Leesfragment: Drijfhout

10 juni 2016 , door Ianthe Sahadat
| |

22 juni verschijnt de debuutroman van Ianthe Sahadat, Drijfhout. Wij brengen een voorpublicatie.

Elif is eenendertig jaar en net verlaten door haar grote liefde Daan. Om de verwerking draaglijker te maken vertrekt ze naar Thailand. Niemand weet waar ze is en niemand weet wat ze doet. 
Ze is down, emotioneel, labiel, en komt rokend de dag door. Tot ze op een bergtop wordt aangesproken door een jonge Amerikaan. Hij intrigeert haar, geeft haar complimenten en laat haar het land zien.
Maar dat niet alleen. Als half-Portugese, talig ingestelde, slimme vrouw is zij perfect voor een klus die James van haar verlangt. Elif moet onder strikte geheimhouding doen wat James haar zegt. Met enige argwaan doet ze wat haar opgedragen wordt. 
Met verbijsterende en mysterieuze gevolgen van dien.

Drijfhout is een verpletterende en verslavende roman die door de vaart van een thriller, de tragikomische toon en de thema’s van een psychologische roman volstrekt origineel is.

Ianthe Sahadat (1977) werkt sinds 2007 als journalist bij de Volkskrant, waar zij schrijft over uiteenlopende onderwerpen, waaronder voeding, onderwijs, medisch onderzoek en migratie. In 2011 won Sahadat de journalistieke prijs de Tegel voor beste nieuwsverhaal van het jaar, met haar onthullingen over de wantoestanden op Hogeschool Inholland. Drijfhout is haar debuut.

 

‘Lighten up, love, we gaan naar Goa. Ik heb tickets. Dan hoef jij niet meer te twijfelen.’
Orlagh wapperde met groezelige papiertjes voor mijn neus. ‘Zon, zee en drank, we komen eraan.’
Een beduusd stelletje aan een tafel verderop in het cafeetje
keek stuurs in onze richting. De vrouw was iets te dik met iets te weinig kleren om haar witte huid en de man droeg sandalen. Hij moest zijn teennagels knippen. Het leken wel klauwen, ik kon mijn blik er bijna niet van losrukken.
Orlagh stoorde zich niet aan haar eigen opgetogen luidruchtigheid, maar dat gold niet voor iedereen. Ik dacht iets van afgunst om zo veel ongegeneerde levensvreugde in de blikken van het stel te zien.
‘Als ze me vragen voor het ontbijt te betalen, zoen ik je wel, dan denken ze dat we een lesbisch stel zijn. Dan durven ze sowieso niets meer te zeggen. Kom, ben je klaar?’
We namen de trein naar Panaji, de hoofdstad van Goa. Orlagh regelde de logistiek. Straat op, mensen die schreeuwden, taxi in, straat die schreeuwde, toeterde en gonsde, taxi uit. Tassen op, mensenmassa door. Gezichten, ogen, donkere ogen, geel oogwit met aders. Geuren, knoflook, zweet, verbrand rubber, kokosolie, dieren, ontlasting. Orlagh had mijn hand vast. Ze trok me door de persende en stuwende menigte. Was het gisteren ook al zo druk op straat? Was dit normaal? Ik herinnerde het me niet. Ik probeerde oogcontact te voorkomen, want elke ingehaakte blik was een opening voor een aanval. Als ik mijn tas niet stevig genoeg vasthield, trokken de mannetjes hem nog van m’n rug. Ik voelde een razende dreiging in mijn keel kloppen, die niet geheel onplezierig voelde.
Adrenaline. Avontuur.
Op het juiste perron aangekomen hoefden we maar verrassend kort te wachten. In de trein hadden we zelfs een zitplaats. Tussen een extended family met zeven tassen zelfbereid eten dat ze de komende twaalf uur met ons deelden – of we nu wilden of niet. Orlagh praatte met de vrouwen, die haar hand met henna beschilderden en een vlek op onze voorhoofden stipten. Ik was te moe om deel te nemen en liet het eten in mijn keel verdwijnen zonder de moeite te nemen echt te kauwen.
Ik kreeg veel aanmoedigende head wiggles.
Buiten trok een desolaat landschap aan ons voorbij met bananenplantages, koolzaad en rijstvelden. Van tijd tot tijd onderbroken door een dorp. Leeg werd dan vol en vies. De stank was bijna tastbaar. We stopten kort op een station met de naam Goregaon. Het klonk onappetijtelijk en exotisch tegelijk. Als een gerecht waarvan je geheid moest overgeven. Toen we het station boemelend verlieten zag ik een man achter een muurtje wegduiken en zijn dhoti optillen. Ja hoor, er ging weer iemand poepen.
Een paar meter verder speelden kinderen cricket. Eentje liet zijn piemel zien.
Ik viel in slaap.
Toen ik wakker werd, was Orlagh een spelletje aan het doen met de kinderen. De vrouwen, met in hun armen eten in folie geklemd, waren ook in slaap gevallen.
Ik stond op om de wc te zoeken.
‘He´, je leeft weer,’ riep Orlagh me achterna.
Ik glimlachte met mijn rug.
De trein was overbeladen. In onze coupe´ hadden mensen zit-
plaatsen op basis van hun ticket. Toch stonden er overal mensen in het gangpad, ze zaten op leuningen of hingen slapend tegen elkaar aan. Vrouwen met kinderen op hun arm, en overal kartonnen dozen, uitpuilende tassen en zelfs levende dieren. Het gezin achter ons vervoerde drie kooien met kippen. Af en toe kakelde er een, maar het leek wel alsof ze te gesedeerd waren om al te veel tumult te maken.
In het tussenbalkon waren twee wc’s, en zeker vijftien mensen hadden in dezelfde ruimte hun intrek genomen. Een jongen had een mobiele telefoon waaruit een blikken geluid van Hindi- muziek galmde. Een moeder kamde het lange dikke zwarte haar van haar dochter en twee mannen deelden een sigaret bij de openstaande deuren. Het landschap raasde geduldig voorbij, niemand leek bevreesd dat er een passagier naar buiten zou vallen. De kinderen liepen vrij rond.
Ik dacht aan Nederland en al onze bezorgde veiligheidsmaat- regelen. Dat de intercity van Amsterdam naar Utrecht met open deuren zou reizen, leek me een verfrissend maar ondenkbaar beeld.
Er stond een rij bij de wc, dus ik besloot een kijkje te nemen in de volgende coupe´. Dat bleek een slecht plan. Deze coupe´ was voor de passagiers bestemd die geen kaartje met zitplaats konden betalen en dat was te zien. Ik had nog nooit zo veel lichamen in e´e´n ruimte gezien. Overal hingen ledematen uit bagagerekken, tussen koffers, zakken en tassen. Ik werd aangestaard door minstens veertig paar zwarte ogen. De blikken hielden het midden tussen verbazing, berusting en nieuwsgierigheid. Een vrouwspersoon van de stam der buitenlanders. Met blote armen. En borsten.
‘Hello, where you froooom,’ zei er een direct naast mijn oor. Het klonk licht verveeld.
Ik maakte snel rechtsomkeert en sloot me aan in de toiletrij.
Een meisje dat vermoedelijk tot de categorie middenklasse behoorde stond voor me. Ze rook overdadig naar zoete parfum en speelde met haar mobieltje. ‘Chai, coffee, chai, chai, chai, coffee, chai,’ gilde een man toonloos terwijl hij zich een weg baande door de coupe´ en langs ons.
Het meisje ging de wc in en bleef lang weg. Waarschijnlijk gebruikte ze de wc om giechelige sms’jes naar haar vriendje te sturen. Toen ze na tien minuten eindelijk de wc uit kwam was haar gezicht rood en mijn blaas bijna geknapt.
Ik dook de wc in. Het rook naar een mix van anijs en urine. Ik plaste snel en keek tussen mijn benen door naar de voorbijrazen- de treinrails. Het lawaai van de wielen op de bielzen verdoofde me. De wc was blauw geschilderd en er trok een rilling door mijn lijf.
Ik vond het maar koud met al dat blauw. Nare kleur. Ik rilde terwijl het zweet van de warme buitenlucht nog op mijn boven- lip parelde. Toen zag ik plotseling een papiertje achter een leiding aan de bovenkant. Ik trok het eruit. Het was een foto van een Indiase man van een jaar of zestig. Een pasfoto. De man was mager en had een hoog gerimpeld voorhoofd. Mooie rimpels, de huid was zichtbaar zacht en gezond.
Ik herkende de man. Waar had ik hem toch eerder gezien? Ineens wist ik het. Singh.
Ik herkende hem van de andere foto’s die ik van James had ge-
kregen. Hoe had hij in vredesnaam kunnen weten dat ik deze trein zou nemen en dat ik dan ook nog bij dit toilet zou uitkomen? Dat kon hij simpelweg niet weten.
Zou Orlagh dan toch voor James en zijn organisatie werken?
Mijn hart klopte als een razende. Koud had ik het plotseling niet meer, ondanks de blauwe muren. Ik begreep niet waarom ik deze foto had gekregen, want ik wist al hoe ‘mijn’ Singh eruitzag. Misschien was het zijn meest recente foto. Ik keek nog eens goed naar de man op de foto, het was hem toch wel? Ik zou de foto straks naast de andere foto’s in het mapje leggen. Om het zeker te weten. Misschien zou de foto me helpen om hem nog beter te herkennen. Het was wel de scherpste en meest nabije opname die ik had. Ik besloot in Goa de foto’s goed te bestuderen, zodat ik Singh – indien nodig – naadloos uit een line-up van identieke Indiase bejaarden zou kunnen halen. Voor nu propte ik de foto in mijn bh en liep terug naar Orlagh.
‘Daar ben je eindelijk,’ riep ze toen ik de coupe´ weer binnenstapte.
Ik probeerde haar blik te lezen. Deed ze overdreven luchtig? Wist ze dat ik iets gevonden had op de wc? Orlagh leek oprecht neutraal en onwetend, maar ik twijfelde. Mijn blik focuste zich op haar linkerhand. Die wreef over haar bovenbeen. Een teken van nervositeit?
‘Het duurt nog maar een halfuurtje en dan zijn we er. Ging best snel, vond je niet? Jezus, Tala, je ziet eruit alsof je een geest gezien hebt! Daar moet vlug wat bier in. Ik heb net van Ranjana hier gehoord dat we naar Mandrem moeten als we yoga willen doen tussen de zoekende dertigers en als we willen feesten moe- ten we naar Arambol. Ik zeg, wij kunnen ook in Mandrem wel een feestje bouwen. Wat jij?’
Ik glimlachte. ‘Ik ben misschien meer een zoekende dertiger en jij een feestende twintiger, dus als je wilt opsplitsen?’
Orlagh vloog me om de nek. Ongepast intiem zou je kunnen oordelen, hoelang kenden we elkaar nu helemaal, maar Orlagh was het type dat bij het afrekenen een ontboezeming aan de caissie`re wist te ontlokken. Betasten was haar manier van terrein ver- kennen, waar de een vroeg waar je geboren was, pakte Orlagh je hand om eens lekker te voelen. Het had me ongemak kunnen bezorgen, toch deed het dat niet. Integendeel. Er ging een siddering door me heen, zo was ik niet meer aangeraakt sinds... Ik duwde de gedachte weg en het lukte, want Orlagh schreeuwde net iets te dicht bij mijn oor.
‘Hells no sista, wij blijven bij elkaar.’
Orlagh deed graag accenten. Ze was er goed in. Dit was haar militante Oprah Winfrey-bezoekster. Ik lachte. ‘Mandrem it is.’

 

© Ianthe Sahadat

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum