. Overigens zagen we de zee bijna nooit. We zagen de weilanden en de akkers, de smalle weg met af en toe een auto, een fiets of een langslopend mens.
In onze nette kamer was de stilte maximaal, de stilte had er zelfs een echo. Ik probeerde daar niet te veel naar te luisteren, concentreerde me op datgene wat ik aan het lezen was, of op een plek op de muur, bijvoorbeeld daar waar de foto van mijn ouders hing, glimlachende mensen hand in hand, veel te jong om de ouders te zijn van een kind van bijna twaalf. Of desnoods op de brillenglazen van tante Ma, die haar beige gezicht nog ouder deden lijken dan het al was, zoveel ouder dan de moeders van andere meisjes.
Natuurlijk spraken we ook met elkaar, maar het praten nam nooit veel tijd in beslag. Mijn opa en zijn zussen kenden elkaar al zo lang dat er weinig meer te zeggen viel. En ikzelf praatte bij vlagen. Soms had ik ellenlange verhalen, maar ik moest er een beetje voor in de stemming zijn.
Tante Ma, die dus niet mijn tante maar mijn oudtante was, praatte nog het meest. Met haar stem nam ze bezit van de nette kamer, alsof ze haar territorium afbakende. Ze zei soms echt vreemde dingen. Dat ze weinig had geslapen, maar dat het een aanbiddelijke nacht was geweest. Dan had ze weer eens gemeenschap der heiligen gehad met de ontslapen ziel van haar oude vriend Jan. O, zo zoet, zo wonderlijk, zei ze dan, en dan keek ze peinzend in de verte alsof daar nog een restje Jan-ervaring in de lucht hing, met ogen die van binnenuit leken te worden verlicht. Wat er dan precies gebeurd was, bleef met mysterie omhuld. Ze kon er geen woorden voor vinden, die wij, gewone stervelingen, konden begrijpen.
Ik wist ook nooit iets terug te zeggen.
Tante Sjaan zei nooit iets uit zichzelf, alsof ze zich afvroeg waarom mensen eigenlijk praatten. Haar levensdoel leek het om niet op te vallen, en dat lukte haar fantastisch. Ze kon gewoon aan tafel zitten of aan het aanrecht bezig zijn zonder dat je haar werkelijk zag, tot haar maag luid rommelde en je je ineens realiseerde waar dat geluid vandaan kwam. Ze was niet klein en niet groot, en ze had wittig dons op haar wangen als de zon erop scheen. Op sommige momenten, als ik haar vanuit een bepaalde hoek bekeek, had ze het gezicht van een lief oud mannetje, terwijl ze een stuk jonger was dan opa en tante Ma. Ze had een voorliefde voor aardappels, geweckte peertjes, en van tarwemeel gebakken dingen, alles wat het minste kostte. Ze was absoluut niet stom, al leek dat soms zo. Ze kon alles wat andere mensen konden, maar ze leek nergens belangstelling voor te hebben. Het enige waar je haar kwaad mee kon krijgen was met kleverige handen aan haar kleren zitten. Toen ik klein was ging ze nog elke dag naar haar werk, maar op het gemeentehuis kregen ze een computer met een knop die in een seconde het werk deed dat zij bijna dertig jaar lang elke dag van acht tot vijf had gedaan, en sinds ze was afgevloeid deed ze hier het huishouden, zodat tante Ma een stapje terug kon doen. Ze naaide ook mijn rokken, omdat je nergens meer fatsoenlijke rokken kopen kon, want de duivel had alle modekoningen in zijn klauwen.
Ik hielp tante Sjaan met de afwas, met de aardappels, en soms haalde ik voor haar de bedden af. Dan praatte ik ondertussen tegen haar, en dan gaf ze vaag de indruk te luisteren. De nette kamer mocht ik niet doen, daar waren de tantes ontzettend precies op. Het was tante Sjaan en tante Sjaan alleen die daar de boel afstofte. Alsof ik dat érg vond!
In mezelf noemde ik die kamer het Heilige der Heiligen. Toen de tantes jong waren werd die kamer alleen op zondag gebruikt, nu zaten we er ook doordeweeks. Maar met mijn oude kleren mocht ik niet op de bank zitten, en dan bleef ik net zo lief maar in de achterkamer, omdat ik eerst al mijn schoolkleren had moeten uittrekken om buiten te mogen spelen. Voor je het wist deed je niks anders dan kleren uittrekken en aantrekken. Het enige leuke van de nette kamer was opa z’n lekkere stoel. Daar bracht hij zijn pensioen in door. De koningin zat niet lekkerder dan mijn opa, en zijn comfort straalde ook op ons af. Zelfs de lichamen van de tantes kwamen ervan tot ontspanning. Op sommige avonden leek het erop dat geen van drieën ooit nog overeind ging komen, alsof de ondergang van de wereld al geweest was en ik alleen was overgebleven met de leeggelepelde advocaatglaasjes.
Opa’s stoel was bekleed met skai in een soort gelige tint. Zeg maar beige. Samen met mij was die stoel het enige in de kamer onder de vijftien. Zelfs ik kon zien dat hij qua stijl niet erg goed paste bij de andere meubels, maar je vergat dat zodra je erin zat. Het voelde meteen alsof je ermee vergroeid was. Aan de zijkant zat een hendel, waarmee je hem achteroverkiepte. Tegelijkertijd sprong er aan de voorkant een bankje los dat je voeten opving. Vanaf deze stoel keek je uit op een merklap met de tekst: zo onderwerpt u dan gode. Daaronder rijen ingewikkeld uitziende steken en figuren in allerlei kleuren. Die merklap had ik geborduurd, met hulp van tante Sjaan. Hier zaten we dan, op weg en reis naar de eeuwigheid, en ik leerde er mijn vragen:

V Wat moet er dan met ons gebeuren, zullen wij in de hemel komen?
A De Heere Jezus moet woning in onze harten komen maken.

V Moeten wij Hem daarom bidden?
A Ja, want Hij heeft gezegd: Zoek Mij terwijl Ik te vinden ben, roep Mij aan terwijl Ik nabij ben.

V Is dat vroeg genoeg als wij oud geworden zijn?
A Nee, want ik ben geen ogenblik van mijn leven verzekerd.

Ik zat niet in de auto. Opa, tante Ma en tante Sjaan hadden die dag op mij gepast. Mijn moeder was op slag dood. Alleen opa heeft haar nog gezien. Mijn vader is nog een paar weken een plant geweest, maar ik herinner me dat niet.
Het ongeluk gebeurde niet ergens ver weg, zoals iedereen dacht (omdat met de afstand de onbekendheid kwam, en met de onbekendheid het gevaar). De plek was zelfs vanuit ons keukenraam te zien. Het gebeurde net voor de flauwe bocht, bij de loopstal van de Verhagens. Anders dan de meeste boerderijen had die van de Verhagens geen lange oprit, de stal lag pal naast de weg. Hun koeien waren door de klap erg van streek geweest en hadden die ochtend maar weinig melk gegeven.
Er was een tegenligger zonder licht. Op een dorp of in een stad lag dat anders, maar in ons wegje was het ’s nachts echt pikkedonker als de maan niet opkwam en er geen ster te zien was. Niemand wist waarom die auto geen licht aanhad; er had een oude vrouw in de auto gezeten, men had het haar niet meer kunnen vragen.
Mijn ouders hadden daar helemaal niet hoeven rijden. Ze woonden een dorp verderop. Ze waren van een bruiloft teruggekomen en hadden hun auto al voor hun huis geparkeerd. Er was namelijk afgesproken dat ik die nacht bij opa en zijn zussen zou blijven slapen. Maar mijn ouders hadden een briefje op de deur gevonden waarop stond: ‘Kom Ina maar weer halen.’ Ik had me bij opa en de tantes niet goed gedragen. Zodra ze mij in het bedje probeerden te leggen, krijste ik net zo lang tot ze me er weer uit hadden getild.

Arco had rechtop in bed gezeten door de klap. Ik had het hem wel honderd keer laten vertellen. Zijn ouders hadden 0611 gebeld en de hele nacht met de hulpdiensten gezeten.
Arco was een jaar ouder dan ik, en echt een leuke jongen. Hij had een spierwitte pluk in zijn donkere haar, net als zijn moeder, en op school werd hij daarom ‘Bles’ genoemd, zonder dat hij er echt om werd gepest. Hij was juist het soort jongen tegen wie andere kinderen opkijken en met wie ze bevriend willen zijn. We fietsten vaak samen naar school, maar dat betekende niet dat we vrienden waren. Dat zou vreemd zijn geweest, omdat Arco een jongen is en ik een meisje. Maar om halfvier ging ik soms met hem mee naar zijn huis. Op een bepaald moment moesten we dan altijd de koeien gras gaan geven. In de winter was dat van dat zure kuilgras waarvoor je beresterk moest zijn om het los te trekken en waarvan de lucht meteen in je kleren zat. De tantes verdroegen me dan maar nauwelijks aan tafel.
Als het aan mij lag ging ik elke dag met Arco mee naar huis, maar hij was degene die besliste hoeveel tijd we samen doorbrachten. Steeds vaker moest hij zijn vader helpen. Hij werd geacht zijn karweitjes te doen zonder dat zijn vader hem eraan moest herinneren. Tegenwoordig zag ik hem alleen soms nog op maandag, als hij vroeg klaar was en precies langs zijn oude school kwam als die uitging.

© 2017 Franca Treur

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum