Leesfragment: De plantrekkers

13 mei 2016 , door Heleen Debruyne
| |

Deze week verscheen het romandebuut van Heleen Debruyne: De plantrekkers. Wij brengen, in samenwerking met Recensieweb, een fragment.

Op een volkomen onverwacht moment neemt het leven van Willem, een eenvoudige informaticus die zijn dagen slijt in het kalme Roeselare, een wending. Via zijn ondernemende broer Lionel maakt hij kennis met de Russische diva Sofiya, haar uit Rusland meegekomen moeder en de Italië ontvluchte Mariella. Willems bestaan raakt vanaf dan hopeloos verknoopt met veel meer levens dan goed voor hem is.

De plantrekkers is een tragikomische roman, waarin verschillende mensen en nationaliteiten samenkomen in een Vlaams provinciestadje met een overschot aan verkeersdrempels. Er ontstaan grote problemen in kleine ruimtes, waarbij het grootste probleem de zelfbegoocheling van de mens is.

Bekijk ook dit interview met Debruyne door 'Van debutant tot bestseller':

 

Willem wist het nog niet, maar die dag begon de verwarring. Zijn bestaan zou hopeloos verstrikt raken in de levens van veel meer mensen dan goed voor hem was. Aan elkaar verknoopte mensenlevens kan je onmogelijk weer ontwarren, had hij al gemerkt. Veel van zijn vrienden mocht hij niet echt, maar hij kende hen al zo lang dat de verbintenissen in zijn ogen onvermijdelijk waren geworden. Zijn slappe tekenen van tegenzin en halfslachtig gesputterde karakterkritieken leken ze nooit op te pikken. Daardoor was hij altijd de eerste die werd gebeld in beverige tijden van crisis, en de laatste wanneer er te zuipen viel. Zijn vrienden waren een lot dat hij onderging. Wie Willem niet goed kende, of zelfs wie dacht Willem wel goed te kennen, had daardoor de indruk dat hij een slap figuur was. Goeie jongen, maar geen ruggengraat, werd over hem gezegd. Die laat over zich heen lopen. Maar dat was het niet. Zijn dienstbaarheid en zijn gewoonte om zich door de behoeften van anderen te laten meeslepen waren geworteld in de heilige overtuiging dat het toch allemaal niet veel uitmaakt, ergens in de Grote Gang van Zaken. Het was een oud en hardnekkig geloof dat hij beleed. Vaak wilde hij dat hij zich van die ontmoedigende overtuiging kon losweken. Gebeurde er maar eens iets, kwam het leven zijn kant eens uit, werd zijn kalme innerlijk nog maar een keer stevig omgeroerd.
Dikke zweetdruppels dropen langs zijn slapen. Verwoed schraapte hij het onkruid weg dat tussen de tegels van zijn nietszeggende voortuintje groeide. Met een schroevendraaier. Er zijn ongetwijfeld werktuigen die beter geschikt zijn voor het wegschrapen van onkruid, maar wist hij veel. Vroeger bekommerde Christine zich om hun voortuin. Het was haar ‘projectje’, zoals ze dat noemde. Ook de achtertuin was haar ‘projectje’. In het nieuwe, aanzienlijk kleinere vrijgezellenhuis dat hij vorig jaar had gekocht, had hij het onkruid zowel in voorals achtertuin met een zeker genoegen laten woekeren.
‘Wat groeit dat toch snel,’ had zijn buurvrouw hem vorig weekend attent gemaakt op de wildgroei. En ze wees met haar donkergroene, in vuile tuinhandschoenen gestoken handen. ‘Het is wat, met die regen! En het onkruid dat er zo wel bij vaart. Een mens weet niet hoe hij het moet bijhouden, zo snel groeit dat.’

Dus zat hij vandaag, een ongewoon hete lentezondag, op zijn knieën in de voortuin. Het hoopje planten dat hij al had gewied, was ontmoedigend klein in verhouding tot het zweet dat hij inmiddels had vergoten. Hij overwoog een ijskoude pint te halen. Het was al halftwaalf. Dan kan het wel, een pintje.
‘Willem!’ hoorde hij achter zich. Hij herkende de stem met het voluptueuze accent meteen. Sofiya. Had hij die vervaalde, enigszins te strakke short maar niet aangetrokken. Hij voelde het nog maar recentelijk verschenen dunne laagje buikvet pijnlijk over de rand van zijn broek puilen. Zijn bezwete T-shirt had hij goddank nog niet uitgetrokken.
Sofiya stond, nee, poseerde met gespreide benen, haar voeten op de grond aan weerszijden van de stang van haar mountainbike. Haar armen steunden gekruist op het stuur. Heel subtiel kon ze zo, een beetje vulgair, haar kont in de lucht steken.Hij zag dat haar lichtblauwe sportbroekje nat gezweet was, vooral in haar liezen. Hoe zou het daar ruiken? vroeg hij zich af, en hij verlekkerde zich bij die gedachte. Om zich er meteen voor te schamen.
Die voortuin zou er vandaag wéér bij inschieten, dacht hij met een droeve blik op het onkruidparadijs. Hij stond haastig recht, hees zijn broek op en wist niets beters te bedenken dan: ‘Sofiya! Aan het fietsen?’
‘Oui. J’ai pris des kilos. Het is niet meer om aan te zien.’
‘Ach. Ik zie niets. Ge zijt niet dik,’ zei hij naar waarheid. Hij wist dat zijn troost in de lucht zou blijven hangen.
‘C’est gentil, Willem, maar je hoeft niet te liegen om me een plezier te doen. Ik ben een vette oude koe aan het worden.’
Sofiya is drieënveertig maar lijkt jonger. Over haar lichamelijke tekortkomingen – al dan niet ingebeeld – is ze nooit discreet.
‘De tijd haalt ons allemaal in, of we nu willen of niet. Maar goed, ik doe mijn best. Ik heb al een lange fietstocht gemaakt, hoor. Helemaal langs het kanaal. Ik ben nu terug op weg naar huis, en ik dacht: ik spring binnen bij Willem. Ik wist wel dat je thuis zou zijn. Maar het is de eerste keer dat ik je in de tuin zie werken.’ Ze lachte terwijl ze die twee tekortkomingen losjes opsomde: zijn slordige voortuin en zijn zo vaak lege zondagen.
‘Ja, ’t is waar,’ zei Willem, ‘ik ben nooit zo’n tuinier geweest.’ Ineens herinnerde hij zich het biertje dat hij had willen drinken.
‘Maar ik ben onbeleefd, ik moet u iets presenteren. Dorst? Iets drinken?’

Voor het eerst zag Willem Sofiya bier drinken, in zijn achtertuin nog wel. Ze diepte een pakje Vogues op uit haar broekzak. Het was een klein mirakel dat er tussen haar klamme huid en de synthetische stof van het sportbroekje nog voorwerpen pasten. Willem vroeg zich af wat er nog allemaal in haar huidplooien verborgen zat. Ze was de verpersoonlijking van een andere wereld, waar hij nooit kwam. Het was als gluren door een sleutelgat; het kijken zelf is oncomfortabel, maar je kan er niet mee ophouden voor je zeker bent dat er aan de andere kant van de deur niets interessants gebeurt.
Sofiya kleefde iets langer dan twee jaar geleden voor het eerst aan de zijde van Willems enige broer Lionel, op het kerstfeest dat zijn moeder elk jaar gaf voor haar twee zoons en een paar oudtantes. Sofiyawas een Russische, dat zag Willem meteen. Haar beenderstructuur leek op die van de postorderbruiden die zichzelf in de marges van bepaalde websites zo vaak als koopwaar presenteerden, maar haar kleren verraadden minder wanhoop, een meer mondain bestaan. Lionel was op dat moment nog niet officieel gescheiden, en even leek het erop dat de oudtantes en zijn moeder hun kattenklauwen zouden uitslaan. Maar Sofiya, in haar net niet te laag uitgesneden glanzende velours jurk, nam ze moeiteloos voor zich in. Haar schoolse Frans – als kind geleerd van een stokoude onderbuur die nog voor de Revolutie was geboren – vonden ze onweerstaanbaar. Van het inmaken van augurkjes tot de jonge mannen van vandaag, ze wist precies waar de oudtantes over wilden praten. Toen ze zich door een kronkel in het gesprek genoodzaakt zag de verdiensten van Poetin op te sommen, leken ze even te verstrakken, maar Sofiya glibberde soepel in een lofzang op Poetins enorme wilskracht, zijn strakke sportregime en hoe de mannen vandaag daar nog iets van kunnen leren. Alleen Christine – die was meegekomen zodat zijn moeder de schijn van hun huwelijk hoog kon houden – keek steeds gepikeerd haar kant op. ‘Waar is hij nu mee thuisgekomen?’ zei ze tijdens de autorit naar huis. En daarna, zonder overgang: ‘Ik slaap niet thuis, met oudejaar.’ Ze klapte het spiegeltje aan de passagierskant open enmonsterde haar wenkbrauwen.

Lionel was thuisgekomen met een vrouw met een geschiedenis, zo bleek. Toen hij Sofiya leerde kennen, woonde ze al even in Italië. Ze was daar getrouwd met een veel oudere fabrikant van badkamertegels. Zijn tegels voorzagen ruimschoots in haar levensonderhoud, maar toch wilde Sofiya van haar fabrikant scheiden. Of hij van haar, dat was in geen enkele versie van Sofiya’s verhaal ondubbelzinnig. Un vrai con, zei Sofiya over hem, in haar eigenaardige Frans met zangerige Italiaanse uithalen en Russische keelklanken.
Wat wél zeker was, is dat de fabrikant het loodje had gelegd. Nog voor de echtscheidingsprocedure in gang was gezet, Dieu merci. Hartstilstand, verstopte aderen. Zo vallen er wel meer goed doorvoede, drukbezette zakenmannen.
Het weduwebestaan beviel haar niet per se slecht, zei ze, maar was eentonig. Over Lionel was ze, vertelde ze met een scheef lachje, en tot grote hilariteit van de oudtantes, letterlijk gestruikeld in een Veronese bar. Lionel was daar voor zaken, Sofiya voor een cocktail en ze waren op slag verliefd. Un coup du diable, zegt ze. Lionel ging meteen weg bij zijn vrouw en Sofiya kwam hem achterna, naar Roeselare.
Van Verona naar Roeselare, in de ogen van Willem was het geen vooruitgang. Sofiya had het vaak over Verona en soms ook over Sint-Petersburg, met beduidend meer vuur dan over het uit vale baksteen en vlekkerige beton opgetrokken gat waar ze nu woonde. Willem liet zich doorgaans gewillig meeslepen door haar verhalen over vroeger, over een hem zo vreemd en groot toeschijnende wereld waarin ze even had rondgelopen.
Toch staakte hij die dag met enige tegenzin zijn wiedwerkzaamheden – hij hield niet van verrassingsbezoeken. Wanneer hij zijn deurbel hoorde, wurmde hij zich altijd in een jas – als het bezoek hem niet beviel, kon hij doen alsof hij zich net naar buiten aan het haasten was. Maar in de openlucht van de voortuin was er geen ontsnappen mogelijk.

De Vogue die ze opstak, een flinterdunne sigaret met mentholsmaak, paste eerder in het decor van een grootsteeds terras dan in Willems achtertuin. Zodra de sigaret was aangestoken, nam Sofiya een bijpassende houding aan. Je zag vrouwen in dure cocktailjurken zo zitten, toen er in bars nog gerookt werd: benen gekruist, één elleboog op tafel leunend en druk met de sigaret gebarend. Sofiya leunde zo ver naar Willem toe dat hij de kleine zweetdruppeltjes op haar ronde gezicht kon tellen. Zo in het volle daglicht kon hij de kleine rimpels in haar ooghoeken en de diepere, grote rimpel tussen haar borsten ook goed bekijken.
‘Moet ik de parasol opendoen?’ vroeg hij, ‘zon is slecht voor de huid. Zei moeder altijd.’
‘N’importe,’ wuifde ze met haar mentholsigaret. ‘Goede stoelen heb je hier. Ze zitten geweldig. Maar zeg eens, Willem, ça va les affaires?’

Willem was het vlaggenschip van zijn eenmansbedrijfje in software voor kleine ondernemers, ‘op maat geprogrammeerd’. Nogal wat mensen hadden nood aan zijn zelf geknutselde, erg gespecialiseerde administratieve computerprogramma’s. Willem leverde onder andere aan verschillende begrafenisondernemers, een tuinbouwbedrijf, een paar varkensboeren, een artisanale room - ijsfabriek, een enkele notaris met een groot klanten - bestand, de lokale volleybalploeg, een muziekschool en alle katholieke scholen in Zuidwest-Vlaanderen. De diversiteit van zijn klantenbestand en de onontkoombaarheid van hun stiel hielden zijn zaakje crisisbestendig.
Het programmeerwerk zelf nam weinig tijd in beslag: Willem kon veel meer werkuren aanrekenen dan hij nodig had en alsnog vrij goedkoop blijven. Als hij door zijn klanten even alleen werd gelaten, speurde hij op het internet naar goedkope hardware. Naast gepersonaliseerde software bood hij – geheel vrijblijvend – hardware aan, eveneens ‘op maat’.
De meeste klanten gingen daar graag op in. Willems hardware was net iets goedkoper dan de computers die je in de MediaMarkt, de onderbuik van de elektronicaretail, kon krijgen. Toch was zijn winstmarge vrij groot, dankzij de mondiale markt in spotgoedkope computeronderdelen. Stukken moederbord, toetsenbord en dvddrive werden zonder uitzondering in China geproduceerd. Wanneer Willem thuiskwam van een klantenbezoek, stond er in een hoekje van zijn carport vaak een hele stapel pakjes. De postbode wist waar hij die kartonnen dozen kwijt kon. Dozen vol ‘maximale winst tegen een minimale inspanning,’ zei hij de zeldzame keer dat de postbode ernaar vroeg. Het speet Willem dat de man niet verder vroeg, hij had zijn zo netjes uitgekiende strategie graag uitgelegd.
’s Avonds had hij de tijd om naar concerten te gaan of een pintje te drinken. Hij hield van jazz, van die muzikanten met hun volkomen overgave voor muziek die eigenlijk nooit ergens heen leek te gaan, of beter: overal heen kon drijven. Soms benijdde hij hun die passie, maar doorgaans was ernaar luisteren bevredigend genoeg. Omdat hij als zelfstandige zelf zijn dagindeling regelde, kon hij ook op werkdagen tot elf uur uitkateren met zwarte koffie en een spiegelei. Hij vond zichzelf een meester in het onderdrukken van eventuele grotere verlangens en ambities. Dus ja, met de zaken van Willem ging het goed.
‘Ach, ja. Niet slecht. We doen voort. En bij Lionel?’
‘Lionel? O, ook niet slecht,’ zei Sofiya. Ze leunde nog wat verder op tafel. ‘Hij heeft een stand op een grote beurs, volgende week. Goede verkoop gegarandeerd. Je kent hem. Die vent zou alles verkocht krijgen.’ Ze lachte. ‘Dat is dan ook waarom ik voor hem gevallen ben. Dis, Willem, heb je geen asbak voor me?’

Toen hij de tuin terug in liep met een inderhaast geïmproviseerde asbak – een koffiemok met ‘Voor de liefste zus’ erop geschilderd, nog een restje Christine – zat Sofiya niet meer aan de tuintafel.
Ze was Willems tuinstoelen aan het opstapelen. Drie stonden er al keurig op elkaar, de vierde tilde ze net met zichtbare moeite op het torentje.
‘Zo,’ zei ze, tevreden, ‘da’s praktisch, hé. En ze zijn helemaal niet zo hoog, zo opgestapeld. Die kan je wel in een bestelwagen krijgen, hé?’
‘Ze zijn aan huis geleverd, indertijd.’
Die dienst was in de prijs begrepen, en dat mocht ook wel. Christine en Willem hadden veel betaald voor de stoelen, een ontwerp van Philippe Starck. Nog jaren ná de aankoop hadden ze geruzied over de kleur die Willem had gekozen – zwart. Christine had een voorkeur voor beige gehad.
Omdat ze niet beige waren, had ze de helft van de stoelen niet willen meenemen, na de scheiding. Wel had Willem haar de helft van het aankoopbedrag moeten betalen om de stoelen te kunnen houden. Christine was een boekhoudster zonder hart.
Het was een kleine overwinning, maar nu deed het Willem plezier dat hij toen voet bij stuk had gehouden. Hij had gestréden voor zwarte stoelen, en nu waren ze van hem, alle vier, onverdeeld.
Door Sofiya’s onverwachte aandacht voor zijn stoelen dacht hij met restwrok aan Christine terug. Als hij zich hun gedeelde leven voor de geest haalde, zag hij misverstanden, onbegrip of, als het goed ging, verveling en als het erg goed ging niet geheel onbevredigende seks. Zelden dacht Willem aan Christine, maar als pietluttigheden zoals de voortuin hem aan haar herinnerden, liet hij zich altijd even gaan in de echo’s van zijn ergernis, zijn laatste grote gevoelens. Zelfs tijdens de echtscheidingsprocedure had hij zich een verre toeschouwer gevoeld. Gelaten had hij de papieren getekend, even gelaten had hij toegekeken hoe ze de verhuizers aanwijzingen gaf om zijn spullen in een grote vrachtwagen te laden. Toch kon hij niet met zekerheid zeggen of zijn leven nu, zonder Christine, te verkiezen was. Er was niemand om nieuwe, betere herinneringen mee te maken.

[...]

 

Copyright © 2016 Heleen Debruyne

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum