Leesfragment: De ontdekking van de wereld

24 mei 2016 , door Clarice Lispector
| |

Vrijdag 27 mei, 15.00-17.00 wordt op de speciale dubbele jubileumbijeenkomst van Athenaeum en Privédomein ook Clarice Lispectors De ontdekking van de wereld (A descoberta do mundo, gekozen, vertaald en van een nawoord voorzien door Harrie Lemmens) gepresenteerd. U bent van harte welkom. Wij brengen vandaag een uitgebreid fragment.

De Braziliaans-joodse auteur Clarice Lispector werd in Oekraïne geboren en emigreerde al op jonge leeftijd naar Brazilië, waar zij uitgroeide tot een literaire grootheid met een naam die op ieders lippen lag. Tussen 1967 en 1973 schreef zij zogenaamde crônicas in de zaterdageditie van Jornal do Brasil. Deze mengeling van essays, aforismen, gesprekken, gedachtestromen, herinneringen en mijmeringen, in Brazilië in 1984 in boekvorm verschenen onder de titel A Descoberta do Mundo, levert bij elkaar een prachtig zelfportret op, waaruit de lezer veel te weten komt over het persoonlijk leven van dit literaire fenomeen: haar geschiedenis, herinneringen, obsessies en opvattingen.'Ik ben zo mysterieus dat ik mezelf niet begrijp,' schrijft Clarice Lispector op 13 juli 1968 in haar wekelijkse zaterdagcolumn in de Jornal do Brasill.

Vertaler Harrie Lemmens in zijn nawoord bij deze uitgave: 'Alsof ze een spiegel wil zijn van de lezers, die haar steevast omschrijven als raadselachtig, hermetisch, ondoorgrondelijk, enigmatisch en, dus, mysterieus. Maar ook als aangrijpend, diep-filosofisch en emotioneel. Een sfinx, dat statige Egyptische wezen dat de toerist aankijkt alsof het niet begrepen wil worden. Wie was deze vrouw, de grootste schrijfster die Brazilië ooit heeft gehad?'

 

2 september

Marteling en gelukzaligheid

Ze was klein en dik en had sproeten en uitzonderlijk kroezig haar. Terwijl wij nog allemaal plat waren, had zij al grote borsten. En alsof dat nog niet genoeg was, stopte ze de borstzakjes van haar blouse vol kauwgomballen. Maar ze had vooral iets waar elk kind dat dol was op verhalen van droomde: een vader met een boekhandel.
Ze maakte er weinig gebruik van en wij hadden er al helemaal niets aan: zelfs als we jarig waren, gaf ze ons geen boek maar een ansichtkaart uit de winkel van haar vader. En dan ook nog eens een met zicht op Recife zelf, waar we woonden, met de twee bruggen. Op de achterkant stonden met opzichtig krullerige letters dingen als ‘verjaardag’ en ‘groeten van’.
Maar wat had ze een talent voor wreedheid. Ze was een en al wraak met dat eeuwige smakkende gekauw op haar gomballen. Wat moet dat meisje ons gehaat hebben, wij die onvergeeflijk knap, slank en lang waren en sluik haar hadden. Op mij vierde ze met nonchalante grimmigheid haar sadisme bot. Omdat ik zo verzot was op lezen, merkte ik de vernederingen waaraan ze me onderwierp niet eens: ik bleef haar maar smeken om me de boeken te lenen die zij niet las.
Totdat voor haar de grote dag kwam waarop ze me begon te onderwerpen aan een Chinese marteling. Tussen neus en lippen door liet ze me weten dat ze Reinações de Narizinho (‘De spelletjes van Wijsneusje’) had, van Monteiro Lobato.
Dat was zo’n dikke pil, hemeltje, een boek om mee samen te wonen, om mee te eten en te slapen. En voor mij veel te duur. Ze zei dat ik de dag daarna bij haar langs moest komen, dan mocht ik het lenen. Tot de dag daarna was ik de popelende voorpret zelf: ik leefde niet, ik zwom langzaam rond in een heerlijke zee. De dag daarna holde ik letterlijk naar haar huis. Ze woonde niet op een bovenetage, zoals ik, maar in een echt huis. Ze liet me niet binnen, keek me alleen strak aan en zei dat ze het boek aan een ander meisje had uitgeleend, dat ik het de dag daarna maar moest komen halen. Verbouwereerd droop ik af, maar al gauw was ik opnieuw vervuld van hoop en huppelde ik alweer over straat, mijn rare manier om me voort te bewegen in Recife. Dit keer viel ik niet eens: ik werd geleid door de belofte van het boek, de dag daarna zou heus komen en de dagen daarna waren mijn hele leven, de liefde voor de wereld wachtte op me en dus huppelde ik zoals altijd over straat en viel ik niet één keer.
Helaas bleef het daar niet bij. Het geheime plan van de dochter van de boekverkoper was kalm en duivels. De volgende dag stond ik opnieuw met bonzend hart en een glimlach voor haar deur. En zij met een stalen gezicht dat ze het boek nog niet had, ik moest de volgende dag maar terugkomen. Ik wist niet dat die ellende van de volgende dag, met bonzend hart en al, zich later, in de loop van mijn leven, nog vaak zou herhalen.
En zo ging het maar door. Hoelang? Ik weet het niet. Zij wist dat het voor onbepaalde tijd was, zolang de gal niet uit haar dikke lijf was gestroomd. Ik begon al te vermoeden dat ze mij had uitgekozen om te lijden, soms kan ik dat raden. Maar ook al weet ik het, dan nog accepteer ik het soms: alsof degene die mij laat lijden het nodig heeft dat ik lijd.
Hoelang? Ik ging dagelijks naar haar toe, geen dag sloeg ik over. Soms zei ze: gistermiddag had ik het boek, maar ja, toen kwam je niet en heb ik het maar uitgeleend aan een ander meisje. En ik, die niet gewend was aan wallen onder de ogen, voelde hoe er wallen kwamen te zitten onder mijn verschrikte ogen.
Totdat op zekere dag, toen ik voor haar deur nederig en stil stond te luisteren naar haar nee, haar moeder achter haar opdook. Waarschijnlijk vond ze het vreemd dat dat meisje daar elke dag zonder een woord te zeggen voor haar deur stond. Ze vroeg ons wat dat te betekenen had. Er ontstond een warrige stilte die onderbroken werd door weinig verhelderende losse woorden. De vrouw vond het steeds vreemder worden dat ze er niets van begreep. Tot die goede moeder het ineens doorhad. Ze draaide zich om naar haar dochter en riep stomverbaasd uit: maar dat boek is toch nooit weg geweest en jij hebt het nooit willen lezen! En die ontdekking was voor haar niet het ergste. Het ergste was waarschijnlijk de ontdekking wat voor dochter ze had. Met enig afgrijzen keek ze naar ons: haar dochter, van wie ze niet wist dat ze zo gemeen kon zijn, en het meisje dat daar voor de deur stond, uitgeput van het dolen door de straten van Recife. Toen herstelde ze zich en zei bedaard, met vaste stem tegen haar dochter: je leent haar nu onmiddellijk dat boek. En tegen mij zei ze, waar ik nooit zelfs maar van had kunnen dromen: ‘En jij mag het boek houden zo lang als je wilt.’ Begrijpt u? Dat was nog meer waard dan het boek krijgen: zo lang als je wilt is alles wat een mens, groot of klein, kan wensen.
Hoe moet ik vertellen wat er daarna gebeurde? Ik was helemaal duizelig en zo kreeg ik het boek in mijn hand gedrukt. Ik geloof dat ik niets zei. Alleen het boek aannam. Maar ik huppelde niet weg, zoals altijd. Ik liep heel langzaam. Ik weet dat ik het boek met beide handen tegen mijn borst drukte. Hoelang het duurde voor ik thuis was doet er ook weinig toe. Mijn borst gloeide, mijn hart was verstard, bedachtzaam.
Thuis begon ik niet meteen te lezen. Ik deed alsof ik het boek niet had, alleen maar om daarna tot mijn schrik te ontdekken dat ik het wel had. Uren later sloeg ik het open, las een paar regels, deed het weer dicht, liep wat rond in huis, stelde het nog wat uit door eerst een boterham te eten, deed alsof ik niet wist waar ik het had gelaten, vond het, sloeg het heel even open. Ik verzon allerlei obstakels voor dat clandestiene iets dat geluk heette. Hoe ik treuzelde! Ik was in de wolken... Vervuld van trots en preutsheid. Ik was een verfijnde koningin.
Soms ging ik in de hangmat zitten schommelen met het boek open op schoot, zonder het aan te raken, in pure extase. Ik was geen meisje met een boek meer, ik was een vrouw met haar minnaar.

9 september

Eeuwige liefde

Ik voel me nog altijd ietwat onwennig in mijn nieuwe functie van wat je eigenlijk niet met goed fatsoen columnist kunt noemen. En behalve dat ik op dat vlak een beginneling ben, ben ik dat ook inzake schrijven om den brode. Ik heb al eerder voor de krant gewerkt, maar zonder mijn naam eronder te zetten. Als je dat wel doet, zoals nu, wordt het vanzelf persoonlijker. En ik heb een beetje het gevoel dat ik mijn ziel verkoop. Toen ik dat voorlegde aan een vriend, zei die: maar schrijven is toch een beetje je ziel verkopen? Dat is waar. Zelfs als je het niet voor het geld doet, geef je je toch bloot. Hoewel een vriendin die dokter is het daar niet mee eens was: ze zei dat ze zich met hart en ziel aan haar beroep wijdde, maar daar toch geld voor krijgt omdat ze ook moet leven. Ik verkoop u dus met alle plezier een bepaald deel van mijn ziel – het deel van mijn zaterdagse praatje.
Alleen heb ik als beginneling nog wel moeite met het kiezen van een onderwerp. Ik was daarover aan het dubben toen ik bij een vriendin zat en de telefoon ging. Het was een gemeenschappelijke vriend en ik praatte ook even met hem, vertelde natuurlijk dat ik nu elke zaterdag moet schrijven. Ik vroeg hem recht op de man af: ‘wat interesseert de mensen het meest? Vrouwen, bedoel ik.’ Voordat hij antwoord kon geven, hoorden we mijn vriendin van achter in de enorme woonkamer hard roepen: ‘Mannen.’ We moesten lachen, maar het klopt wat ze zei. Ik moet een beetje tot mijn schande bekennen dat wat vrouwen het meest interesseert mannen zijn.
Maar laten we dat niet vernederend vinden, alsof men van ons zou eisen dat we in de eerste plaats algemenere interesses hebben. Laten we onszelf niet vernederen, want als je de grootste specialist op het gebied van de elektrotechniek zou vragen wat mannen het meest interesseert, zou het eerste, eerlijkste antwoord luiden: vrouwen. En af en toe is het goed om aan die overduidelijke waarheid te denken, hoe beschamend ze ook is. Men zal vragen: ‘zijn onze kinderen dan niet het belangrijkst?’ Dat is iets anders. Kinderen zijn zoals dat heet ons eigen vlees en bloed, en ze vallen buiten de interessesfeer. Het is iets anders. En wel zo anders dat elk kind op aarde bij wijze van spreken ons eigen vlees en bloed is. Nee, ik overdrijf niet. Laatst hoorde ik van een half verlamd meisje dat zich wilde wreken en een vaas stukgooide. Mijn bloed deed pijn. Dat kind was een driftige dochter.
Mannen. Ze zijn zo aardig. Gelukkig maar. Zijn mannen onze inspiratiebron? Ja. Dagen mannen ons uit? Ja. Zijn mannen onze vijanden? Ja. Zijn mannen onze stimulerende rivalen? Ja. Zijn mannen gelijk aan ons en tegelijk totaal verschillend? Ja. Zijn mannen knap? Ja. Zijn mannen grappig? Ja. Zijn mannen kleine jongetjes? Ja. Zijn mannen ook vaders? Ja. Maken wij ruzie met mannen? Ja. Kunnen we niet zonder de mannen met wie we ruziemaken? Nee. Zijn wij interessant omdat mannen van interessante vrouwen houden? Zeker. Zijn mannen degenen met wie wij de belangrijkste gesprekken voeren? Ja. Doen mannen vervelend? Ook ja. Vinden wij het leuk dat mannen vervelend doen? Ja.
Ik zou kunnen doorgaan met deze eindeloze opsomming tot mijn hoofdredacteur me een halt toeroept, maar ik geloof dat verder niemand dat zou doen. Ik denk namelijk dat ik een gevoelige snaar heb geraakt. En wat doen mannen ons juist daarom pijn. En doen vrouwen mannen pijn.
Ik heb een overdreven voorliefde voor taxi’s en vraag alle chauffeurs uit bij wie ik in de auto zit. Op zekere avond was ik ingestapt bij een nog jonge Spanjaard, met een snorretje en een treurige blik. Al pratend vroeg hij me of ik kinderen had. En hij, vroeg ik, waarop hij antwoordde dat hij niet getrouwd was en dat hij ook nooit zou trouwen. En hij vertelde me zijn verhaal. Veertien jaar geleden had hij in zijn geboorteplaats gehouden van een jonge Spaanse. Die geboorteplaats was een klein stadje met weinig artsen en middelen. Het meisje werd ziek, niemand wist wat het was en drie dagen later ging ze dood. Ze wist dat ze dood zou gaan en voorspelde: ‘Ik sterf in jouw armen.’ En ze stierf in zijn armen, terwijl ze smeekte: ‘Moge God mij redden.’ Drie jaar lang kon de chauffeur nauwelijks eten. In het stadje wist iedereen van zijn liefde en lijdensweg en iedereen wilde hem helpen. Ze namen hem mee naar feesten, waar de meisjes niet wachtten tot hij hen ten dans vroeg, maar hem zelf vroegen om met hen te dansen.
Het hielp echter niet. Alles daar deed hem denken aan Clarita – zo heette het dode meisje, waar ik van schrok, omdat het nauwelijks verschilt van mijn eigen naam, en ik voelde me dood en bemind. Toen besloot hij weg te gaan uit Spanje zonder het zelfs maar aan zijn ouders te vertellen. Er waren maar twee landen die immigranten toelieten zonder uitnodigingsbrief: Brazilië en Venezuela. Hij koos voor Brazilië. Hier werd hij rijk. Hij had een schoenenfabriek, die hij later verkocht. Daarna kocht hij een caférestaurant, dat hij ook weer van de hand deed. Gewoon omdat niets belangrijk was. Hij besloot zijn personenauto zakelijk te gebruiken en werd taxichauffeur. Nu woont hij in een huis in Jacarepaguá, omdat daar ‘heel mooie watervallen met zoet water (!) liggen’. Maar in die veertien jaar is het hem niet gelukt om van een vrouw te houden en hij voelt geen liefde, voor hem is het allemaal hetzelfde. Heel subtiel gaf de Spanjaard aan dat het permanente heimwee naar Clarita zijn leven niet in de weg staat, dat hij genoeg affaires heeft en veel vrouwen kent. Maar liefde – nooit meer.
Goed. Mijn verhaal eindigt op een ietwat onverwachte en verontrustende manier.
We waren bijna op mijn bestemming aangekomen, toen hij opnieuw begon over zijn huis in Jacarepaguá en de watervallen met zoet water, alsof er ook met zout water bestaan, en toen liet ik me zonder erbij na te denken ontvallen: ‘Wat zou ik graag een paar dagen uitrusten op zo’n plek.’
Dat was nou precies wat ik niet had moeten zeggen. Want op het gevaar af met zijn auto een huis binnen te rijden draaide hij zich om en vroeg met heel suggestieve stem: ‘Wilt u dat echt?! Komt u dan maar!’ Bloednerveus door die plotselinge omslag hoorde ik mezelf snel en luid antwoorden dat ik niet kon omdat ik onder het mes moest en ‘heel ziek zou worden’ (!). Voortaan knoop ik alleen nog maar gesprekjes aan met oude taxichauffeurs. Maar het bewijst wel dat de Spanjaard een eerlijk man is: zijn intense heimwee naar Clarita staat inderdaad zijn leven niet in de weg.
Het einde van dit verhaal stelt romantische harten een beetje teleur. Veel mensen zouden maar wat graag willen dat die veertienjarige liefde zijn leven wél in de weg stond, en flink ook. Dat zou het verhaal een stuk beter maken. Maar ik kan niet liegen om u een plezier te doen. Bovendien vind ik het terecht dat zijn leven niet helemaal geblokkeerd wordt. Het drama dat hij van niemand meer kan houden is al erg genoeg.
O ja, ik ben vergeten te zeggen dat hij me ook verhalen vertelde over zakendoen en oplichterspraktijken – het was een lange rit en het verkeer was vreselijk. Maar daar stonden mijn oren niet naar. Alleen wat zo mooi eeuwige liefde heet had mijn aandacht getrokken. Nu kan ik me slechts vaag iets herinneren over die oplichterij. Als ik me concentreer komt het misschien terug, dan vertel ik het u volgende week. Maar ik denk dat het niet interessant is.

 

Copyright © 1984 Erven Clarice Lispector
Copyright Nederlandse vertaling © 2016 Harrie Lemmens/ bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum