Leesfragment: Mij niet gezien

12 juli 2016 , door Meg Rosoff
| | |

Athenaeum Boekhandel Haarlem kiest deze zomer ook drie Young Adultzomerboeken. Een daarvan is Mij niet gezien (Picture Me Gone, vertaald door Jenny de Jonge) van Astrid Lindgren Memorial Award-winnaar Meg Rosoff. Wij brengen een uitgebreid fragment.

Mij niet gezien (Picture me Gone) is het nieuwe verhaal van Meg Rosoff, die tien jaar geleden met Hoe ik nu leef (How I live now)de wereld veroverde en vele prijzen in de wacht sleepte.

In Mij niet gezien gaat het over de 12-jarige Mila. Als geen ander voelt ze mensen feilloos aan en kan ze situaties goed inschatten. Wanneer een goede vriend van haar vader vermist wordt, denkt ze te kunnen helpen door naar aanwijzingen te zoeken. Maar wanneer hij onvindbaar blijft, begint ze hevig aan zichzelf te twijfelen. Heeft ze iets belangrijks over het hoofd gezien?

 

1

De eerste Mila was een hond. Een bedlingtonterriër. Het helpt als je zulke dingen weet. Ik zit er helemaal niet mee dat ik naar een hond ben vernoemd. Ik kan me eigenlijk precies voorstellen hoe het is gegaan. Mila, dat is een leuke naam, zal mijn vader hebben gezegd zonder nog te weten hoe hij eraan kwam. En dan herinnerde mijn moeder zich de hond en vroeg of hij er absoluut zeker van was, en toen hij geen antwoord gaf, zei ze, oké: Mila. En keek dan naar mij en dacht, Mila, mijn Mila.
Ik geloof niet in reïncarnatie. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat ik de ziel van mijn grootvaders lang geleden overleden hond heb geërfd. Maar van bepaalde trekjes vraag ik het me af. Was het puur toeval dat mijn vader op de ochtend van mijn geboorte aan Mila dacht? Moest hij meteen aan de hond Mila denken toen hij naar zijn een minuut oude kind keek? Waarom?
Mijn vader en ik bereiden ons voor op een reis naar New York om zijn oudste vriend te bezoeken. Maar gisteren kwam daar verandering in. De vrouw van zijn vriend belde om te zeggen dat hij was vertrokken.
Vertrokken? vraagt Gil. Wat bedoel je in vredesnaam?
Verdwenen, zegt ze. Zonder briefje. Niets.
Gil is verbijsterd. Niets?
Je komt toch nog wel? vraagt de vrouw.
En als Gil even zwijgt, erover nadenkt, zegt ze: Alsjeblieft.
Ja, natuurlijk, zegt Gil en hij legt langzaam de hoorn op de haak.
Hij komt wel terug, zegt Gil tegen Marieka. Hij is er gewoon even tussenuit om na te denken. Je weet hoe hij is.
Maar waarom nu? Mijn moeder is stomverbaasd. Als hij weet dat je komt? Het tijdstip is… bizar.
Gil haalt zijn schouders op. Morgen rond deze tijd is hij terug. Vast en zeker.
Marieka maakt een weifelend geluid, maar vanwaar ik gehurkt zit, kan ik haar gezicht niet zien. En Mila? zegt ze.
Een paar dingen weet ik: Het is paasvakantie en er is geen school. Mijn moeder zal de hele week voor haar werk in Nederland zijn en ik kan niet alleen thuisblijven. Mijn vader leeft in een eigen wereld in zijn hoofd en voor hem is het beter om gezelschap te hebben op reis, om hem op het goede spoor te houden. De tickets zijn twee maanden geleden gekocht.
We gaan nog steeds allebei.
Ik vind mijn vader prettig gezelschap en we zijn een goed team. Net als mijn naamgenoot, Mila de hond, ben ik me altijd scherp bewust van waar ik ben en waar ik mee bezig ben. Ik neig niet naar dromerigheid, ik heb iets van de vastberadenheid van een terriër. Als er zich iets opmerkelijks voordoet, ben ik de eerste die het ziet.
Ik ben goed in raadsels oplossen.
Ik ben bijna klaar met pakken als Marieka komt zeggen dat zij en Gil hebben besloten dat ik nog steeds meega. In gedachten ben ik al aanwijzingen op een rijtje aan het zetten, mogelijkheden aan het overdenken, op zoek naar een scenario.
Ik heb mijn vaders vriend ooit ergens in het verre verleden ontmoet, maar ik herinner me hem niet. In ons gezin is hij een legende, omdat hij een keer Gils leven heeft gered. Zonder Matthew zou ik er niet zijn. Daarvoor zou ik hem willen bedanken, al krijg ik er misschien nooit de kans voor.
Het lijkt zo lang geleden dat we voor het laatst uit Londen zijn vertrokken. Toen was ik nog een kind.
Strikt genomen ben ik dat nog steeds.

2

Van hond Mila weet ik heel weinig. Ze was van mijn grootvader toen die als jongen opgroeide in Lancashire en honden zoals Mila niet als huisdier werden gehouden maar om ratten te vangen.
Ik vond een vergeelde oude foto van haar in een fotoalbum dat mijn vader nog uit zijn kindertijd heeft. Er staan vooral foto’s in van mensen die ik niet ken. Op de foto zit de hond in elkaar gedoken, alsof ze het liefst als een pijl uit de boog ervandoor zou gaan. De persoon aan de andere kant van de camera boeit me enorm. Misschien is het mijn grootvader, een jongen die zo trots op zijn ratten vangende hond was dat hij een foto van haar bewaarde. Nu nemen een heleboel mensen foto’s van hun hond, maar toen? De hond kijkt recht voor zich uit. Als het zijn hond was, zou die dan niet haar kop omdraaien om naar hem te kijken?
Die foto maakt een diep verlangen in me wakker. Saudade, zou Gil zeggen. Portugees. Het verlangen naar iets dierbaars wat verloren is, iets wat weg is of onbereikbaar.
Ik kan het weemoedige gevoel dat ik krijg als ik naar deze foto kijk niet verklaren. Hond Mila is al tachtig jaar dood.
Iedereen noemt mijn vader Gil. Gils jeugdvriend heeft het huis verlaten waar hij samen met zijn vrouw en baby woonde. Niemand weet waar hij naartoe is of waarom. Matthews vrouw belde Gil, voor het geval hij van plan wilde veranderen. Voor het geval hij iets had gehoord.
Dat had hij niet. Toen niet.
We nemen de trein naar het vliegveld en het is belangrijk om aan onze paspoorten te denken. Marieka zegt dat ik goed op mezelf moet passen en geeft me een kus. Ze lacht en vraagt of het zal gaan en ik knik, want daar ben ik zeker van. Ze kijkt Gils kant op en zegt: Pas goed op je vader. Ze weet dat ik dat zal doen, zo goed als ik kan. Leeftijd en bedrevenheid gaan niet altijd gelijk op.
De deuren van de trein gaan dicht en we zwaaien. Ik nestel me tegen mijn vader aan en adem de geur van zijn jasje in. Hij ruikt naar boeken, inkt, oude koffie die naar de rand van het bureau is geschoven en naar wol, plus naar een vleugje van de eau de cologne die Marieka vroeger voor hem kocht – een die hij al jaren niet meer gebruikt. De geur van zijn huid is zo vertrouwd dat ik hem niet kan beschrijven. Het verbaasde me toen ik ontdekte dat niet iedereen mensen aan hun geur kan herkennen. Marieka zegt dat ik hierdoor minstens voor de helft hond ben.
Ik heb gezien hoe honden mensen en andere honden besnuffelen op straat, of als ze terug zijn van weggeweest. Ze willen zich door aanwijzingen een beeld vormen: Waar ben je geweest? Waren daar katten? Heb je vlees gegeten? Aha. Een houtvuur. Modder. Citroenen.
Als ik een hond was en ik rook boeken, koffie en inkt aan een beetje tweedachtig, wollen jasje, weet ik niet of ik zou denken: die man vertaalt boeken. Maar dat is wat hij doet.
Ik heb me altijd afgevraagd waarom mensen zoveel talen hebben ontwikkeld. Het maakt dingen ingewikkeld. Maakt dingen interessant, zegt Gil.
Vandaag gaan we naar Amerika, waar we geen andere talen nodig hebben. Gil woelt door mijn haar, maar heeft eigenlijk geen notie dat ik naast hem zit. Hij is verdiept in een boek dat door een collega is vertaald. Van tijd tot tijd knikt hij.
Mijn moeder speelt viool in een orkest. Zagen, zagen, zegt ze als het tijd is om te oefenen en ze de deur dichtdoet. Morgen vertrekt ze naar Nederland.
Ik knijp mijn ogen half dicht en kijk ergens in de verte. Ik ben scherpzinnig, snel en loyaal. Ik zou een goede rattenvanger zijn geweest.
Saudade. Zou Gil dat nu voelen voor zijn verdwenen vriend? Als dat zo is, laat hij er niks van merken.

3

Marieka komt uit Zweden. Gils moeder was Frans-Portugees. Ik heb schema’s nodig om alle nationaliteiten in mijn familie bij te houden, maar ik vind het niet erg. Bastaarden zijn slim en gezond en lijden niet aan gebroken heupen of vroegtijdige gekte.
Mijn ouders waren over de veertig toen ze mij kregen, maar ik zie ze niet als oud, net zomin als ze mij als jong zien. We zijn gewoon wie we zijn.
Het feit dat Gils vriend precies op het moment dat wij zouden komen is vertrokken, is moeilijk te begrijpen. De politie denkt niet dat hij vermoord is of ontvoerd. Ik kan me voorstellen dat Gil de deur uit loopt en een tijdje vergeet om terug te komen, maar de banden met Marieka en mij zouden hem naar huis trekken. Misschien zijn Matthews banden losser.
Ofschoon ze elkaars beste vriend zijn, hebben Gil en Matthew elkaar acht jaar niet gezien. Dat maakt het tijdstip van zijn verdwijning heel vreemd. Op zijn minst onbeleefd.
Ik kijk ernaar uit om zijn vrouw te ontmoeten en een beetje te gaan begrijpen wat er gebeurd is. Misschien heeft Gil daarom besloten mij mee te nemen. Heb ik al gezegd dat ik goed in raadsels ben?
Ik hoef de paspoorten niet nog een keer te controleren; ze zitten veilig achter een rits in het binnenvak van mijn tas, klaar om te tonen bij het inchecken. Gil heeft zijn boek neergelegd en staart naar iets in zijn hoofd.
Waar denk jij dat Matthew naartoe is? vraag ik.
Het kost hem een paar seconden om zich weer op mij te richten. Hij zucht en legt zijn hand op mijn knie. Ik weet het niet, lieverd.
Denk je dat we hem zullen vinden?
Hij kijkt nadenkend en zegt: Matthew was als kind al een zwerver.
Ik wacht op wat hij nog meer over zijn vriend zal zeggen, maar hij zwijgt. In zijn hoofd praat hij nog. Hele zinnen flitsen door zijn ogen. Ik kan ze niet lezen.
Wat? zeg ik.
Hoezo, wat? Maar hij lacht.
Waar denk je aan?
Aan niets bijzonders. Aan mijn kindertijd. Ik kende Matthew even goed als mezelf. Als ik aan hem denk, zie ik hem nog steeds als een jongen, ook al is hij behoorlijk oud.
Hij is net zo oud als jij, zeg ik een beetje verontwaardigd.
Ja. Hij lacht en trekt me tegen zich aan.
Dit is het verhaal uit Gils verleden:
Hij en Matthew zijn tweeëntwintig en liften met nauwelijks geld op zak achter in een vrachtwagen naar Frankrijk. Vervolgens dwars door Frankrijk naar Zwitserland om de Lauteraarhorn te beklimmen. Van de twee is Matthew de echte klimmer. Alles loopt volgens plan, tot op de tweede dag de temperatuur begint te stijgen. Lawineweer. Ze zien hoe rondom sneeuw en ijs naar beneden razen. Tegen de avond komt er mist opzetten, die zich als een mantel om de berg heen wikkelt. Ze graven zich in en hopen dat het weer zal omslaan. Rond middernacht steekt de wind op en verandert de regen in sneeuw.
Ik heb wel duizend keer geprobeerd me het tafereel voor te stellen. Het eerste probleem: het onbeschermd zijn; het tweede: de hoogte. In het holst van de nacht, in het donker, de kou en de sneeuw, ziet Matthew de eerste verschijnselen van hoogteziekte bij zijn vriend en hij staat erop dat ze naar beneden gaan. Gil weigert. De tijd verstrijkt. Met bonkend hoofd, duizelig en onredelijk schreeuwend duwt Gil Matthew van zich af. Als hij uiteindelijk in elkaar zakt, uitgeput van inspanning en de ijle lucht, wil hij alleen maar zitten en slapen in de sneeuw. Om dood te gaan.
Gedurende de volgende elf uur praat Matthew op hem in en sleept, loopt en praat hem de berg af. Steeds weer zegt hij tegen Gil dat je niet in de sneeuw gaat liggen. Dat je doorloopt, om het even wat.
Ze bereiken de veilige zone en Gil zweert dat hij nooit meer gaat klimmen.
En Matthew?
Hij was er gek op, zegt Gil.
Hij heeft je leven gered.
Gil knikt.
We vallen alle twee stil en ik denk: maar toch.
Maar toch. Zonder Matthew had Gil niet gered hoeven worden.
De waaghals en zijn meeloper.
Als ik bedenk waar die tocht op uit is gedraaid, vraag ik me af of we zijn opgetrommeld voor een of ander kosmisch evenwicht, om deze keer Matthew te helpen, hij die tot nu toe nooit gered hoefde te worden.
Misschien zijn we opgeroepen om de energiestroom in de kosmos weer in balans te brengen.
We komen aan bij het vliegveld. Gil pakt mijn koffer en die van hemzelf en we sjorren onszelf de trein uit. Als de roltrap ons omhoogvoert, pingt er een sms op Gils telefoon.
Mijn vader is niet goed in sms’en, dus geeft hij de telefoon aan mij, en ik laat het hem lezen: Nog steeds niets, staat er, ondertekend met Suzanne. Matthews vrouw.
We kijken elkaar aan.
Kom op, zegt hij en hij laadt onze koffers op een karretje en we gaan op weg voor wat een kilometerslange tocht lijkt naar de terminal. Bij het inchecken vraag ik om een plaats bij het raam. Gil doet niet moeilijk. We beantwoorden de vragen over bommen en scherpe voorwerpen, rommelen in onze handbagage op zoek naar vloeistoffen, pakken onze boardingpassen en sluiten aan bij de lange slingerslang in de internationale vertrekhal. Ik breng de tijd door met naar andere mensen kijken, probeer hun nationaliteit en onderlinge relatie te raden. Het valt me op dat Amerikaanse gezichten er opener uitzien. Maakt ze dat meer of minder benaderbaar? Ik weet het nog niet.
In de taxfreeshop koopt Gil een krant en een fles whisky en we lopen naar de gate. Als we het vliegtuig in gaan denk ik nog steeds aan die nacht op de berg. Wat is ervoor nodig om een verwarde man met de omvang van Gil urenlang door de ijskoude sneeuw en duisternis te slepen en te dragen?
Die vriend van Gil mag dan bepaalde gebreken hebben, maar aan vastberadenheid mankeert het hem niet.

4

In New York haalt Suzanne ons op in de internationale aankomsthal. We zijn moe en verkreukeld. Ze ziet Gil als hij probeert zijn telefoon aan de gang te krijgen en ik stoot hem aan en wijs. Ze is niet oud maar ziet er dor uit, alsof iemand vergeten is haar water te geven. Naast haar staat een buggy en daarin slaapt ondanks alle drukte en lawaai een kind. Zijn armen steken naar weerszijden uit in zijn gewatteerde pak. Hij heeft een blauwgestreepte muts op.
Gil geeft haar een kus en zegt: Het is veel te lang geleden. Hij tuurt omlaag naar het kind. Hallo, zegt hij.
Dit is Gabriel, zegt Suzanne.
Hallo, Gabriel, zegt Gil.
Gabriel knijpt zijn ogen samen, maar wordt niet wakker.
En Mila, zegt Suzanne. Wat ben jij veranderd.
Ze bedoelt dat ik sinds mijn vierde ben veranderd, toen we de vorige keer op bezoek waren. Toen heb ik Gabriels oudere broer ontmoet, Owen. Hij was zeven en ik herinner me niet veel van hem, ook al staan we hand in hand op de enige foto die Gil van ons heeft.
Ik raak met de zijkant van mijn vinger Gabriels vuist aan en in zijn slaap doet hij die open en grijpt zich aan me vast. Hij heeft een sterke greep.
Het spijt me dat het zo is gelopen, zegt ze en ze schudt haar hoofd. Niet zo leuk voor jullie. Ze keert zich naar Gil. Kom. We praten wel in de auto.
De auto is lawaaierig en ze praten met zachte stemmen, dus krijg ik het meeste niet mee. Gabriel zit bij mij achterin, diep in slaap in zijn autozitje. Af en toe doet hij zijn ogen open of steekt een hand uit of schopt met zijn voeten, maar hij wordt niet wakker. Ik laat hem weer mijn vinger vastgrijpen en hoor Suzanne zeggen: Nou, ik hoop dat je de juiste beslissing hebt genomen. Ze zegt het op een manier die laat doorschemeren dat hij helemaal niet de juiste beslissing heeft genomen en ik weet zeker dat ze het over mijn aanwezigheid heeft.
Het is gaan regenen.
Ik val in slaap op het ritmisch zoeven van de ruitenwissers en bij het zachte gebrom van de pratende Gil en Suzanne. Normaal zou ik op ze afstemmen om te horen wat ze zeggen, maar ik ben te moe om me er druk over te maken. Gabriel houdt nog steeds mijn vinger vast.
Als ik wakker word is het donker. De weg is smal en stil, bijna verlaten; de regen is opgehouden. Ik hou mijn mond, kijk alleen uit het raam naar het bos en hoop dat ik een hert of een beer naar me zie staren. Gil en Suzanne zijn gestopt met praten en de auto is vol van ieders onuitgesproken gedachten. Die van Suzanne zijn verrassend duidelijk; die van Gil omfloerst en zacht. Gil denkt vast aan Matthew. Het is een raadsel in zijn hoofd en in Suzannes en het mijne. Waar is Matthew naartoe? En waarom?
Suzannes gedachten klinken als een cd die blijft hangen: verdomme verdomme verdomme verdomme verdomme.
Wat ik al weet, is dat Matthew en Suzanne beiden lesgeven aan de universiteit in de stad. Matthew is vijf dagen geleden verdwenen, in de achtste maand van het academische jaar, veertien maanden na de geboorte van Gabriel. Hij heeft niets meegenomen, geen schone kleren, geen paspoort of geld. Is ’s morgens gewoon naar zijn werk gegaan, heeft zoals gewoonlijk gedag gezegd, maar is nooit komen opdagen om les te geven.
Het weglopen op zich vind ik niet speciaal vreemd. De meesten van ons worden door een soort centrifugale kracht op hun plaats gehouden. Als die kracht om een of andere reden wegvalt, vliegen we misschien allemaal verschillende kanten op. Maar hoe zit dat met het niet terugkomen? Wegblijven is angstaanjagend en kwetsend. En wie laat er nou een baby in de steek? Dit komt zelfs op mij extreem over, als een gebrek aan liefde.
Ik denk hard na. Wat zou je het gevoel geven dat je niet anders kunt?
Dit zijn de dingen die ik kan bedenken:

  1. wanhoop (waarover?)
  2. angst (waarvoor?)
  3. woede (waarom?)

Over Matthew en Suzanne weet ik nauwelijks iets. Ik ga proberen het uit te zoeken als we er zijn. Er zijn altijd antwoorden. Soms is het juiste antwoord:

  1. al het bovenstaande tezamen.

 

© 2013 Meg Rosoff
Nederlandse vertaling © 2016 Jenny de Jonge

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum