Leesfragment: Retour Calypso

01 juni 2016 , door Matthijs Eijgelshoven
| |

1 juni verschijnt Matthijs Eijgelshovens romandebuut Retour Calypso. Wij brengen een uitgebreid fragment.

Retour Calypso van Matthijs Eijgelshoven is een verrassende psychologische roman voor de liefhebbers van Birk van Jaap Robben, Boven is het stil van Gerbrand Bakker en Op zee van Toine Heijmans.

Als Suzy na tien jaar terugkeert naar het eiland waar ze opgroeide om haar ernstig zieke vader te helpen komen herinneringen boven. Herinneringen aan een jeugd op een zonovergoten eiland - overschaduwd door de afwezigheid van haar moeder - en aan een minnaar die meer vroeg dan zij kon geven. De lezer moet net als Suzy de vraag onder ogen zien of wat wij ons herinneren wel echt zo gebeurd is. In welke mate kun je jezelf verdedigen tegen je eigen bestaan, en welke prijs betaal je voor het sturen van je geest? Matthijs Eijgelshoven overtuigt met zijn literaire debuut Retour Calypso.

 

1

In mijn vroegste herinnering duwt mijn moeder me in een buggy over het asfalt, tegenover het restaurant, langs de zee. Een eind verder zet ze de buggy aan de kant van de weg, met mijn gezicht naar het water, en knielt naast me neer. Ze zegt: ‘Leun eens voorover.’
We laten onze hoofden hangen en bewegen ze zacht heen en weer, zodat de wind door onze haren en over de huid in onze nek strijkt. ‘Zo voelt vrijheid,’ zegt ze.
Ik moet dat er later bij verzonnen hebben, dat ze dat zei, ik was twee en kende het woord vrijheid helemaal niet. In werkelijkheid bestaat mijn herinnering alleen uit beelden, hoe de wind voelde en hoe de zee rook, kan ik niet terughalen. Gek genoeg werkt het andersom wel, toen ik gisteren aan de waterkant stond met een tas boodschappen in mijn hand, en het zout in de bries proefde, kwam deze herinnering naar boven.
Er is nog een beeld van die dag. Halverwege de heuvel loopt de buggy vast in het zand. Mijn moeder duwt een paar keer tegen de handvatten, maar de wielen blijven steken. Ze geeft een flinke zet en ik schuif naar voren. Dankzij het riempje om mijn buik, val ik er niet uit. Mijn moeder zucht en loopt de heuvel af, de buggy voorzichtig met zich meetrekkend, terug naar het restaurant.

Gisteravond heb ik mijn vader aan de telefoon verteld over deze herinnering. Hij zegt dat mijn moeder nooit met mij in de buggy ging wandelen en dat ik er überhaupt maar een paar keer in heb gezeten, omdat ik meestal zelf liep of we met de auto gingen. En als ik er wel in zat, duwde hij. Misschien was hij gewoon niet thuis, die ochtend of middag dat zij met me ging wandelen.
Hoe dan ook vind ik het raar dat mijn eerste herinnering er een aan mijn moeder is, en niet aan hem. Het doet me denken aan iets wat ik ooit gelezen of gehoord heb, dat de meeste baby’s eerder papa dan mama zeggen, omdat ze hun vader veel minder vaak zien en voelen dat ze meer hun best moeten doen om hem aan zich te binden. Waarschijnlijk is de waarheid veel eenvoudiger, kunnen babymondjes gewoon eerder pa voortbrengen dan ma.

2

Het voelt onwerkelijk hoe ik Gozo op rijd. Bij de oude veerboot kwam je via de laadklep gelijkvloers op de wal uit, nu zweef ik boven het eiland op de nieuwe afrit van het bovenste autodek naar de kade. Ik sta vrijwel stil, ingeklemd tussen de andere auto’s, en het is alsof ik alles nog zou kunnen vermijden, zoals je je tenen kunt terugtrekken wanneer je het water in het zwembad te koud vindt. Maar ik kan niet terug, ik kan alleen mee met de voortkruipende rij.
Beneden duurt het lang voordat alle verkeer zijn weg heeft gevonden het eiland op. Ik vraag me af wat het zegt over de vooruitgangsdrang van mensen, dat ze een nieuwe terminal voor de veerboot hebben aangelegd, ruim, licht en modern vormgegeven, en dat ze ondertussen nog geen spade in de grond hebben gestoken om de oude toegangsweg naar de haven breder te maken. Sinds deze eilanden onderdeel zijn van de Europese Unie wordt er veel gebouwd, maar niemand lijkt te weten hoe je de toekomst kunt laten aansluiten op het verleden.
Ik neem de oude weg de heuvel op. Behalve het gebouw voor de veerboot en de nieuwe op- en afrit, is er in tien jaar niks veranderd aan het uitzicht, alles is nog net als op de dag dat ik vertrok, dezelfde dobberende plezierjachten die me vlinders in mijn buik gaven en hetzelfde donkerblauwe water, waarvan het me pas na jaren is gelukt om het te schilderen zonder dat het vlak werd. Als we hier vroeger reden op weg naar huis, na een uitstapje naar Malta, staarde ik vanaf de achterbank verlangend over zee. Wat er op mij drukte, heb ik nooit onder woorden kunnen brengen. Er waren dagen dat ik huilde achter in de auto, en dat mijn ouders me probeerden te troosten, eerst geduldig, maar al snel geïrriteerd, vooral mijn moeder, omdat ze geen idee hadden wat er met me aan de hand was. Het ging thuis vanzelf voorbij, ik at langzaam en zwijgend mijn avondeten op, ging slapen en wanneer ik wakker werd, was het een ochtend als alle andere.

Het is nog een halfuur rijden naar het restaurant, en ik zie ertegen op om straks het portier open te doen en uit mijn auto te stappen. De hele weg heb ik de airco aangehad, behalve op de boot, waar ik de motor uit moest zetten. Ook toen heb ik het raam niet geopend en ben ik niet uitgestapt, zodat mijn auto nog steeds gevuld is met de lucht uit mijn eigen straat.
Victor zwaaide me uit vanaf de drempel. Hij leunde tegen de deurpost, wuifde en ging naar binnen voor ik de straat uit was. In het atelier had hij me sterkte gewenst en voor de vorm nog een keer gevraagd of hij echt niet mee hoefde. Ik gaf hem hetzelfde antwoord als gisteravond, dat hij beter thuis kon blijven om te werken. Ik zei hem dat we geld moeten verdienen, het seizoen begint bijna en de wanden van de galerie moeten vol hangen voordat de toeristen komen. Wat ik niet tegen hem heb gezegd, is dat als hij meegaat, ik niets heb om naar terug te gaan.
Ik merk nu al, tijdens het rijden, dat de jaren op Malta worden weggevreten onder de wielen van mijn auto, afgescheurd als dagen van een kalender die achteruitloopt. Het is precies waar ik bang voor ben geweest, dat afstand een goed wapen is, maar tijd niet. Ik stap zo terug en wat ik aantref lijkt helderder geworden met de jaren, het beeld scherp en het geluid duidelijk, een verhaal met details maar zonder vorm.
Hun gezichten zoals ik ze voor het laatst heb gezien, naast elkaar. Het is middag. Ik zit te tekenen in de serre van het restaurant, op een groot vel, drie vrouwen, de drie gratiën in lange jurken, die ik nateken uit een van mijn moeders modebladen. Mijn concentratie wordt verstoord door gestommel op de trap. Ik kijk op en zie mijn moeder een grote koffer naar beneden slepen. Halverwege de serre, op weg naar de deur, krijgt ze door dat ik er zit en draait ze zich naar me om. Het zonlicht valt door het glazen dak en werpt een korte schaduw aan haar voeten, van een vrouw met een koffer en een kleine jongen ernaast. Hun silhouet op de vloer maakt me intens verdrietig. Het kind heeft zijn hand in de hare. ‘Dag, Daniël,’ zeg ik, maar hij zegt niks, hij kijkt mij alleen verwachtingsvol aan.
Een vrachtwagen haalt me in, dendert langs met een lege oplegger waarvan het uiteinde mijn kant op slingert. Van schrik rijd ik bijna de berm in en ik trek aan het stuur om de auto op de weg te houden. Vanaf nu concentreer ik me alleen op het rijden en denk ik nergens meer aan.

3

Vanuit de auto zie ik al dat de kozijnen een schilderbeurt nodig hebben. Ik kan me maar moeilijk voorstellen dat mijn vader tien jaar lang niks heeft gedaan. Hij is altijd bezig geweest met dit restaurant, als er geen gasten waren, lapte hij de ramen, vlocht losgeraakte stukken rotan terug in de terrasstoelen, boende vlekken uit tafelkleden of vouwde servetten. Aan het begin van elk seizoen schilderde hij het uithangbord over, letter voor letter, ongeacht of het nodig was of niet. Ik heb er niet op gelet of hij dat dit jaar ook heeft gedaan, maar het zal iets zeggen over de staat waarin ik hem aantref.
Ik duw het portier van mijn auto open en stap uit. De laatste afstand tussen Gozo en mijzelf valt weg, ik ruik de zee, het door de wielen omgewoelde zand en de zoete verrotting van de bloeiende distels en bloemen op de heuvel. Ooit was het de geur van thuis, nu stoot hij me af en is het de wolk verbrande benzine die nog bij mijn uitlaat hangt waar ik me aan vastklamp, die ik opsnuif tot hij wegdrijft.
Ik steek het terras over en duw de klink omlaag. De deur is op slot. Door het raam zie ik mijn vader zitten aan de ronde tafel, achter in het restaurant. Hij moet mij gezien hebben, maar hij groet niet en maakt geen aanstalten om overeind te komen.
Boven de deur glanzen de letters. Hij heeft ze geschilderd, onder de ‘s’ van Bistro hangt een zakker, helemaal tot aan de onderkant van het bord. Hij is altijd erg precies geweest en ik weet niet wat ik hiervan moet denken, of ik deze letters moet zien als een bemoedigend teken, of als een waarschuwing.
De poort naar de binnenplaats is niet afgesloten. Ik stap het achtererf op, een functioneel stuk beton met in het midden een kleine boom en verder kratten en afvalcontainers, zoals je ze vindt achter alle restaurants. Een van de eerste dingen die ik zie, is de tuinhark, die naast de poort rechtop tegen de muur staat. Ik pak de steel vast en knijp er stevig in, om me ervan te vergewissen dat het inderdaad dezelfde hark is. Onwillekeurig blijft mijn hand over het hout glijden. Het is droog en zacht geworden, bijna harig, als fluweel.
Vrijwel elke dag, in de ochtend of na de lunch, pakte mijn vader deze hark en trok hem door het zand, waar nu mijn auto staat. Hij werkte van de heuvel naar de weg. De eerste baan trok hij langs de muur van het plaatsje, de serrewand en het terras, tot aan het asfalt, en dan volgde baan na baan ernaast, steeds in dezelfde richting, tot hij bij de erfgrens kwam. Daniël en ik liepen voorovergebogen langs de rand van de weg en verzamelden de papiertjes en kroonkurken die hij onze kant op harkte.
Wanneer we alles hadden opgeraapt, brachten we het naar de container achter op het plaatsje. Daarvoor moesten we over het vers geharkte zand lopen. Ik probeerde de strakke lijnen zo lang mogelijk intact te laten en nam zo groot mogelijke stappen. Mijn vader slofte er als een luie giraf doorheen, alsof hij niet net al die moeite had gedaan en Daniël, die rende meteen terug naar de poort, het zand opstuivend achter zijn voeten, zich al verheugend op de volgende dag, wanneer hij ons weer mocht helpen. Als ik vanuit de poort naar de weg keek, zag ik alleen zijn voetstapjes en dan loste de weerstand die ik had gevoeld tegen het overhoophalen van onze net aangebrachte orde meteen op, alsof Daniëls vreugde in mijn borst terecht was gekomen, als een ziekte waarvan de symptomen zich na besmetting direct openbaren.

Ik geef de hark een duw en hij valt om, met zijn steel op het beton. Hij ziet er gevaarlijk uit, met zijn scherpe punten naar boven. Ik ga op mijn knieën zitten en draai hem met twee handen om, zodat de punten naar beneden wijzen en hij niemand kwaad kan doen. Dan ga ik door de achterdeur naar binnen.
‘Dag, Alfred.’ Ik buk me en kus mijn vader op zijn voorhoofd. Hoe gaat het? wil ik vragen, een automatisme, maar het is een stomme vraag.
‘Heb je geen koffer?’
‘Die ligt nog in de auto.’
‘Je kamer is schoon, maar je moet zelf het bed opmaken. Lakens liggen in mijn kast.’
Ik ga zitten. Onze handen liggen als dode muizen op de tafel. Het is donker hierbinnen en de wanden in deze hoek bij de trap zijn behangen met zeegezichten die ik heb geschilderd in mijn tienerjaren. De meeste zijn onhandig, met kleuren die net geen effect hebben, of te ambitieus, waardoor ze in gepriegel zijn ontaard. Ik word er nijdig van. ‘Je moet die dingen weghalen.’
‘Ik vind ze mooi.’
‘Morgen maak ik wat nieuws voor je. Kun je dat ophangen.’
Hij zit te mokken en ik laat het voorbijgaan. Hij heeft onze tijd met zijn tweeën ingelijst, zoals ik met de zee heb gedaan op die doeken. Ik leg mijn hand op de zijne. Een tijdlang zitten we zo, zonder te spreken. Twee schilderijen ontdek ik uiteindelijk waar ik met enige toegeeflijkheid naar kan kijken. Ik herken mijn talent erin. Dat heb ik wel geleerd door de jaren heen, om te zien wat goed is en wat niet.
‘Wil je koffie?’
‘Nee.’ Hij trekt zijn hand weg en legt hem in zijn schoot. ‘Daar word ik misselijk van. Doe maar thee.’

 

©2016 Matthijs Eijgelshoven

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum