Leesfragment: En liefde in mindere mate. Dagboeken 1961-1987

08 april 2016 , door Doeschka Meijsing
| | | | |

15 april is bij Spui25 de presentatie van En liefde in mindere mate. Dagboeken 1961-1987, geselecteerd, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Ben Peperkamp en Annette Portegies. Wij publiceren voor uit fragmenten rond Meijsings debuut en de jaarwisseling 1974-1975.

Vanaf 1961 hield Doeschka Meijsing (1947-2012) een dagboek bij. Daarin deed ze verslag van haar verliefdheden en haar vriendschappen, van de reizen die ze maakte en de boeken die ze las, van de ruzies die ze uitvocht en de depressies waaraan ze leed. Een keuze uit de dagboeken verschijnt als tweeluik in de fameuze reeks Privé-domein. Al in 1962 - ze was toen vijftien - vertrouwde Doeschka Meijsing haar dagboek toe dat ze aan een roman werkte. Dit eerste deel toont Meijsings ontwikkeling tot haar vertrek bij Vrij Nederland in 1987.

 

Amsterdam, maandag 25 november 1974
Wat is dit toch voor land, waar het al regent sinds het vroege voorjaar toen ik in de laatste zon met mijn liefde door de Betuwe fietste?
Afgelopen week zeer treurig geweest. Het boek, mijn eersteling, De hanen, was uit. Het tentamen gehaald met een 9. Nog een bijvakscriptie en ik ben klaar. Maar ik kom er niet toe de laatste stap te doen. Alles leek goed en toch was ik depressief.
Nu, of in het begin van de nieuwe week, gaat het alweer beter. Vechtlust weer ontwaakt. Ik heb weer zin om een pen vast te houden, letters te maken. Alleen een halve baan op school en voor de rest thuis in je stoel liggen is verschrikkelijk. Dan ben je de godganselijke tijd met school bezig.
Ik lees op het ogenblik weer Ierse nachten van Vestdijk. Ik denk over een korte en een lange roman. Ik voel me weer sterk en alleen en er is op deze aarde een vrouw die ik liefheb en die mij liefheeft en waar ik mijn leven mee ga delen. Lieve Gerda, lief wolfje van me. Gisteren heb ik een kaars opgestoken, opdat haar geurige haren en sterke handen en zachte wangen bewaard mogen blijven.

Badhoevedorp, vrijdag 13 december 1974
Het is een jaar geleden dat Gerda en ik verliefd op elkaar werden. Sinds lange tijd is er een blauwe lucht nu. Ik kan niet meer zonder Gerda leven. Verdrietig of vrolijk, ik houd elke dag een stukje meer van haar. Toch is alles niet zo eenvoudig als het lijkt.
Nu is het later: elf uur in de avond. We hebben een kapper en een film en een ruzie achter de rug. Aan de hand van dat laatste kan ik misschien iets duidelijk maken. Het enige punt waar we ooit ruzie over maken is mijn verhouding tot thuis. Ik zie die mensen anderhalve dag in de drie weken of minder. Ze maken me altijd ongelukkig. Ze willen niets erkennen wat ik ben of doe. Dat is één. Onder alle geluk dat ik voel met Gerda is er altijd een onderliggend – weggeschoven – gevoel dat ik daar zeer ongelukkig over ben. Als ik bijvoorbeeld oppervlakkig gekwetst word, is er altijd een automatische teruggang naar mijn jeugd: ik denk aan mijn vroeger, waar ik van afgesneden ben. Een groot deel van mijn door lichte kwetsingen opgelopen verdriet ligt daar. Dat is twee. Gerda ‘pakt’ mij juist op die punten. Dat is drie. Ik ben zeer eenzaam. Weet niet hoe het op te lossen. Voel dat er overal een groot huilen zit dat niet bovenkomt: ‘Ha, die familie van je, ze willen je niet eens kennen als ze weten wie je bent.’ Zegt Gerda de andere keer: ‘Jawel, mij je grote liefde noemen, daar is dan ook niets van waar.’
Opnieuw beginnen. Op de Plantage schrijven. Niet meer van iemand houden van wie je houdt. Dat is geen oplossing. Maar de eenzaamheid is er soms in fracties van seconden. En die is heel dodelijk. En dan: ik krijg hartkloppingen als ze thuis mijn relatie met Gerda ‘bespreken’. Ik krijg hartkloppingen als Gerda mijn relatie met thuis ‘bespreekt’. Ben ik geworden wat ik ben om in de liefste dingen die ik heb, de voor mij dierbaarste dingen, voortdurend aangevallen te worden? Waarom toch moet ik altijd, altijd behoedzaam zijn, kwetsbaar zijn in de dingen die voor mij gelden? Nee, beter gesteld: waarom weten de mensen die mij lief zouden moeten hebben zo exact waar ik te pakken ben?

Amsterdam, donderdag 19 december 1974
Ik kom tijd tekort, of mijn structuur is verkeerd. Met niets anders dan school ben ik bezig. Daar ben ik moe van. Na mijn lessen lees ik Vestdijk. Ik zou al moeten beginnen aan een roman die in mijn hoofd zeurt, maar om duistere redenen wil ik tot januari wachten om ermee te beginnen. Alsof het doctoraal toch nog een mijlpaal moet worden.
Vestdijk is mijn grote leermeester. Zijn Victor Slingelandsymfonie is een leerboek: alles over schrijvers, dirigenten, vriendschappen en vrouwen. Als je nooit Vestdijk gelezen hebt en je begint hieraan, dan zul je Vestdijk nooit meer aanpakken. Maar om de trilogie als sluitstuk van zijn oeuvre te lezen is openbarend en bevestigend tegelijk.
Ik wil aan het werk, ik wil die roman schrijven. En toch zoek ik overal uitvluchten. Eenzaam genoeg om te schrijven blijf ik toch wel. Ook om Gerda. Soms is er in mij zo’n grote melancholie die me overvalt, omdat ons leven eindig is, of omdat Gerda überhaupt bestaat en ik van haar houd, of omdat er te weinig tijd is, of om niets, om de grijze lucht.
Met Anneke gisteravond alles uitgepraat. Er was een misverstand ontstaan over onze briefwisseling. Na de uitval bleek dat mijn vertrouwen de inzet is van een soort machtsstrijd tussen Gerda en Anneke (hoewel meer van Annekes kant). Ik trek me dan terug, wil niet dat ik degene ben over wie strijd gevoerd wordt. Gerda krijgt mijn laatste vertrouwen, maar Anneke wil ik niet kwijt. Zo veel dingen van haar hebben met mij te maken. Toch is het wel aardig om van Anneke te horen dat ze in 1966, tijdens de werkweek, zo onmiddellijk geweten heeft dat ik veel voor haar betekende, dat ze feilloos mij uitkoos en zoals ze zegt zo zeker van haar zaak was. Ik kreeg door al haar verhalen weer heimwee naar de vrijdagavondgroep in Haarlem, moet daar ook echt binnenkort heen. Veel van mijn waarde en liefde ligt daar. Die vrijdagavondgroep heeft er uiteindelijk zoveel toe bijgedragen dat ik ben die ik ben.
Maar mijn hart krimpt ineen als ik aan Gerda denk, mijn liefde, die zo ver is soms en zo zwaar. Alsof de enige soort liefde die ik voel altijd zwaar moet zijn, iets onvoorstelbaar treurigs moet hebben, iets zo verlangends dat je je verbaasd afvraagt waar die pijn toch vandaan komt.
Morgen begint de kerstvakantie.

1975

Amsterdam, dinsdag 7 januari 1975
Souvenirs van D.A.Kooiman lezen. Is goed en merkwaardig. Ben door Tom van Deel en Paul Beers opgebeld om me te feliciteren met mijn boek. Ze hebben om wat voor De Revisor gevraagd. Er zou meer werk uit mijn handen moeten komen. In de vakanties plan ik altijd om te werken. Maar dan blijk ik zo uitgeput te zijn dat ik moet uitrusten. Het enige is toch echt om geregeld te leven en vroeg naar bed te gaan. Voornemens voor het nieuwe jaar: weinig drank en veel werk. Als ik zorg niet al te moe te worden, kan ik ook zonder drank.
Ben begonnen aan mijn roman. Soms denk ik dat hij te traditioneel is. Maar dat moet maar zo. Waarom geen traditie? Zelfs Picasso heeft geleerd van Frans Hals. Heb overigens het idiote gevoel dat ik eerst Freud zou moeten lezen om een roman te kunnen schrijven. Onzin: ik heb Vestdijk gelezen. Eerder zou ik moeten proberen los van Vestdijks al te grote invloed te komen. Ook is er een remming omdat het boek ook over mijn eigen jeugdervaringen zal gaan.

Amsterdam, woensdag 8 januari 1975
Stralende ochtend, 5 atheneum zit te werken aan een samenvatting. Even tijd voor mezelf. Denk de laatste tijd veel aan de dood. Misschien komt dat door mijn liefde voor Gerda. Soms heb ik het gevoel alsof ik nooit meer voor die angst om dood te gaan afkom. Bij elk klein berichtje in de krant huiver ik. Als Gerda dood zou gaan, zou het heelal hol worden en niets anders doen dan echoën wat niet meer zou bestaan. Als ikzelf dood zou gaan, zou alles ongeschreven blijven. Er is nog zoveel te doen. Ik begin haast te krijgen, alsof ik nog maar weinig tijd heb.

Badhoevedorp, maandag 3 maart 1975
Sinds twee weken woon ik in Badhoevedorp. De twaalfde februari mijn doctoraal cum laude gehaald; ’s middags een borrel gegeven. Op 14 februari een feest voor vrienden op de Plantage gegeven en 15 februari verhuisd. Het was me de week wel. Voorlopig wil ik niet terugdenken aan hoe de woning op de Plantage eruitzag. Dat zou te droevig stemmen en ik heb genoeg om droevig over te zijn. Weer is er veel gewonnen en lijkt er veel verloren.
Ik heb een diep huiltje in me om mijn vroegere thuis, waar ik zelden nog kom. Mijn ouders bieden me voor m’n doctoraal een uiterst duur horloge aan en ik wil het niet hebben! Ik wil het niet hebben! Het zal zo’n pijn doen het te dragen. Het kruisje van mijn grootmoeder geven ze me niet en ze kopen me om met een horloge. Ze doen me voortdurend pijn en bieden me als pleister een horloge aan. Het zal zo’n pijn doen het te dragen.
Geertens boek is uit en heeft één goede en één slechte kritiek en ik ben zo bang dat hij degene is die talent heeft. Daarmee zou definitief alles van me afgenomen zijn. Dit gaat veel dieper dan ik altijd dacht. Mijn verslagenheid bij het lezen van de goede recensie van Gerrit Komrij was ontstellend en afdoend. Toch ben ik weer aan het schrijven gegaan alsof eruit moet wat erin zit. En wat erin zit is zo treurig dat ik het soms allemaal niet dragen kan.
Over het algemeen gaat het hier wonen goed. Ik heb meer rust, verheug me erop voortdurend in de nabijheid van Gerda te zijn. Maar, ja, er is een maar, ik krijg zoveel kritiek. Als ik uit school kom en iets vertel over mijn werk, dan is het niet goed, nooit goed. Het lijkt wel alsof ik verantwoording af moet leggen over mijn daden. Natuurlijk doe ik stomme of onterechte dingen, maar dat is allemaal zo erg nog niet als ik daar zelf de eindredactie over heb. Zo voel ik me niet meer vrij, als vroeger, toen ook alles verborgen moest blijven. Ik ben treurig, ik wil huilen om wat ik was. Er zit zo’n verdriet in me. Dat word ik me steeds meer bewust. Waar komt dat vandaan; waar komt dat toch vandaan?

Badhoevedorp, zaterdag 15 maart 1975
Houd ik op met schrijven? Is mijn pen niet meer spits? Zal ik mijn dagen slijten in de tijd zonder texture? Heeft Geerten mij verslagen? Qui laetificat juventutem meam? De 10 te halen! Natuurlijk, ambitie is een drijfveer. Vooral tegenover mijn broer, die mijn jeugd verkwikt heeft en mijn leven verbittert.

Badhoevedorp, maandag 21 april 1975
Eindelijk gisteren en vandaag de eerste lentedagen. Vandaag, maandag, van school thuisgebleven. Gedeeltelijk vanwege de diarree, gedeeltelijk omdat ik zeer ontevreden over mezelf ben. Er is nog niets van mijn pen gekomen. Ik ga nu wel aan de gang met recensies, maar dat is toch niet het echte werk. Op de een of andere manier kan ik de mij toegemeten tijd niet juist in elkaar zetten. Ik lummel, maak het hele huis schoon en loop steeds weg van de schrijftafel. Een deel van mijn ongenoegen wijt ik aan het feit dat ik in een gezin leef nu, maar ik weet dat dat geen echt struikelblok hoeft te zijn. Dan is de school er. Jawel, nu heb ik een dag niets en de zon schijnt. Vogelgeluiden en mattenkloppen. De wind waait vrolijk naar binnen. Er moesten meer van dit soort dagen zijn. Laat me niet treurig worden. Ook met de school en het gezin moet ik drie dagen per week vrij kunnen hebben om te schrijven. Plus een enkele avond. Discipline ontbreekt me. Misschien heb ik nog maar weinig tijd.

 

Copyright © Erven Doeschka Meijsing/Xandra Schutte
Copyright ©Woord vooraf en noten Ben Peperkamp en Annette Portegies

pro-mbooks1 : athenaeum