Leesfragment: Er was eens een vrouw die haar buurkind wilde doden

23 december 2016 , door Ljoedmila Petroesjevskaja
|

Onlangs verscheen Er was eens een vrouw die haar buurkind wilde doden van Ljoedmila Petroesjevskaja (vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Seijo Epema). Lees bij ons een van de verhalen!

Een vrouw die de baby van de buurvrouw met huis-tuin-en-keukenmiddeltjes om zeep probeert te helpen. Een zoon die zijn moeder de stuipen op het lijf jaagt door een zelfmoord te simuleren. Nachtmerries, nare kwalen en spookachtige spelingen van het lot. Dat alles waart rond in de verhalen van de Russische meester-vertelster Ljoedmila Petroesjevskaja. Wonderlijk, macaber en doordrenkt van zwarte humor zijn deze verhalen nergens mee te vergelijken. Een bovennatuurlijk goed boek van de belangrijkste Russische auteur van nu.

 

Wraak

Er was een vrouw die haar buurvrouw, een alleenstaande moeder met kind, enorm haatte. Naarmate het kind groeide en steeds meer ging rondkruipen, begon deze vrouw zogenaamd toevallig de ene keer een fles met kokend water, dan weer een pot met een oplossing van bijtende soda op de vloer achter te laten, en ook liet ze weleens pardoes in de gang een doos naalden vallen. De arme moeder had niets door, omdat het meisje nog helemaal niet goed liep en ze haar niet naar buiten de gang op liet kruipen aangezien het winter was. Maar de tijd zou onvermijdelijk komen dat het kind de kamer uit en de ruime gang op zou gaan. De moeder maakte opmerkingen tegen de buurvrouw dat er een pot precies in de weg stond of zei: ‘Raja, je hebt weer naalden laten vallen’, waarop de buurvrouw het zich ineens weer herinnerde en klaagde over haar slechte geheugen.
Ooit waren ze vriendinnen, dat lag ook wel voor de hand met twee alleenstaande vrouwen in een tweekamerflat. Ze hadden veel gemeen, regelmatig hadden ze zelfs gezamenlijke gasten en op verjaardagen brachten ze elkaar cadeaus. Bovendien vertelden ze elkaar alles, maar toen Zina rondliep met een buik die almaar groter werd, ging Raja haar haten met een allesverterende haat. Ze werd eenvoudigweg ziek van haat, begon laat thuis te komen en kon ’s nachts niet slapen. Ze meende door de muur heen steeds een mannenstem bij Zina te horen en gepraat en geklop, terwijl Zina helemaal alleen woonde.
Zina daarentegen hechtte zich steeds meer aan Raja. Ze zei zelfs een keer tegen haar hoe gelukkig ze was met zo’n buurvrouw die haar in moeilijke tijden nooit in de steek zou laten, net als een oudere zus.
Raja hielp Zina inderdaad bij het naaien van de babyuitzet en toen de tijd daar was bracht ze haar naar de kraamkliniek. Alleen kon ze haar met de pasgeboren baby niet afhalen, dus zat Zina een extra dag in de kliniek zonder babykleertjes en nam ze uiteindelijk het kind mee naar huis in een haveloze ziekenhuisdeken met de belofte die terug te brengen. Als excuus voerde Raja aan dat ze ziek was en dat was ook daarna steeds haar smoes. Niet eenmaal deed ze boodschappen voor Zina of hielp ze haar het kind in bad te doen, maar ze zat daar steeds maar met een soort kompressen op de schouders. Ze keurde het kind zelfs geen blik waardig, hoewel Zina het de hele tijd op haar arm ronddroeg, het ene moment naar de badkamer, vervolgens naar de keuken, dan weer om te wandelen, en bovendien stond de deur naar haar kamer steeds uitnodigend open: kom maar binnen kijken.
Zina was op tijd overgeschakeld op thuiswerken en had geleerd met een breimachine om te gaan, want ze had geen familie en wat ze gezegd had over haar fijne buurvrouw was wel mooi, maar in feite had ze niemand op wie ze kon bouwen. Ze pakte zelf door, ze moest haar eigen broek ophouden. Toen haar dochtertje nog klein was, bracht Zina het werk dat ze af had alleen weg en haalde haar loon zelf op terwijl ze het kind slapende achterliet. Maar toen het meisje minder lang sliep en groter werd, begonnen de problemen. Zina moest haar wel meenemen. Raja bleef maar tobben met haar schoudergewrichten en zat daardoor zelfs in de ziektewet, maar Zina durfde haar niet te vragen op het kind te passen.

Raja begon plannen te smeden om het kind te doden en steeds vaker zag Zina, als zij het meisje aan beide handen door de gang liet stappen, hoe op de keukenvloer een glas stond, je zou zeggen met water, of hoe op een krukje een hete ketel stond met het hengsel opzij, maar Zina koesterde geen enkele argwaan. In ieder geval babbelde ze even vrolijk door tegen haar dochtertje en zei steeds: ‘Zeg maar mama.’ Maar als ze naar de winkel of voor het werk wegging, begon Zina de kamer waar haar kind was op slot te doen, en dat bleef niet zonder gevolgen.
Het maakte Raja razend. Op een keer ging Zina weg en werd haar dochtertje achter de gesloten deur wakker. Ze was kennelijk uit haar bedje gevallen en huilend naar de deur gekropen. Raja wist dat het meisje nog niet goed kon lopen, uit haar bedje gevallen was en zich waarschijnlijk flink bezeerd had omdat ze zo verschrikkelijk schreeuwde, en bovendien dat ze vlak achter de deur lag. Raja kon het geschreeuw niet langer aanhoren, trok haar rubberen handschoenen aan, nam het pak bijtende soda dat ze in de badkamer bewaarde, loste het in een emmer op, en begon de vloer in de gang te dweilen en gooide daarbij een plens bijtende soda onder de deur door waar het meisje achter lag. Het geschreeuw ging over in gekerm. Raja dweilde de vloer in de gang, spoelde alles na – de emmer, de borstel, de handschoenen – deed haar jas aan en ging naar de polikliniek. Na haar bezoek aan de arts ging ze naar de bioscoop, winkelde wat en keerde ’s avonds naar huis terug.
In de kamer van Zina was het donker en stil. Raja keek televisie en ging naar bed, maar kon de slaap niet vatten. De hele nacht was Zina afwezig en ook de hele volgende dag. Raja nam een bijl, hakte de deur open en zag dat het in de kamer stoffig was, dat er op de vloer bij het bed een vlek van gestold bloed zat en er een breed bloedspoor naar de deur liep. Van de straal bijtende soda op de vloer was geen spoortje meer te zien. Raja dweilde de vloer bij haar buurvrouw, ruimde haar kamer op en wachtte in koortsachtige spanning af wat er gebeuren zou.
Na een week kwam Zina eindelijk thuis. Ze vertelde dat ze haar dochtertje begraven had en werk gevonden had waarbij ze een etmaal moest werken en dan een etmaal vrij had. Verder zei ze niets meer. Haar holle ogen en gele, slappe huid zeiden genoeg.
Raja troostte Zina niet en het leven in de woning kwam nu tot stilstand. Raja keek in haar eentje televisie en Zina werkte steeds vierentwintig uur en haalde daarna haar slaap in. Het was alsof ze haar verstand verloren had, overal hing ze foto’s van haar dochtertje op. Raja’s pijnen werden erger, ze kon haar armen niet meer optillen en ook niet meer lopen, zelfs injecties in de gewrichten hielpen niet. De artsen stelden verkalking vast. Het ging zo ver dat Raja niet meer in staat was eten voor zichzelf te koken of zelfs de ketel op het vuur te zetten. Wanneer Zina thuis was voerde ze Raja haar eten, maar Zina kwam steeds minder thuis; als excuus voerde ze aan dat het te zwaar voor haar was. Van de pijn in haar schouders kon Raja niet meer slapen. Toen ze erachter gekomen was dat Zina als verpleegster ergens in een ziekenhuis of iets dergelijks werkte, vroeg Raja haar om een sterke pijnstiller, bijvoorbeeld morfine, van het werk mee te nemen. Zina zei dat ze dat niet kon: ‘Dat soort dingen doe ik niet.’
‘Dan moet ik wat meer van deze innemen. Tel je er dertig voor me uit?’ ‘Nee, dat doe ik niet,’ zei Zina, ‘ik ga je de dood niet in helpen.’
‘Maar ik kan mijn armen niet eens optillen’, sputterde Raja.
‘Zo makkelijk kom je er niet vanaf ’, zei Zina.
Met bovenmenselijke inspanning reikte de zieke daarop met haar mond naar het flesje, trok de kurk er met haar tanden uit en schudde alle pillen naar binnen. Zina zat naast het bed. Raja stierf heel langzaam. Toen het ochtend werd, zei Zina: ‘Nu moet je luisteren. Ik heb je bedrogen. Mijn Lena is nog in leven, ze kan al goed rennen. Ze woont in het Kinderhuis en ik werk daar als verpleeghulp. Onder de deur heb je geen bijtende soda, maar gewone soda gemorst. Ik heb de bijtende soda omgewisseld. En het bloed op de vloer, dat was van Lena die een bloedneus kreeg toen ze uit het bedje viel. Dus het is jouw schuld niet, jij hebt nergens schuld aan, niemand zou iets kunnen bewijzen.
Maar mij treft ook geen schuld. We staan quitte.’
Daarop zag ze hoe op het dode gezicht langzaam een gelukzalige glimlach doorbrak.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum