Leesfragment: De kunst van het oud worden

09 juli 2017 , door Vincent Hunink
|

Op 11 juli verschijnt Cicero's De kunst van het oud worden, in vertaling van en toegelicht door Vincent Hunink. Lees bij ons alvast een deel van Huninks inleiding.

Is oud worden iets ellendigs, een periode van gestage neergang die alleen ongemakken met zich meebrengt? Wat is een zinvolle tijdsbesteding als je op hoge leeftijd komt? Het zijn universele vragen, waarover schrijvers zich al in de oudheid hebben uitgesproken. De bekendste van hen is Cicero.

In een van zijn beroemde filosofische dialogen laat hij zien dat ouderdom veel goede kanten heeft. Er hoeft van alles niet meer, er is tijd voor rust en mooie dingen, het is de leeftijd voor wijsheid. Dit positieve beeld van ouderdom wordt in de mond gelegd van de oemruchte politicus Cato de Oudere. Maar het zegt vooral iets over Cicero zelf. Hij schreef het boek op het eind van zijn leven, toen hij zich oud en ellendig voelde en hij politiek gezien buitenspel stond. De kunst van het oud worden is bedoeld als troost. Vooral voor Cicero zelf, maar ook voor zijn vele lezers.

 

Inleiding

Oud worden, dat wil bijna iedereen. Natuurlijk is een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid daarbij een voorwaarde, evenals een zekere welstand. Grote rijkdom is niet noodzakelijk, maar armoede of financiële afhankelijkheid van anderen is voor velen een schrikbeeld. Wie in zijn hart kijkt ziet nog wel andere verlangens voor een goede oude dag, die misschien dieper gaan dan gezondheid en comfortabele materiële omstandigheden. We willen ook een zorgzame partner of familie, vrienden die lief en leed met ons delen, en bovenal: we willen meetellen. Niet nutteloos aan de kant staan, maar ergens bij horen en respect krijgen.
In de oudheid was dat niet veel anders. Zeker, het ontbrak daar aan moderne voorzieningen waardoor ouderen zich letterlijk apart gezet voelden, zoals verzorgingshuizen, en door de hoge sterftecijfers in de oudheid waren er ook veel minder mensen die ouder werden dan zestig. Maar de angst van ouderen om ‘er niet meer toe te doen’ kon evengoed beklemmend zijn, zeker als ze in hun actieve leven een belangrijke positie in de samenleving bekleedden en een dienovereenkomstig hoge dunk van zichzelf hadden.
Dat laatste gold bijvoorbeeld voor de Romeinse politicus en schrijver Marcus Tullius Cicero (106-43 v.Chr.). In de nadagen van zijn leven was hij aan sombere gevoelens ten prooi. Tijdens de grote burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius (49-45) had hij op het verkeerde paard gewed en de partij van Pompeius gesteund. Na Caesars overwinning op alle fronten was de rol van de senaat en van de hele Romeinse politiek uitgespeeld: Caesar was nu onbetwist alleenheerser in Rome. Cicero mocht van geluk spreken dat Caesar hem in leven liet. Hij trok zich uit het openbare leven terug en sloot zich op in zijn buitenhuis in Tusculum. Tot overmaat van ramp kwam daar in 45 zijn geliefde dochter Tullia te overlijden.
De wanhopige Cicero formuleerde voor zichzelf een nieuwe taak. Tientallen jaren had hij de staat gediend als politicus en redenaar. Maar nu de staat hem niet nodig had, nu zijn privéleven zo ellendig was, had hij de handen vrij voor iets anders: het overbrengen van de Griekse filosofie naar Rome. In de jaren 45-44 schreef hij een groot aantal filosofische boeken, waarin hij inzichten uit de Griekse wijsbegeerte in het Latijn verwoordde. Op zo’n uitgebreide schaal was dat niet eerder gebeurd. Inhoudelijke originaliteit was daarbij niet Cicero’s doel: hij wilde vooral het Griekse gedachtegoed voor Romeinen in hun eigen taal toegankelijk maken. Cicero geldt nog altijd als de schepper van het Latijnse filosofische taaleigen. Is zulk creatief, wijsgerig en literair werk niet veel zinvoller en belangrijker dan wat ook? Op zijn beste momenten wist Cicero zichzelf hiervan te overtuigen.
Maar hij was er toch niet werkelijk gelukkig mee. Hij voelde zich oud en afgedankt. Zijn politieke ambities en zijn zucht naar eeuwige roem waren onverminderd groot, maar hij zag nu geen enkele kans meer om te realiseren wat hij wilde. Hoe moest het verder met Rome? Hoe moest het verder met hemzelf ? Zou hij veroordeeld blijven tot een kalm maar saai bestaan in de marge? Het idee dat hij nooit meer macht en invloed zou hebben, dat zijn politieke carrière voor niets was geweest, de gedachte dat hij roemloos in vergetelheid zou raken: het bracht hem tot diepe wanhoop. Dat blijkt bijvoorbeeld uit enkele bewaard gebleven klaaglijke privébrieven uit die periode.
Tegen deze persoonlijke en politieke achtergrond is het beter te begrijpen dat Cicero eind 45 het plan opvatte een boekje te schrijven over het thema ‘oud worden’ en dat hij daarin een haast overdreven optimistische toon aanslaat. De kunst van het oud worden (De senectute, ‘over de ouderdom’), geschreven tussen januari en begin maart 44, schetst een zonnig beeld van een perfecte oude dag. Die oude dag is niet vervelend, integendeel, ze is juist heel prettig: je bent eindelijk verlost van allerlei onstuimige, jeugdige verlangens naar genietingen. Je geniet respect van je medeburgers, die jou dankbaar om raad komen vragen en je alle eer betuigen. Er wordt naar je geluisterd vanwege het grote gezag dat je geniet, een gezag dat je hebt opgebouwd in tientallen jaren hard en eerlijk werken. Eindelijk hoef je niets meer te doen en mag je op je lauweren rusten. Je kunt je bijvoorbeeld wijden aan studie of aan andere eerbare bezigheden, zoals het ontspannen beheren van een klein landgoed.

[...]

 

Copyright vertaling © 2008 Vincent Hunink / Athenaeum Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum