Leesfragment: Taqwacore

31 januari 2016 , door Michael Muhammad Knight
|

1 februari verschijnt Michael Muhammad Knights roman Taqwacore in de vertaling van Krijn Peter Hesselink bij uitgeverij Bananafish. Wij publiceren voor.

Taqwacore brengt een fictieve subcultuur in beeld van jonge moslimpunks; vrome moslims die de dagelijkse gebeden combineren met een anarchistische levenshouding en de hiërarchische structuur van de islam bevragen.

Catcher in the Rye voor jonge moslims.’
– Carl Ernst, specialist Islamstudies

‘Een van de meest nodige en, paradoxaal genoeg, hoopvolle schrijvers van Barack Obama’s Amerika.’
 The San Francisco Chronicle

‘De Hunter S. Thompson van de de islamitische literatuur.’
 The Guardian

In een pand in Buffalo (VS) leeft een groep jonge moslimpunks: boerqadragende riot grrlls, soefi’s met hanenkammen, straight edge soennieten, sjiitische skinheads en radicaalfeministische moslima’s. In hun huiskamer worden feestjes gehouden, maar mensen komen er ook samen om te bidden. Er is een gat in de muur geslagen om aan te duiden waar Mekka ligt.

Hun subcultuur heet Taqwacore, naar het Arabische taqwa (‘godvrezendheid’). In taqwa zijn deze jongeren hardcore. Taqwacore gaat uit van de premisse dat punk en de islam perfect te harmoniseren zijn. Knight schetst een pand waarin de jongeren het wekelijkse vrijdagmiddaggebed moeiteloos laten overgaan in een avond vol hardcore punk.

Knights Taqwacore is meer dan een gimmick en meer dan een amusante en aangrijpende schets van een fictieve subcultuur. Het is vooral ook een boeiende interpretatie van en kritiek op de hiërarchische structuren binnen de verschillende islamitische stromingen en een boek over islamitische minderheden binnen westerse samenlevingen.

Het boek heeft veel teweeggebracht. Naar aanleiding van de roman zijn er inmiddels zelfs daadwerkelijke Taqwacorescenes ontstaan, van de VS tot Maleisië. In die zin is het een prachtig, nogal letterlijk, voorbeeld van een roman die een werkelijkheid schept. Plots is er een beweging van jonge moslims die het podium beklimmen om daar de Sex Pistols te coveren met zinnen als ‘I am an Antichrist. I am an islamist’.

 

Mohammed was een punk

ik zie mohammed
bij de winkel om de hoek
rockend op nintendo
speelt hij iedereen zoek
wanneer hij staat te preken
loopt iedereen te gapen
maar als hij een afgod neerhaalt
dan joelen we als apen

mohammed was een punk
hij gaf de wereld voor zijn donder
mohammed was een punk
hij kreeg de hele stad eronder

iedereen in mekka
kende mohammeds naam
zijn kapsel, spikes en ketting
waren er befaamd
ze vonden hem gestoord
maar ali wist wel beter:
mohammed is een held
de rest rockt voor geen meter

mohammed was een punk
geen kwezelige stumper
mohammed was een punk
een rancid-sticker op zijn bumper

hij zat alleen in een afvalbak
toen allah kwam openbaren
krankzinnige dingen om met ons te delen
op zes gewijde snaren

Hoofdstuk een

Bismillah ir-rahman ir – enzovoort

‘Hij is zijn rechterwijsvinger kwijtgeraakt in een weddenschap.’
‘Je lult! Waar ging het om?’
‘Dat hij zijn vinger niet af zou hakken.’
‘Dus hij heeft de weddenschap gewonnen.’
‘Yep, maar zijn vinger heeft ie verloren. En hij is nooit naar het ziekenhuis gegaan of iets. Had uiteindelijk een enorme ontsteking aan zijn hand, een abces zo groot als een golfbal waar hij aan onderdoor zou zijn gegaan als hij de pus niet had afgevoerd.’
‘Gaat het nu een beetje met hem?’
‘Jawel, maar als hij tijdens de salat toekomt aan de tasjahhoed, moet hij in plaats van de wijsvinger de middelvinger op en neer wippen. Het is net of hij zichzelf bij elk gebed de middelvinger geeft.
Binnen een paar uur waren ze allebei buiten westen.

Het leek alsof er altijd wel iemand wakker was in dat punkpand, alsof het altijd iemand nodig had om de wacht te houden. Toen ik na een van Jehangirs vele feestjes stilletjes de trap afliep, meende ik op dat moment als enige die officieuze rol te vervullen, maar in de onverlichte woonkamer stuitte ik op een tafereel waarvan ik denk dat het in mijn hoofd – insjallah – voor altijd onderhevig zal blijven aan herevaluatie. Zelfs nu durf ik niet te zeggen of het me tragisch, komisch of mooi voorkwam op een manier die onze imams nooit zullen kunnen doorgronden.
In het midden van de kamer, omringd door gevloerde lijken van bewustzijn, in banken weggezakt, buiten kennis over elkaar heen hangend en in één geval overdekt met eigen braaksel, geflankeerd door verstrooide legers van bruine flesjes en ingedeukte blikjes, zat op het witte karton van een pizzadoos een anonieme punk wiens haar zich in tientallen antennes van zijn hoofd uitstrekte. Het was te donker om te zien wie hij was, maar vermoedelijk kende ik de jongen toch niet. Ik bekeek hem even. Hij zat op zijn voeten, de handen op zijn knieën, zijn hoofd in de richting van het gat dat Umar met een honkbalknuppel in het goedkope gips had gebeukt om qiblah aan te geven.
Hij boog voorover in soedjoed, kwam overeind met op zijn voorhoofd wat ongetwijfeld de grijze krijtachtige confetti van iemands omgestoten asbak was, en wierp zich weer neer, waarbij ik zijn mond kon horen bewegen, zelfs al bleven de woorden onverstaanbaar. Toen stond hij op voor een volgende rakah, de handen gevouwen voor zijn buik. Een blik uit het raam deed me vermoeden dat het tijd was voor fadjr – astaghfiroellah – en ik had me bij hem moeten aansluiten om de beloning voor zijn gebed zevenentwintig maal te vergroten, maar leunend tegen het deurkozijn bleef ik staan toekijken, alsof deze salat namens ons allemaal werd verricht. Toen hij weer in roekoe zat, glipte ik snel de gang in, voordat hij zijn hoofd bij de salams in mijn richting had kunnen draaien.
Een ding is me bij punks keer op keer opgevallen. Het zijn legenden, stuk voor stuk, in ieder geval voor sommige mensen. Zelfs als je ze nooit ziet in de kringen waar ze befaamd zijn, wanneer je ze als vrienden van vrienden beleefdheidshalve de hand schudt op een parkeerterrein, kun je je niet onttrekken aan een onsterfelijk gevoel van opwinding, een cartooneske, gekostumeerde uitbundigheid, alsof dit parkeerterrein een historische topconferentie huisvest of een scène uit tienduizenden films tot leven brengt. Zo voelt het tenminste voor mij. Maar wat is een punk nu helemaal? Dat blik met wormen ga ik hier niet opentrekken, maar ik kan wel vertellen dat ik in deze geschiedenis van mijzelf en dit huis allerlei opvattingen van het woord voorbij heb zien komen en dat ik termen als ‘rudeboys’, ‘riot grrrls’, ‘crust’, ‘Oi!’ en ‘straightedge’ gaandeweg zelfverzekerd ben gaan hanteren. Doordat ik het taaltje goed genoeg leerde beheersen om me met gemak in het wereldje te kunnen bewegen, leek ik op zeker moment zelf een punk te zijn geworden, als er tenminste punks bestaan die een technische studie doen omdat hun ouders hun dat hebben opgedragen.
Het was onvermijdelijk dat ik tot de slotsom zou komen dat het woord ‘punk’ geen tastbare betekenis heeft zoals ‘boom’ of ‘auto’. ‘Punk’ is veeleer een vlag, een open symbool, dat enkel betekent wat mensen geloven dat het betekent. Er is een tijd geweest dat rode verkeerslichten in China ‘rijd!’ betekenden. Hoe zou je daarmee in discussie kunnen gaan?
Rond de tijd dat ik ophield te proberen punk te definiëren, hield ik ook op te proberen islam te definiëren. De twee hebben meer gemeen dan je zou denken. Beide zijn ontstaan in een geweldige explosie van waarachtigheid en vitaliteit, maar lijken onderweg iets kwijt te zijn geraakt, misschien de energie die vrijkomt bij het besef dat de wereld nog nooit zo’n positieve kracht en furie heeft gekend en ook nooit meer zal kennen. Beide hebben geleden onder verraders en huichelaars, maar ook onder oprechte gelovigen wier creatieve elan door hun vroomheid werd lamgelegd. Beide worden door buitenstaanders beschouwd als verenigde, samenhangende gemeenschappen, terwijl niets verder van de waarheid zou kunnen zijn.
Zo zou ik nog even door kunnen gaan, maar de belangrijkste overeenkomst is dus dat islam net als punk een vlag is, een open symbool dat geen dingen maar ideeën vertegenwoordigt. Je kunt punk en islam niet in je handen houden. Wat zouden ze dan anders kunnen betekenen dan wat je wilt dat ze betekenen?
Om te voorkomen dat de biddende jongen mijn aanwezigheid zou opmerken sloop ik door het donker tot ik bij de keuken kwam. Daar deed ik het licht aan. Het leek wel of Bush de tent had platgebombardeerd op zoek naar slechteriken. Ik baande me een weg over een hindernisbaan van omgevallen stoelen, lege flessen en allerlei afval om langs de tafel tot aan de koelkast te komen. Hij bleek helemaal leeg te zijn, uitgezonderd een doos van een Chinees restaurant – wat erin zat en hoelang al, Allahoe alim – en een krat bier. Er was altijd bier.
‘Salam alayk,’ zei een meisjesstem achter mijn rug. Toen ik me omdraaide zag ik een flodderig geklede ninja met diverse band-insignes op haar loshangende boerqa. Je kon haar ogen niet eens zien achter het gaas, maar ik keek sowieso omlaag naar de smerige keukenvloer.
‘Wa alaykoem as-salam,’ antwoorde ik, ‘wa rahmatoellahi wa barakatoeh. Ik was op zoek naar iets te drinken.’
‘Daarvan hebben we genoeg.’
‘Ik dacht… iets dat halal is.’
‘Ah, halal. Je moet wel precies zijn hier.’ Ze manoeuvreerde zich langs de tafel, pakte een vuil glas, waste het schoon bij de gootsteen, vulde het met water en gaf het aan mij.
‘Djazak Allahoe khayran,’ zei ik. Ze plukte een stoel waar ik overheen was geklommen van de grond, zette hem rechtop en nam plaats.
‘Ga zitten.’
‘Eh… Ik moet eigenlijk zo eens gaan, dingen voorbereiden voor school over een paar uur.’
‘Tuurlijk,’ lachte ze. ‘Als een man en een vrouw alleen zijn, is Sjaytan altijd als derde aanwezig.’
‘Ja… Ik bedoel nee, dat is het niet, het is, weet je, ik weet niet of Umar het zou –’
‘Umar heeft zich nuchter buiten kennis gestraightedged, maak je geen zorgen. Rond twaalven zal hij wel wakker worden, pissig omdat hij fadjr heeft gemist en dan verkoopt hij de tv een dreun.’
‘Als het alleen de tv is,’ antwoordde ik, terwijl ik me richtte op het gaas waar haar ogen moesten zitten, ‘dan is het al beter dan vannacht.’
‘Ik dacht dat hij die gast zou vermoorden. Die eikels zijn zulke fokking macho’s.’ Er was iets aan Rabeya’s taalgebruik, of aan het feit dat het van háár kwam, dat me elke keer weer van mijn stuk bracht. En dat wist ze.
‘Eh… Heb je fadjr gedaan? Ik nog niet en volgens mij is de zon nog niet op, dus –’
‘Sorry, ya akhi, ik ben aan de rooie.’
‘O.’ Ik keek naar mijn voeten. Wallah, wat een smerige vloer. ‘Nou, ik ga het wel doen, denk ik.’ Ik liep naar de gootsteen, deed mijn schoenen uit en daarna mijn sokken terwijl ik op mijn schoenen stond, rolde mijn mouwen op en begon woedoe te verrichten terwijl het water in de gootsteen over lege groene Heinekenblikjes stroomde. Rabeya zat er tevreden bij in de wetenschap dat geen van mijn bestaande draaiboeken voor man-vrouwrelaties, moemin of kafir, me een referentiekader verschafte voor hoe ik met haar moest omgaan.
We kregen nooit haar gezicht te zien, wat haar volgens mij een zeker psychologisch overwicht verschafte. Niet alles wat ze met dit voordeel deed werd echter evenzeer aangemoedigd door de traditie. Rabeya was niet minder trouw aan de islam dan wie ook maar in dat huis, maar het was wel altijd haar eigen islam zoals zij die wenste te belijden. Dit was het meisje dat gisteren op het feest achter de microfoon was gesprongen, compleet in poerdah, om door haar niqab heen ‘Nazi girlfriend’ te zingen, even langzaam en spookachtig als die afgeleefde oudemannenstem van Iggy Pop – ‘I want to fuck her on the floor/ among my books of ancient lore’ – hetzelfde meisje dat op vrijdag voor onze met een honkbalknuppel in de muur geramde mihrab stond om een khoetbah te houden en dat handgeschreven tirades over het seksisme op beide halfronden liet circuleren in haar zelf gepubliceerde tijdschrift Aïsja’s Maagdenvlies. Ik liep terug door de gang naar de woonkamer. Bemerkte de pizzadoos die als gebedskleed had gefungeerd.
De biddende kerel was weg. De door de ramen zichtbare hemel was net licht genoeg om het vuil en de puinhopen in de kamer, inclusief het levende puin op de banken, volledig in ogenschouw te nemen. Het tafereel werd omsloten door muren die waren bedekt met punkposters, flyers op A4-formaat voor plaatselijke concerten, vlekken, slijtplekken en rond de ingeslagen mihrab diverse platen en posters met Arabische kalligrafie, Koranverzen, negenennegentig namen van Allah, een groene Saoedische vlag waarop met zwarte spuitverf een anarchisme- symbool was gekalkt en ga zo maar door. Dit alles werd omfloerst door dat grijs van net voordat de zon helemaal op is en je ogen pijn kan doen, als de nacht puffend naar de uitgang schuifelt om ruim baan te bieden aan een nieuwe dag en McDonald’s zich opmaakt voor de ouden van dagen met hun kopjes koffie en hun kranten. Was de zon formeel al op? Was het te laat voor fadjr? Ik was vergeten hoe het allemaal werkte.

[...]

Copyright © 2004, Michael Muhammad Knight
Copyright Nederlandse vertaling © 2016, Krijn Peter Hesselink

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum