Leesfragment: Zwarte vlaggen

10 juli 2016 , door Joby Warrick
| | |

Op 12 juli verschijnt Zwarte vlaggen van Joby Warrick (Black Flags, vertaald door Alexandra van Raab van Canstein, Tijmen Roozenboom en Carla Zijlemaker). Lees bij ons de proloog.

Ter ere van zijn kroning verleende koning Abdoellah van Jordanië in 1999 amnestie aan een grote groep gevangenen. Een van die gevangenen was Abu Musab al-Zarqawi. Hij werd de spil in het terrorisme in de regio en een drijvende kracht achter het gewelddadige islamistische gedachtegoed.

In 2003 vielen de Amerikanen Irak binnen. Ze linkten Zarqawi onterecht aan Bin Laden, waardoor ze hem onbedoeld een boegbeeld maakten voor de radicalen. In 2006 werd Zarqawi gedood, maar zijn gedachtegoed leefde voort. Het begon als Al Qaida in Irak, maar splitste zich na een tijd af als IS. Toen de burgeroorlog in Syrië uitbrak, greep IS de mogelijkheid om Zarqawi’s droom, een ultraconservatief kalifaat, na te jagen.

 

Proloog

Amman, Jordanië, 3 februari 2015

Kort na zonsondergang werd bij de grootste vrouwengevangenis van de stad een bevel bezorgd voor de executie van Sajida al-Rishawi. De opdracht kwam rechtstreeks van koning Abdoellah II, die op dat moment in Washington op staatsbezoek was, en was verzonden vanuit zijn privévliegtuig naar het koninklijk paleis in de Jordaanse hoofdstad. Daarvandaan was de boodschap doorgegeven aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en vervolgens aan de afdeling gevangeniswezen, waar nogal wat beroering ontstond. Het uitvoeren van een doodsvonnis is een gecompliceerde zaak die volgens een bepaald protocol hoort te verlopen, maar de wens van de koning was zeer uitgesproken: voor de zon weer opkwam, moest de vrouw aan de galg hangen.
De gevangenisdirecteur begaf zich snel naar de cel waar Rishawi al bijna tien jaar in een soort zelfopgelegde eenzame opsluiting verbleef. De gevangene, inmiddels vijfenveertig jaar oud en niet meer de slankste, bracht haar dagen grotendeels door met televisiekijken en lezen in een pocketeditie van de Koran. Ze kreeg nooit bezoek en had met niemand contact. Wat er in haar hoofd omging, bleef verborgen onder de vettige gevangenishoofddoek die ze altijd droeg. Ze was geen domme vrouw, maar het leek alsof ze geen enkel besef had van wat er om haar heen gebeurde. ‘Wanneer mag ik naar huis?’ vroeg ze de haar toegewezen advocaat die in de maanden na haar veroordeling nog af en toe op bezoek kwam. Uiteindelijk hielden zelfs die bezoekjes op.
Nu zat ze tegenover de directeur die haar vertelde dat ze de vol- gende ochtend zou sterven. Sajida knikte instemmend, maar antwoordde niet. Als ze al heeft gehuild, gebeden of gevloekt dan heeft niemand in de gevangenis er iets van gehoord.
Dat ze de dood onder ogen kon zien, was voor niemand een verrassing. In 2006 was Rishawi veroordeeld tot de strop vanwege haar aandeel in de grootste terroristische aanslag die Jordanië tot dat moment had gekend: in drie hotels tegelijk explodeerden bommen waardoor zestig mensen om het leven kwamen, voornamelijk gasten van een huwelijksfeest. Rishawi was de zelfmoordterrorist die bleef leven, een vreemde, stuurse vrouw die gedwongen voor de televisiecamera’s poseerde met de bomgordel die niet was afgegaan. Iedereen in Amman kende haar verhaal: hoe deze vijfendertigjarige, ongetrouwde Iraakse zich had laten overhalen om met een onbekende man te trouwen zodat ze een echtelijk zelfmoordteam konden vormen, hoe ze in paniek op de vlucht was geslagen, hoe ze in een taxi door de noordelijke buitenwijken van de stad had gedwaald en voorbijgangers naar de weg had gevraagd met het bloed nog op haar kleren en schoenen.
Maar dat was tien jaar geleden. De hotels waren herbouwd, hadden een nieuwe naam gekregen en Rishawi was verdwenen in het labyrint van het Jordaanse gevangeniswezen. In de vrouwengevangenis van Juwaida genoot ze nog een soort vage bekendheid, als een waardevol museumstuk waar niemand meer naar kijkt. Sommige oudgedienden onder het gevangenispersoneel noemden haar spottend ‘Zarqawi’s vrouw’, waarmee ze verwezen naar de beruchte Jordaanse terrorist Abu Musab al-Zarqawi, de man die de bomaanslagen in de hotels had beraamd. De jongere bewakers wisten nauwelijks nog wie ze was.
Maar in één maand veranderde alles. De volgelingen van Zarqawi waren Rishawi niet vergeten. In de tussenliggende jaren hadden de terroristen zichzelf gerestyled en in Jordanië stonden ze inmiddels bekend onder het acroniem Daesh, in Nederland als IS. En in januari 2015 wilde IS Rishawi terug.
De eis voor haar vrijlating kwam midden in de grootste crisis die Jordanië sinds jaren had meegemaakt. In Syrië was een Jordaanse straaljager naar beneden gestort en soldaten van IS hadden de jonge piloot gevangengenomen. Er waren foto’s verspreid van de bange, bijna naakte piloot met wie werd geparadeerd tussen lachende jihadisten die graaiden naar dit prachtige geschenk dat Allah uit de hemel had laten vallen.
In het paleis en op de kantoren van de veiligheidsdiensten bereidden de koning en zijn adviseurs zich voor op nog afschuwelijker nieuws. Ze vreesden dat IS de piloot óf publiekelijk zou afslachten, óf een vreselijke prijs zou vragen in ruil voor vrijlating.
Zoals gebruikelijk maakte IS zijn beslissing op een huiveringwekkende manier bekend. Minder dan een week na zijn gevangenneming kreeg de familie van de piloot een telefoontje. Er werd gebeld met zijn eigen mobiele telefoon. Aan de andere kant van de lijn gaf iemand die Arabisch met een Iraaks accent sprak de enige eis door.
‘Wij willen onze zuster Sajida,’ zei de beller.
Tijdens telkens terugkerende, nogal eenzijdige onderhandelingen werd deze eis, samen met een aantal nieuwe eisen, keer op keer herhaald. Alle eisen werden doorgestuurd naar het hoofkwartier van de Mukhabarat, de Jordaanse inlichtingendienst, en belandden uiteindelijk op het bureau van het hoofd van de afdeling terrorismebestrijding, Abu Haytham. Zelfs bij een dienst die als meedogenloos bekendstond, was deze indrukwekkende, zevenenveertig jaar oude brigadegeneraal een geval apart, een man met het lichaam van een straatvechter en het karakter van een aambeeld. Sinds jaren bestreed hij de vele belichamingen van IS en het was bekend dat verschillende leiders tijdens zijn ondervragingen waren doorgeslagen. Ook Zarqawi zelf was meerdere keren op bezoek geweest in Abu Haythams verhoorkamer, net als Sajida al-Rishawi, de vrouw die IS nu vrij probeerde te krijgen.
Het was een onbegrijpelijke eis voor iedereen buiten Jordanië. Rishawi was geen leider, geen strijder en zelfs geen symbool. Ze had meegedaan aan precies één terroristische aanslag en die had ze verprutst. ‘Zarqawi’s vrouw’ had de man die de aanslag had beraamdzelfs nog nooit ontmoet en als IS geen aandacht op haar had gevestigd, had ze de rest van haar leven waarschijnlijk onopgemerkt in de gevangenis gesleten en was haar executie voortdurend uitgesteld bij gebrek aan een goede reden om tot uitvoering over te gaan.
Maar Abu Haytham begreep het heel goed. Met het noemen van Rishawi’s naam grepen de terroristen terug op het begin van de organisatie, op de tijd voordat er een IS bestond en voordat er een burgeroorlog in Syrië woedde, de tijd voordat de ondergang van Irak de opkomst van de beweging mogelijk had gemaakt, en voordat de wereld enig idee had van het bestaan van een terrorist genaamd Zarqawi. De mannen van de Mukhabarat hadden geprobeerd deze terroristische organisatie in de kiem te smoren. Dat was niet gelukt, gedeeltelijk door hun eigen blunders, maar vooral als gevolg van beoordelingsfouten van anderen. Nu had Zarqawi’s jihadistische beweging een staat uitgeroepen die territoriale aanspraken maakte op het grensgebied van Jordanië. En Rishawi, de mislukte aanslagpleger, was een van de vele oude rekeningen die IS wilde vereffenen.
Met het oproepen van deze vergeten geest deed IS een van de afschuwelijkste nachten uit de geschiedenis van het land herleven, een gebeurtenis die gebrand stond in het geheugen van mannen als Abu Haytham, de voormalige chefs van de inlichtingendienst, de rechercheurs en de aspirant-agenten die inmiddels waren opgeklommen tot de leiding van de Mukhabarat. Ooit was Zarqawi erin geslaagd Jordanië in het hart te raken en nu, met de piloot in handen, stond IS op het punt dit te herhalen.

Abu Haytham was erbij geweest die nacht. Hij kon zich nog elk detail van de misdaad waarvoor Rishawi was veroordeeld herinneren. Hij kon zich het gevoel van die nacht herinneren, de geur van bloed en rook en het gejammer van de gewonden.
Maar vooral herinnerde hij zich de twee meisjes.
Het waren nichtjes, negen en veertien jaar oud, en hij wist hoe ze heetten: Lina en Riham. Gewone meisjes, op een huwelijksfeest in Amman. Ze waren allebei in het wit, met schattige, bleke, serene gezichtjes. ‘Net engeltjes,’ had hij bij zichzelf gedacht.
Ze hadden nog steeds hun bijna identieke kanten jurkjes aan en de bijpassende dansschoenen die speciaal voor het feest waren gekocht. Bijna als door een wonder had geen van beiden een schrammetje boven de schouders. Toen Abu Haytham hen zag, in die chaotische eerste momenten in het ziekenhuis, lagen ze naast elkaar op een plank en even dacht hij dat ze sliepen. Gewond misschien, maar verdoofd en in slaap gebracht. Laat het alsjeblíéft slapen zijn, had hij gebeden.
Maar toen zag hij de afschuwelijke schade die de granaatsplinters hadden aangericht.
De meisjes moesten, net als de andere gasten, hebben staan juichen en klappen toen het gebeurde. Elk moment konden de bruid en de bruidegom hun entree maken in de danszaal van het Radisson Hotel van Amman, dat op deze koele novemberavond verlicht was als een kermis in de woestijn. De vaders van het pasgetrouwde stel, breed grijnzend in hun gehuurde smoking, hadden hun plaats op het podium ingenomen en de Arabische band met zijn snerpende houtblazers en opzwepende trommels maakte zoveel lawaai dat de receptionisten in de lobby moesten schreeuwen om elkaar te kunnen verstaan. Het feest naderde zijn schitterende, zweterige, oorverdovende, uitbundige hoogtepunt. Niemand zag de twee personen in donkere jassen die eerst bij de ingang rondhingen en zich toen tussen de joelende bruiloftsgasten een weg naar voren baanden.
Er was een oogverblindende flits en daarna de sensatie dat alles instortte: het plafond, de muren, de vloer. De schokgolf wierp de gasten op de bovenste verdiepingen uit hun bed en blies de zware glazen deuren van de lobby naar buiten. Een donderslag, toen stilte. Toen geschreeuw.
Slechts een van de bommen was afgegaan, maar hij was door de danszaal geraasd als een zwerm vliegende scheermessen. Honderden stalen kogellagers, zorgvuldig dicht op elkaar gepakt rond de kern van de bom, sneden zich een weg door de feestversiering, bladen met eten en meubels. Ze versplinterden houten tafels en ver- brijzelden marmeren tegels. Ze scheurden door avondjurken en chique handtasjes, door smokingjasjes, gesteven overhemden en door de witte kanten jurkjes die kleine meisjes dragen bij een groot feest.
Abu Haytham, toen nog met de rang van kapitein, had er op die woensdag in november 2005 de zoveelste lange dienst op zitten. Vlak voor negen uur ’s avonds kwam het eerste telefoontje. Over een of andere ontploffing in het Grand Hyatt Hotel aan de andere kant van de stad. In eerste instantie dacht men aan een lekkende gastank, maar toen kwam eenzelfde bericht over het Days Inn Hotel en toen de melding over de explosie in het Radisson, naar het zich liet aanzien de zwaarste van allemaal. Abu Haytham kende het gebouw goed. Het was opvallend voor Jordaanse begrippen en stond op een heuvel, waardoor het zichtbaar was vanuit de hele stad, ook vanuit zijn drie kilometer verderop gelegen kantoorgebouw.
Hij spoedde zich naar het hotel en baande zich een weg naar binnen, langs de hulpdiensten, de jammerende overlevenden en de dodelijke slachtoffers die met bagagekarretjes naar buiten waren gereden en op de oprit waren gelegd. In een mist van rook en noodverlichting bereikte hij de danszaal, waar hij meer lichamen aantrof. Sommige in vreemde houdingen alsof een reus ze had weggesmeten. Andere misten ledematen. Op het vernielde podium lagen twee verschrompelde gedaantes in smoking. De aanslagpleger had vlak bij de vaders van het pasgetrouwde stel gestaan en beiden waren in één klap gedood.
Abu Haytham stelde teams samen die de hele nacht doorwerkten op de drie getroffen locaties. Ze verzamelden zoveel mogelijk resten van explosieven en de stukken vlees die de stoffelijke overschotten van de drie aanslagplegers vormden. Pas later, toen hij in het geïmproviseerde mortuarium van het ziekenhuis bij de houten plaat stond, werd hij overweldigd door de gruwelijkheid van die avond: de gebroken lichamen, de vele gewonden, de geur van bloed en rook, en de meisjes Lina en Riham die daar doodstil in hun kapotte witte jurkjes lagen. Abu Haytham had dochters van dezelfde leeftijd.
‘Hoe kan iemand met een menselijk hart zoiets doen?’ vroeg hij zich hardop af.
Twee dagen later kwam het nieuws dat een van de aanslagplegers, een vrouw, had weten te vluchten. De volgende dag zat Sajida al- Rishawi in de stoel tegenover hem.
Ze moest iets weten, betrokken als ze was bij zo’n grote en goed voorbereide opdracht. Waar zouden de terroristen hierna toeslaan? Wat voor plannen werden er gemaakt, misschien wel op ditzelfde moment?
‘Ik weet het niet, ik weet het niet,’ was het enige dat de vrouw zacht mompelend uitbracht. Ze herhaalde de zin langzaam, alsof ze gedrogeerd was.
Abu Haytham smeekte. Hij dreigde. Hij deed een beroep op haar geweten, op haar geloof, op Allah. Uren verstreken – beslissende uren, vreesde hij.
‘Wat ben jij gehersenspoeld!’ riep hij op een gegeven moment. ‘Waarom neem je de mensen die je hiertoe hebben aangezet in bescherming?’
De vrouw zei geen zinnig woord. Toen niet en ook niet tijdens de rechtszaak waarbij ze ter dood werd veroordeeld of in de maanden daarna. Toch wist Abu Haytham heel goed wie er achter deze aanslagen zat. Alle mannen van de Mukhabarat wisten het al lang voordat de dader zich triomfantelijk bekendmaakte op een ingesproken geluidsopname. Het was onmiskenbaar zijn hand: de gecoördineerde ontploffingen, allemaal binnen tien minuten, het inzetten van zelfmoordterroristen, allemaal voorzien van een gordel met rdx-explosieven van militaire kwaliteit en genoeg los ijzer om verzekerd te zijn van een bloedbad. Maar de duidelijkste aanwijzing was de keuze van de doelwitten: gewone hotels waar de burgerij van Amman in hun mooiste kleren samenkwam voor een huldiging of een huwelijk in een gehuurde danszaal. Het was niet waarschijnlijk dat er op een doordeweekse dag om negen uur ’s avonds een agent van de geheime dienst of een generaal door de lobby van het Radisson zou lopen. Maar er zouden massa’s Jordaniërs zijn die zich vastklampten aan de rituelen van het normale leven in een land dat grensde aan een oorlogsgebied.
Dergelijke kenmerken behoorden, net als de stem op de geluidsopname, onmiskenbaar toe aan Zarqawi, een oude bekende van de Mukhabarat. Op het moment van de bomaanslagen stond hij aan het hoofd van een uitzonderlijk kwaadaardig terroristisch netwerk dat Al Qaida in Irak heette. Maar de Jordaniërs kenden hem nog van vroeger toen hij Achmed de Gangster was, een voortijdige schoolverlater met een reputatie als drankzuchtige vechtersbaas. Ze hadden toegekeken toen hij aan het eind van de jaren tachtig naar Afghanistan vertrok om tegen de communisten te vechten, en hadden hem terug zien komen als een door de wol geverfde religieuze fanaticus. Na zijn eerste stappen op het terroristische pad was hij in een van Jordaniës zwaarst bewaakte gevangenissen verdwenen. En nu kwam hij tevoorschijn als een door de wol geverfde religieuze fanaticus die ook nog eens leiderskwaliteiten had.
Abu Haytham was een van degenen die hadden geprobeerd Zarqawi na zijn gevangenistijd op het rechte pad te krijgen. In 1999 was hij de laatste agent van de inlichtingendienst met wie Zarqawi sprak voordat hij toestemming kreeg het land voorgoed te verlaten en opnieuw naar Afghanistan trok, een toekomst tegemoet die, zo veronderstelden de Jordaniërs, volkomen uitzichtloos was en zou eindigen in een stoffig graf.
Maar toen gebeurde er iets onwaarschijnlijks: Amerika bemoeide zich ermee. Buiten de inlichtingendienst had vrijwel niemand van Zarqawi gehoord, maar Washington maakte een terroristische wereldster van hem door te verklaren dat deze onbekende Jordaniër de link vormde tussen de Iraakse dictatuur en de samenzweerders achter de aanslagen van 11 september 2001. Er klopte niets van deze bewering, maar toen de Amerikaanse troepen een paar weken later Irak binnenvielen, verwierf de inmiddels beroemde en goed gefinancierde terrorist zowel een doel als een strijdtoneel en al snel had hij duizenden volgelingen. Gedurende drie onstuimige jaren lukte het hem bijna in Irak een sektarische oorlog te ontketenen door de ene aanslag na de andere te plegen op moskeeën, bazaars en scholen van sjiitische burgers. Hij choqueerde miljoenen met een nieuwe vorm van uiterst intiem terrorisme: de onthoofding van gijzelaars, vastgelegd op video en met behulp van de nieuwe mogelijkheden van internet voor mensen over de hele wereld zichtbaar gemaakt. Ondertussen haalde hij flink uit naar zijn vaderland Jordanië en hielp hij mee Amerika’s razendsnelle overwinning in Irak te veranderen in de duurste militaire campagne van de VS sinds de oorlog in Vietnam.
Maar zijn grootste wapenfeit werd pas jaren later zichtbaar. Zijn beweging werd dan wel een zijtak van Al Qaida genoemd, maar Zarqawi was niemands volgeling. Zijn variant van het jihadisme was in al zijn wreedheid uiterst origineel. Osama bin Laden wilde de islamitische naties bevrijden van de corrumperende westerse invloed zodat ze zich ooit zouden kunnen verenigen tot één grote islamitische theocratie of een kalifaat. Maar Zarqawi wilde zijn kalifaat meteen al stichten – hier en nu. Hij zou het koninkrijk Gods op aarde naderbij brengen door daden van onvoorstelbare wreedheid, want hij geloofde, terecht, dat hij met dramatische ensceneringen van extreem geweld de meest geharde jihadisten zou aantrekken en alle anderen tot onderwerping zou dwingen. Zijn strategie bracht in de regio een opschudding teweeg waarbij Al Qaida in het niet viel. Maar de buitensporigheid van Zarqawi versterkte ook de vastberadenheid van zijn tegenstanders. Na de bomaanslagen op de hotels wilden Abu Haytham en de rest van de Mukhabarat maar één ding: de man die ze beraamd had elimineren. En in 2006, toen ze de VS konden vertellen waar de schuilplaats van Zarqawi was, leek dat het einde te betekenen voor de terrorist en zijn organisatie. Maar in plaats daarvan trokken zijn volgelingen zich terug in de wetteloze provincies van Syrië, kwamen daar stilletjes op krachten en doken in 2013 weer op, niet langer als terroristische groep maar als een leger.
Deze keer kwam oorlogsmoe Amerika pas te hulp toen het al te laat was. De gematigde rebellen die het IS moeilijk maakten, wer- den niet bewapend en er kwamen geen luchtaanvallen op de leiders of de aanvoerroutes van IS. Voor de tweede keer in tien jaar dreigde een jihadistische beweging de regio te overspoelen. En voor de tweede keer reageerde Amerika door een gat in de reddingsboot te prikken, vonden de Jordaniërs.
De opvolgers van Zarqawi gaven zichzelf verschillende namen, tot ze uitkwamen op IS, of eenvoudigweg Islamitische Staat. Maar Zarqawi bleven ze ‘Sjeik Moedjahedien’ noemen, waarmee ze hem erkenden als de stichter die had durven geloven dat hij de kaart van het Midden-Oosten opnieuw kon tekenen. En net als Zarqawi geloofden ze dat hun overwinningen daar niet zouden eindigen. Zarqawi zag zijn lot voorspeld in de profetische passages van de voor moslims heilige tekst die bekendstaat als de Hadith. Zijn mannen en hij waren de in het zwart geklede soldaten over wie geschreven stond: ‘De zwarte vlaggen zullen uit het oosten komen, gedragen door machtige mannen met lang haar en baarden die hun achternaam ontlenen aan hun geboortestad.’ Deze veroveraars zouden niet alleen de oude islamitische wereld heroveren. Ze zouden de aanstichters zijn van de grote eindstrijd die zou resulteren in de vernietiging van de westerse legers in Noord-Syrië.
‘Hier in Irak is de vonk overgeslagen,’ preekte Zarqawi, ‘en de hitte zal toenemen tot hij in Dabiq de legers van de kruisvaarders zal verbranden.’
De mannen van de Mukhabarat kenden deze praatjes van Zarqawi uit de tijd dat hij hun gevangene was. Nu hoorden ze dezelfde schaamteloze beweringen van zijn nageslacht. Dertigduizend man sterk stonden ze aan de andere kant van de grens te wachten. En ze riepen om hun zuster Sajida.

De schijnvertoning van de gevangenenruil eindigde abrupt op 3 februari 2015, de dag nadat de koning van Jordanië in Washington was aangekomen voor het staatsbezoek. Het was de zoveelste keer dat Abdoellah II de VS om hulp kwam vragen. Zijn kleine land boog onder twee lasten die het vanuit het buitenland opgelegd had gekregen: een menselijke vloedgolf van vluchtelingen uit Syrië – ongeveer zeshonderdduizend tot nu toe – en de kosten van deelname aan de gezamenlijke militaire acties tegen IS van westerse en Arabische landen. Het bezoek verliep niet voorspoedig. De leden van het Congres waren begrijpend, maar daar bleef het bij; afgevaardigden van het Witte Huis deden de gebruikelijke beloften voor steun aan de Jordaanse defensie en haperende economie, maar het soort hulp waar Abdoellah wanhopig naar op zoek was, werd nergens geboden.
De teleurstelling van de koning was inmiddels omgeslagen in wrok. Bij eerdere bezoeken had president Obama afwijzend gereageerd op zijn verzoek om lasergestuurde raketsystemen en andere geavanceerde wapens die de vrachtwagens en tanks van IS konden uitschakelen. Deze keer was er nog niet eens een formele toezegging voor een onderhoud met de president.
Abdoellah was in het Capitool aan het lobbyen bij de Republikeinse senator John McCain, voorzitter van de Senaatscommissie voor Defensie, toen ze werden onderbroken door een van zijn adjudanten. De koning liep met hem mee naar de gang en daar zag hij, op het kleine scherm van een telefoon, hoe IS het laatste woord nam over de voorgestelde gevangenenruil. Onder het oog van de camera leidden gemaskerde jihadisten de jonge Jordaanse piloot een kleine ijzeren kooi in, die was overgoten met benzine. Daarna staken ze het vuur aan en filmden hoe de luchtmachtofficier levend verbrandde.
Tegen de tijd dat Abdoellah terugkwam, hadden ook McCains medewerkers de video gezien. De koning behield zijn zelfbeheersing, maar McCain zag dat hij erg aangedaan was.
‘Wat kunnen we verder nog voor u doen?’ vroeg McCain.
‘Ik krijg geen enkele steun van uw kant!’ antwoordde Abdoellah.
‘U geeft me alleen maar conventionele bommen en zelfs die worden niet aangevuld. En dat terwijl wij tweehonderd procent meer luchtaanvallen uitvoeren dan alle andere leden van de coalitie bij elkaar, uitgezonderd de VS.’
De koning ging verder met zijn programma van die dag, maar had besloten zo snel mogelijk naar huis te gaan. Terwijl hij zijn voorbereidingen trof, belde het Witte Huis met een aanbod voor een gesprek van vijftien minuten met de president. Abdoellah nam het aan.
In het Oval Office betuigde Obama zijn medeleven met de familie van de piloot en bedankte de koning voor de bijdrage van Jordanië aan de militaire acties tegen IS. De Amerikaanse regering deed er alles aan om het land hierbij te ondersteunen, verzekerde de president.
‘Nee meneer, dat doet u niet,’ antwoordde Abdoellah met overtuiging, en hij somde de lijst op van wapens en munitie die hij nodig had.
‘Ik heb nog voor drie dagen bommen,’ zou hij volgens een van de aanwezige medewerkers hebben gezegd. ‘En als ik thuiskom, begin ik een oorlog en zal ik ze tot de laatste toe gebruiken.’
Voordat hij terugging, was er nog één zaak die hij moest afhandelen. Vanaf het vliegveld belde Abdoellah met zijn staf in Amman en gaf de opdracht voor twee executies. Er zaten twee gevangenen in de dodencel die waren veroordeeld voor het plegen van moorden op bevel van Zarqawi. De een was een Irakees uit het middenkader van Zarqawi’s Iraakse rebellenbeweging. De ander was Sajida al-Rishawi.
De koning voorzag dat westerse landen deze executies een wraakactie zouden noemen, ook al waren beide gevangenen al lang geleden volgens de normale gerechtelijke procedure berecht en veroordeeld, maar daar liet hij zich niet door weerhouden. Wat hem betrof was de afspraak met de beul al veel te lang uitgesteld, zei hij tegen zijn staf.
‘Ik wil geen tegenspraak,’ zei Abdoellah.
De koning zat nog in het vliegtuig toen de bewakers om twee uur in de morgen Sajida al-Rishawi uit haar cel kwamen halen. Ze had het traditionele laatste maal afgeslagen, evenals het rituele bad waarmee vrome moslims hun stoffelijke lichaam reinigen als voor- bereiding op het hiernamaals. Ze trok het rode uniform aan dat gevangenen uitsluitend op de dag van hun terechtstelling droegen, en bedekte haar hoofd en gezicht met de gebruikelijke hoofddoek.
Buiten wachtte een busje met een militair escorte voor de tocht naar Swaqa, de grootste gevangenis van Jordanië, gebouwd op een heuvel in de woestijn, zo’n honderd kilometer ten zuiden van de hoofdstad. Iets voor vier uur kwamen ze aan, terwijl de volle maan, nog net zichtbaar ondanks de lichte ochtendnevel, in de richting van de zuidwestelijke horizon zakte.
Het laatste wat ze zag voor ze werd geblinddoekt, was een kleine executieruimte met witte muren waarin piepkleine ramen zaten en een paar vermoeide gezichten die omhoog keken vanaf de getuigentribune vlak onder haar. Een imam zei een gebed terwijl de strop met een zware ijzeren gesp werd aangesnoerd en een rechter vroeg Rishawi of ze nog iets wilde zeggen of een laatste wil had. Ze gaf geen antwoord.
Evenmin maakte ze enig geluid toen het luik van het schavot zich opende en ze hard in de donkere diepte viel. Het was vijf over vijf, negentig minuten voor zonsopgang, toen de gevangenisarts controleerde of haar hart nog klopte.
‘Zarqawi’s vrouw’ was dood, haar executie was de laatste scène van het grootste terroristische drama in de geschiedenis van Jordanië. Maar Zarqawi’s volgelingen joegen inmiddels de veel grootsere ambitie van de stichter na: het einde van Jordanië en zijn koning, het wegvagen van internationale grenzen en de vernietiging van de moderne staten in het Midden-Oosten. En dan, wanneer er zwarte vlaggen wapperden boven de islamitische hoofdsteden van de Levant tot de Perzische Golf, konden ze zich opmaken voor de grote apocalyptische confrontatie met het Westen.

 

© 2015 Joby Warrick
© 2016 Alexandra van Raab van Canstein (boek I), Tijmen Roozenboom (boek II), Carla Zijlemaker (boek III)

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum