Leesfragment: De Nederlandse Boekengids 2016-5: Schuld en onschuld in postkoloniaal Nederland

28 oktober 2016 , door Remco Raben
| | | |

Vandaag verschijnt de nieuwe Nederlandse Boekengids, de vijfde van dit jaar. Wij mogen Remco Rabens essay 'Schuld en onschuld in postkoloniaal Nederland' doorplaatsen.

De Nederlandse New York Review! Zesmaal per jaar veertig pagina's nieuwe boekencultuur met essays, boekbesprekingen, interviews en signalementen, op papier en digitaal, via Nederlandseboekengids.nl en de boekhandel. Met in dit nummer essays van Auke Hulst, Remco Raben, Frans W. Saris, Arnold Heumakers, Martine Prange, Thomas Hylland Eriksen, John Kleinen, Elsbeth Ronner, Steven van Schuppen, Cees Zweistra, Alexander H. de Groot, Arnoud Stavenuiter, Tivadar Vervoort, Rob Hartmans, Channa van Dijk, Kim Schoof, Dorrit van Dalen, Lennaert Huiszoon, Roel Salemink, Sjoerd van Hoorn, Helen Westerik, Christiaan Roodenburg, Joop Hopster, Merlijn Olnon en Maite Karssenberg — over (onder andere) moderne ruïnes, witte schuld en onschuld, bioculturele diversiteit, Mein Kampf, Nietzsches multiculturele ideaal voor Europa, versnelling en oververhitting, het werk van Viet Thanh Nguyen, Googles nieuwe hoofdkantoor, verdeeld Duitsland, robotisering op de werkvloer, Turkije in Nederland nu, en nog veel meer.

 

Schuld en onschuld in postkoloniaal Nederland

Voor wie dacht dat Nederland zijn koloniale verleden achter zich had gelaten, zijn het verrassende tijden. In plaats van het onaangeroerd weg te laten zakken in een steeds verder verleden, bevraagt een nieuwe generatie Nederlanders de koloniale nalatenschap juist met verve. Tot groeiend begrip en onbegrip. Met hun verdiensten en gebreken wijzen twee belangrijke recente bijdragen aan het debat ons wellicht de richting voor een volgende stap.

Triomfantelijk hief hij het boek in de lucht. In een speciale aflevering van De Wereld Draait Door, gewijd aan de herdenking van de Tweede Wereldoorlog, hield Adriaan van Dis een vurig pleidooi voor het boek van Ewald Vanvugt, Roofstaat. Het was een koket gebaar van iemand die ik juist altijd een beetje koloniaal heb gevonden. Niet vanwege zijn politieke opvattingen, maar om de wijze waarop hij Indonesië en de Indonesiërs beschreef en benaderde: met een zekere afstand, alsof het witte kaasdoek van de blanke hem van de ander scheidde. Maar hier was hij, en hij hield het lijvige boek van Vanvugt naar de camera’s. Nederland was een koloniale schurkenbende en dat moesten we nu eens gaan beseffen.
Niets nieuws natuurlijk. Postkoloniale brandjes zijn al decennia een steeds terugkerend fenomeen en met uitzondering van de heersende VOC-romantiek onder grootindustriëlen, politici en dagjesmensen is er aan weinig koloniale gebeurtenissen nog eer te behalen. Toch lijkt het koloniale verleden vaker dan voorheen op te duiken en tot discussie te leiden. Van een langzaam wegebbend probleem is geen sprake. De postkoloniale spanningen zitten diep.
Nieuw is wel het groeiende besef dat het koloniale verleden niet alleen een probleem is voor migrantengemeenschappen (bijvoorbeeld strijdend voor een slavernijmonument of erkenning van Indisch oorlogsleed), maar voor alle, ook witte Nederlanders. De veranderende mondiale verhoudingen en de toenemende mondigheid van de kinderen en kleinkinderen van immigranten, die zich niet vertegenwoordigd voelen in de geschied- en zelfbeelden van de oude, vooral witte Nederlanders, hebben de debatten urgentie en scherpte gegeven.

Schuld

Toen Roofstaat dit voorjaar verscheen, werd Ewald Vanvugt binnengehaald als een profeet die zijn tijd ver vooruit was geweest. Inderdaad, Roofstaat is de vierde versie van een boek dat steeds onder een andere titel is uitgegeven. Sinds de eerste versie in 1989 verscheen, is de omvang verdrievoudigd, omdat Vanvugt op zijn zoektocht door de nachtelijke stegen van het kolonialisme steeds meer vuilnisbakken omkeerde. Een doorlopend narratief is het nog steeds niet; Roofstaat is een nogal fragmentarische huiverkroniek over opportunisme, uitbuiting, discriminatie en moord. Sommige, vooral de langere, vignetten springen eruit, zoals het hoofdstuk over de verovering van Bali en de drugshandel van de koloniale staat.
Vanvugts boek laat zien hoezeer het kolonialisme steunde op een ongehoord vertoon van macht en ontplooiing van geweld. Ook blijkt de diepgewortelde onverschilligheid die daarmee gepaard ging. Als zijn voorbeelden iets gemeen hebben, behalve dat het kolonialisme veel slachtoffers heeft gemaakt, is het wel de dubbele standaard van de Nederlandse kolonisator: voor de gekoloniseerden golden andere regels. Roofstaat is een opeenstapeling van lemma’s van kwade zaken overzee. Het is veel en overweldigend en overtuigend, maar toch krijg je de indruk dat de geschiedenis wordt opgeofferd aan de boodschap. Op bladzijde 734 aanbeland suizen de oren van de voortdurende hamerslagen op de antikoloniale gong. Daarmee is het boek als historische analyse wat vlak. Roofstaat klaagt aan, maar verklaart niet.
Vanvugt zal zeggen dat zo’n boek gewoon nodig was, en hij heeft gelijk. De Hollandse koppigheid om niet in de donkere koloniale spiegel te kijken is merkwaardig en nogal schijnheilig. In een land dat zich als een baken van rechtvaardigheid en vrijheid presenteert, is de voortgaande veronachtzaming, zo niet ontkenning van koloniaal geweld en zijn erfenissen pijnlijk. Daar zijn allerlei verklaringen voor te geven, die niet zo eenvoudig liggen als misschien lijkt. Is het een doofpot, zoals Rudy Kousbroek ooit suggereerde, is het een gebrek aan een radicale of kritische historische traditie, ligt het aan de aard van het Nederlandse kolonialisme? Verschilt het Nederlandse wegkijken wel zo veel van dat van de buurlanden? Eigenlijk weten we het niet, en we komen het hier niet te weten.
Roofstaat is in essentie een product van het (witte) activisme van pakweg de jaren zeventig en tachtig. Het gelijk van Vanvugts boek is het witte antikoloniale gelijk. Daar is niets mis mee, maar het heeft in het licht van de huidige maatschappelijke discussies iets ouderwets. Veel Indonesiërs, Surinamers, Antillianen of Afrikanen komen niet aan het woord. Daarmee bevestigt het boek ook een beetje wat het aanklaagt: het activisme van de witte overheerser. De gekoloniseerde is een willoos slachtoffer. Het is, met alle respect, witte geschiedenis.

Onschuld

Nederland heeft niet gedekoloniseerd; dat hebben Indonesië en Suriname zelf gedaan. Het Amsterdamse slavernijmonument is er gekomen dankzij pressie uit de gemeenschap van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders. Zwarte Piet verdwijnt dankzij het activisme van mensen die zichzelf door deze racistische folklore gekwetst voelen. Als het aan de witte Nederlanders had gelegen, was er weinig veranderd, om de simpele reden dat ongelijkheid de dominante groep misschien aan het geweten knaagt, maar nooit wezenlijk raakt.
Dat stemt tot bescheidenheid. De enige werkelijk effectieve correctie op de wit-Nederlandse houding jegens de postkoloniale diversiteit komt van hen wie het werkelijk aangaat, voor wie de eigen identiteit, maatschappelijke positie of invulling van het Nederlanderschap in het geding is. Dat deze mensen de afgelopen jaren steeds mondiger zijn geworden is een groot goed. Het dwingt ons te luisteren. Het zet ook aan het denken waarom verzet en verandering meer dan ooit nodig zijn. Vijftig jaar wit antiracisme heeft weinig effect gesorteerd. Dat het er in het debat soms wat schematisch aan toegaat, lijkt me niet het grootste probleem. Tegenover iedere keer dat de ‘witte’ Nederlanders over een kam worden geschoren, staat een constante stroom aan suggesties dat bruine, zwarte of islamitische Nederlanders er niet werkelijk bij horen.
Gloria Wekker, emeritus hoogleraar genderstudies in Utrecht, schreef met White Innocence een boek over wit wegkijken van (post)koloniale kwesties, en hoe dit het hedendaags racisme en discriminatie in stand houdt. De onschuld in de titel verwijst naar de onkunde van witte Nederlanders om zich rekenschap te geven van het koloniale verleden en de ontkenning dat racisme in de Nederlandse samenleving een probleem vormt. Deze onschuld is niet een vrijblijvende staat van ontkenning, aangezien het onbegrip en de uitsluiting die eruit voortvloeien, de verhoudingen in onze samenleving daadwerkelijk raken.
Een cruciaal begrip in White Innocence is dat van het culturele archief, een term die Wekker ontleent aan Edward Said. Ons culturele archief is een opslagplaats van beelden en betekenissen die de koloniale ervaring heeft voortgebracht. Nederlanders zijn dus geprogrammeerd door de waarden en beelden die voortkomen uit het koloniale verleden. Dat archief is niet iets abstracts; het komt tot uiting in concrete dingen als alledaags gedrag, populaire cultuur en regeringsbeleid. Gloria Wekker is heel sterk in de analyse van de alledaags-racistische refl exen die volgens haar uit dat archief voortkomen. Ze legt feilloos de vinger op het structurele racisme in het openbare leven en geeft daarvan hilarisch-pijnlijke voorbeelden. White Innocence zou alleen daarom al verplicht leesvoer moeten zijn voor elk pratend hoofd dat de dagelijkse talkshows vult. Ook goed zijn Wekkers observaties over de wijze waarop beelden van ras en sekse op elkaar inwerken en elkaar versterken. Het is niet voor niets dat veel vrouwen zich in het postkoloniale debat roeren.
Wekkers betoog is glashelder en overtuigend, en het boek is volstrekt niet schreeuwerig of slachtofferachtig, zoals kwade tongen in de media hebben beweerd. Wel heeft haar betoog iets hermetisch; de witte die moeite doet zich aan de racistische refl ex te ontworstelen en synthese zoekt kan gemakkelijk beticht worden van cultivering van de eigen onschuld. Maar alla. Moeilijker vind ik dat we eigenlijk niet goed te weten komen hoe we in deze situatie zijn beland. Wekker schrijft in haar inleiding wel dat het verband tussen de Nederlandse ‘mondiale, koloniale rol’ en wat zij noemt de ‘afkeer van multiculturaliteit’ nog niet goed te doorvorsen is, maar in de rest van haar boek gaat ze er voetstoots van uit dat vierhonderd jaar kolonialisme Nederlands culturele archief hebben gevormd. Het lijkt zo logisch. Toch ontbreekt een gedegen verklaring waarom Nederlanders toch zo’n moeite hebben met het koloniale verleden.

Anamnese

Vanvugt en Wekker verschillen hemelsbreed in achtergrond en benadering, maar hebben het over hetzelfde ding: het Nederlandse onvermogen om de koloniale erfenissen te onderkennen. Voor Vanvugt is het een exercitie in historische bewustmaking: kijk wat voor lelijks we hebben gedaan; voor Wekker is het een zoektocht naar de uitingen van voortgaand racisme en seksisme. Daarmee staan Roofstaat en White Innocence in het midden van de huidige discussie over postkoloniaal Nederland.
Toch knaagt het ongemakkelijke gevoel dat deze boeken slechts aan het vernis krabben, dat we een veel duidelijker visie nodig hebben op wat kolonialisme was en is, wat het deed en doet, niet zozeer of maar eerder hoe de koloniale relatie ons precies heeft geprogrammeerd, in al haar complexiteit en ambiguïteit. De historische methode is slecht in het leggen van die verbanden; anderzijds is de antropologisch-kritische benadering van Wekker ook niet toegerust om de racistische genealogie op bevredigende manier uit te diepen. Hier doemt een urgente agenda op. Willen we niet blijven steken in een aanklacht tegen kolonialisme en ontkenning, dan zullen we veel preciezer moeten nagaan hoe het koloniale verleden in onze hoofden is verankerd, hoe onze culturele codering tot stand is gekomen. Het vergt een soort van historisch-sociaal-psychologische anamnese die niet gemakkelijk uit te voeren zal blijken, maar die noodzakelijk zal zijn voor ons maatschappelijke debat.
Ondertussen hebben de reacties, vaak defensief, soms agressief, op de recente postkoloniale kwesties duidelijk gemaakt hoe nodig deze boeken en zo’n zelfonderzoek zijn – en hoe moeilijk het zal zijn aan de ingesleten denkbeelden te tornen. Het is de hoogste tijd.

 

Schuld En Onschuld 1

Schuld En Onschuld 2

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum