Leesfragment: Het uur van de ster

27 februari 2017 , door Clarice Lispector
|

Morgen verschijnt Clarice Lispectors roman Het uur van de ster (A hora da estrela, vertaald door Adri Boon). Wij publiceren voor.

Schrijver Rodrigo S.M. ziet ertegenop het verhaal van Macabéa te vertellen: ze is lelijk en ze stinkt, maar ze is als het ware op zijn rug gaan zitten en wil er niet meer vanaf: hij móét wel. Hij beschrijft de onterende omstandigheden waaronder ze leeft: een uitgewoond pension in een achterbuurt van Rio, haar baas die haar steeds dreigt te ontslaan en haar fantasieën over de luxe crèmes uit de reclame die zo’n aantrekkingskracht op haar uitoefenen dat ze er een hapje van wil nemen. Ze dagdroomt, beleeft een onbeantwoorde liefde en wordt ten slotte aangereden, waarna de verteller haar levenslot pagina’s lang in zijn handen houdt: zal hij haar laten leven of niet? En wat betekent het leven van dit onbetekenende meisje?

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Lispectors Privédomeindeel De ontdekking van de wereld. Lees het fragment op Athenaeum.nl.

 

Opdracht van de schrijver

(in feite Clarice Lispector)

Goed, ik draag dit hier op aan de oude Schumann en zijn lieve Clara, die thans helaas nog slechts botten zijn. Ik draag mezelf op aan de dieprode kleur zoals van mijn bloed van een man in de bloei van zijn leven en dus draag ik me op aan mijn bloed. Ik draag mezelf vooral op aan de kobolden, dwergen, sylfiden en nimfen die mijn leven bevolken. Ik draag mezelf op aan de heimwee naar mijn vroegere armoede, toen alles soberder en waardiger was en ik nog nooit kreeft had gegeten. Ik draag mezelf op aan de onstuimigheid van Beethoven. Aan de trilling van Bachs neutrale kleuren. Aan Chopin die mijn botten week maakt. Aan Stravinsky die me bang maakte en met wie ik al vlammend wegvloog. Aan Tod und Verklärung, waarin Richard Strauss me een lotsbestemming onthult? Bovenal draag ik mezelf op aan de vooravonden van vandaag en aan vandaag zelf, aan de doorschijnende sluier van Debussy, aan Marlos Nobre, aan Prokofiev, aan Carl Orff, aan Schönberg, aan de twaalftoonscomponisten, aan de snerpende kreten van de elektronische componisten – aan al diegenen die doordrongen tot angstaanjagend onverwachte gebieden in mij, aan al die profeten van het heden die mij mezelf zozeer hebben voorspeld dat ik op dit moment explodeer in: ik. Deze ik die ook jij omvat want ik houd het niet vol om slechts mij te zijn, ik heb anderen nodig om me staande te houden, dwaas die ik ben, helemaal scheefgezakt, want wat kun je anders doen behalve mediteren om te vallen in die volle leegte die alleen door meditatie te bereiken is. Meditatie hoeft nergens toe te leiden: meditatie kan een doel op zich zijn. Ik mediteer woordloos over het niets. Wat mijn leven in de war stuurt is schrijven.
En – en niet te vergeten dat de structuur van het atoom niet zichtbaar maar wel bekend is. Ik weet van een heleboel dingen die ik niet heb gezien. En jij ook. Een bewijs van het bestaan van wat het meest waar is valt niet te leveren, het enige wat je kunt doen is erin geloven. Er huilend in geloven.
Deze geschiedenis vindt plaats onder de noodtoestand, tijdens een nationale ramp. Het is een onvoltooid gebleven boek omdat het antwoord ontbreekt. Dat antwoord waarvan ik hoop dat iemand op de wereld het me zal kunnen geven. Jij? Het is een verhaal in technicolor om er toch nog iets van luxe aan te geven dat, mijn God, ook ik nodig heb. Amen voor ons allemaal.

 

 

Alles op de wereld begon met een ja. Een molecuul zei ja tegen een andere molecuul en het leven ontstond. Maar voor de prehistorie was er de prehistorie van de prehistorie en was er het nooit en was er het ja. Die zijn er altijd geweest. Ik weet niet hoe of wat, maar ik weet dat het universum nooit is begonnen.
Laat niemand zich vergissen, alleen met heel veel moeite weet ik eenvoud te bereiken.
Zolang ik vragen heb en er geen antwoord is blijf ik doorgaan met schrijven. Hoe te beginnen bij het begin als dingen gebeuren nog voor ze gebeuren? Als er voor de pre-prehistorie al apocalyptische monsters waren? Als deze geschiedenis nu niet bestaat, zal dat later gebeuren. Denken is een daad. Voelen is een feit. Dat samen – ben ik die schrijf wat ik aan het schrijven ben. God is de wereld. De waarheid is altijd een innerlijk en onverklaarbaar contact. Mijn meest ware leven is onherkenbaar, door en door innerlijk en er is geen enkel woord dat het kan duiden. Mijn hart heeft zich ontdaan van elk verlangen en beperkt zich tot zijn eigen laatste en eerste slag. De kiespijn die dwars door dit verhaal heen loopt zorgde voor een scherpe steek midden in onze mond. Dan zing ik schel een langgerekte snerpende melodie – dat is mijn eigen pijn, ik die de wereld tors, en er is gebrek aan geluk. Geluk? Nooit ben ik een dwazer woord tegengekomen, bedacht door al die meisjes uit het noordoosten.
Zoals ik nu zal vertellen, komt dit verhaal voort uit een geleidelijk inzicht – de laatste tweeënhalf jaar ontdek ik beetje bij beetje de waaroms. Het is een inzicht in de dreiging van. Van wat? Wie weet kom ik daar nog achter. Aangezien ik schrijf en gelijktijdig gelezen word. Ik begin alleen niet met het einde dat het begin zou rechtvaardigen – zoals de dood iets over het leven lijkt te zeggen – omdat ik de feiten die zich eerder hebben voorgedaan moet optekenen.
Ik schrijf op dit ogenblik met een zekere schroom omdat ik je overstelp met een dergelijk zichtbaar en duidelijk verhaal. Waaruit echter, wie weet, zelfs bloed hijgend van het volle leven zal kunnen stromen om meteen te stollen tot blokjes lillende gelei. Zal dit verhaal ooit mijn eigen stolsel worden? Weet ik veel. Als het waarheidsgetrouw is – en natuurlijk is het verhaal waar hoewel verzonnen – laat eenieder het dan in zichzelf herkennen want we zijn allemaal een en wie niet arm is aan geld is arm van geest of voelt het gemis van iets wat waardevoller is dan goud – er zijn mensen die het ontbreekt aan wezenlijke fijngevoeligheid.
Hoe ik alles weet wat er gaat komen en mij nog onbekend is, aangezien ik het nooit heb meegemaakt? Omdat ik in een straat van Rio de Janeiro, op het gezicht van een meisje uit het noordoosten, een glimp opving van een gevoel van verlatenheid. Om er nog maar over te zwijgen dat ikzelf in het noordoosten ben opgegroeid. Ik weet ook dingen omdat ik leef. Wie leeft die weet, zelfs zonder te weten dat je weet. Dus ja, jullie weten meer dan jullie denken en doen alleen maar alsof dat niet zo is.
Ik ben van plan niet ingewikkeld te schrijven hoewel ik me genoodzaakt zie woorden te gebruiken die jullie ondersteunen. Het verhaal – bepaal ik met mijn zogenaamde vrije wil – zal zo’n zeven personages tellen en daarvan ben ik uiteraard een van de belangrijkste. Ik, Rodrigo S.M. Een oud verhaal, dit, want ik wil niet trendy overkomen en modewoorden verzinnen louter om origineel te zijn. Dus zal ik tegen mijn gewoonte in een verhaal proberen te schrijven met een begin, midden en ‘grand finale’ gevolgd door stilte en vallende regen.
Een naar buiten gericht en ondubbelzinnig verhaal, ja, maar ook met geheimen – om te beginnen een van de titels, ‘Wat de toekomst betreft’, die vooraf wordt gegaan door een punt en door een punt gevolgd wordt. Dat heb ik niet zomaar gedaan – aan het einde begrijpt men misschien de noodzaak tot afbakening. (Ik heb nog maar amper een idee van het einde waarvan ik, als mijn armzaligheid het toestaat, iets groots wil maken.) Als de titel, in plaats van een punt, was gevolgd door drie puntjes, zou hij openstaan voor allerlei fantasieën van jullie, misschien zelfs wel morbide en meedogenloze. Goed, eerlijk gezegd heb ik evenmin mededogen met mijn hoofdpersoon, het meisje uit het noordoosten: het is een verhaal waarvoor ik koelheid verlang. Maar ik heb het recht pijnlijk koel te zijn, en niet jij. Dat is waarom ik je niet het woord geef. Dit is niet alleen maar een vertelling, het is voor alles het primaire leven dat ademt, ademt, ademt. Poreuze materie, ooit zal ik hier het leven leiden van een molecuul met al het mogelijke geraas van atomen. Wat ik schrijf is meer dan een bedenksel, het is mijn plicht te vertellen over dat ene meisje uit duizenden zoals zij. En mijn taak, hoe weinig kunstzinnig die ook moge zijn, haar het leven te onthullen.
Want men heeft het recht om te schreeuwen.
Dus schreeuw ik.

 

Copyright © 1977 Erven Clarice Lispector
Copyright Nederlandse vertaling © 2017 Adri Boon / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam
Copyright nawoord © 2011 Colm Tóibín

pro-mbooks1 : athenaeum