Leesfragment: De zwembadpas

03 november 2017 , door Theo Thijssen
|

De bloemlezing De zwembadpas uit Theo Thijssens oeuvre, samengesteld door Peter-Paul de Baar, Jet Greebe en Mark Pieters, verschijnt op 10 november. Wij publiceren voor!

Zeg je Theo Thijssen, dan zeg je Kees de jongen. Maar hij schreef uiteraard veel meer, van dezelfde hoge kwaliteit, zo'n 2500 pagina's in zijn Verzameld werk. Als onderwijzer publiceerde hij zijn eerste artikelen, verzen en literaire schetsjes in Baknieuws, een maandblad voor kwekelingen. En ook bijvoorbeeld zijn romans Kees de jongen, Schoolland, De gelukkige klas en Het grijze kind verschenen eerst in tijdschriften, als feuilleton.
Behalve onderwijzer en redacteur van diverse onderwijsbladen was Theo Thijssen lid van de Tweede Kamer voor de SDAP en van de Amsterdamse gemeenteraad. Zijn enorme betrokkenheid bij goed onderwijs blijkt uit al zijn proza, waarin een grote liefde voor het kind als individu voorop staat. Speels, licht en humoristisch, toont hij ons de wereld van de Amsterdamse jeugd, onderwijzers en vele anderen uit de vroege twintigste eeuw.
In deze unieke dundrukuitgave komen alle aspecten van zijn schrijverschap aan bod, van columns en herinneringen tot de mooiste verhalen en beroemdste romanfragmenten.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Dick Matena's (niet meer leverbare) verstripping van Kees de jonge. Bekijk het fragment op Athenaeum.nl.

 

Twee hoge geesten

Kees had al lang gevoeld dat hij eigenlijk méér was dan de andere jongens van zijn klas. Dat hij zich eigenlijk wat vernederde door gewoon met ze mee te doen aan spelletjes. Toen kwam er een nieuw kind in de klas, Rosa Overbeek. Die had op een rijk instituut gegaan en had er geleerd van voornaamwoorden en nog ergere dingen.
Welnu, Kees merkte dat deze Rosa van de eerste dag af op hem lette. Zij ging met de andere meisjes niet om; natuurlijk niet, vond Kees. Zij verwonderde zich in stilte, zo dacht-ie, dat hij zich nog wel met de jongens bemoeide. Hij zou dit ook niet meer zo doen. Hij zou als ’n eenzame wijze denker z’n weg gaan.

Als-ie ’s avonds in z’n bed lag, dan dacht-ie daar zeer diep over na. Rosa Overbeek en hij, twee hoge geesten, die neerkeken op al de anderen. Zoiets moest het zijn. Maar het was een beetje lastig het uit te voeren. Voor hem. ’t Was een klein kunstje om ’n echte dooie te worden, dat niemand zich met je bemoeide; maar zó was Rosa Overbeek niet; als ze gewild had, was ze met één slag om zo te zeggen het opperhoofd van de meisjes geworden. Maar ze wou niet; en toch had ze een soort hoogheid over zich; en dát soort hoogheid wou hij ook hebben.

Maar het was lastig hoor. Daar had je ten eerste z’n kleding. Hij had beroerde kleding, die telkens stuk ging. En zie je, ’t was geen jongeherenkleding ook. Dat voelde-n-ie bijvoorbeeld ’s maandags, als-ie met een stijfgestreken blouse naar school ging. Het was niet fijn. Jongeheren zoals zij op ’t instituut misschien gewend was, die hadden van die dunne stoffen pakjes, van dat záchte goed, dat zo méégaf als je bukte of zo. Zo’n pakje moest hij hebben.
En dan z’n haar. Dat was de barbier z’n schuld, de beroerde barbier; die lachte als hij om een kuifje vroeg en knipte altijd z’n kop glad, omdat z’n moeder nooit meer dan vijf centen mee wou geven. En wat zóu het nou voor moeite geweest zijn?
D’r was één lichtpunt. Hij had ’n mooie das. Warempel een beetje deftige das, van een soort goed dat nooit kreukelde. Er zat wel een gaatje in die das, maar dat kon je net maken dat het wegviel in de knoop.
En bij die das begon Kees dan te fantaseren alsie in bed lag: als-ie bij die das alleen nog maar een platte boord had, dan leek z’n blouse al fijner. En dan kwam-ie naar school gelopen en keek diepzinnig. ‘Doe je nog mee?’ vroegen dan de jongens bescheiden. Hij was in nadenken en zei: ‘Hè?’ En de jongens dropen af en gingen spelen.
Hij liep bedaard verder, met z’n das, en kwam Rosa Overbeek tegen. Die dacht dan: O, daar heb je die jongen die zo afsteekt bij de anderen. Hoe zou hij op dit school komen, waar hij niet hoort? Wat zou hij worden?
Hij deed net of hij haar niet zag en gaapte dan onwillekeurig, net als ze mekaar voorbijgingen. Dan dacht ze: hij voelt zich niet thuis onder deze kinderen, net zomin als ik.
Later, dan was ze beroemd. Waarschijnlijk zangeres en hij bijvoorbeeld fluitspeler. Sommige fluitspelers konden spelen, dat de mensen er de tranen van in hun ogen kregen. Dan ontmoetten zij elkaar weer. Misschien was-ie ook kapitein; dan had hij een zeemansgang en gaf haar zijn vereelte knuist. In ieder geval stond op een dag zijn naam in de krant en dan kwam de bediende hem zeggen dat een dame hem wenste te spreken... De dame had van hem gehoord en was zo vreselijk nieuwsgierig geworden; of hij haar nu alleen maar zeggen wou of hij die Kees was, die als kind daar en daar op school had gegaan... Hij zei dan op eigenaardige toon: ‘Ja, Rosa Overbeek, die Kees ben ik.’ Ze schrok even. En dan vertelden ze elkaar hun levensgeschiedenis.

 

© Copyright 2017 uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam
© Copyright 2017 Samenstelling: Peter-Paul de Baar, Jet Greebe en Mark Pieters

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum